Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4604498 \ CV EXPL 15-11812)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen twee vennootschappen, waarbij de appellante, een vennootschap, zich beriep op een afspraak tot kruislingse verrekening van schulden. De appellante had een schuld van € 42.724,64 aan de failliete vennootschap [handelsnaam] Recycling, en had een bedrag van € 18.702,55 verrekend met een factuur van een andere vennootschap, [onderneming]. De geïntimeerde, die als pandhoudster optrad, betwistte de rechtmatigheid van deze verrekening, stellende dat kruislingse verrekening in een faillissementsituatie niet is toegestaan volgens artikel 53 van de Faillissementswet.
Het hof oordeelde dat de appellante niet gerechtigd was om de schuld aan [handelsnaam] Recycling te verrekenen met de vordering van [onderneming] op [handelsnaam] Projecten, omdat de appellante niet zowel schuldenaar als schuldeiser van de gefailleerde was. Het hof bevestigde dat de kantonrechter in eerste aanleg terecht had geoordeeld dat de appellante de bewijslast droeg voor de door haar gestelde kruislingse verrekenafspraak, en dat zij hierin niet was geslaagd. De vordering van de geïntimeerde tot betaling van de hoofdsom werd dan ook toegewezen.
De uitspraak van het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen en wees de vordering van de appellante tot terugbetaling van eerder betaalde bedragen af. De appellante werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Deze uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden voor verrekening in faillissementssituaties en de noodzaak voor duidelijke afspraken tussen betrokken partijen.