ECLI:NL:GHSHE:2018:2643

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
20-002957-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderporno en afpersing met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 14 september 2015. De verdachte, geboren in 1989 en thans verblijvende in PI Limburg Zuid, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, voor het bezit van kinderpornografische afbeeldingen en afpersing van minderjarigen. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar het openbaar ministerie ging in hoger beroep tegen deze vrijspraak.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen, maar niet aan het bezit in de zin van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht, omdat de afbeeldingen voor de verdachte niet toegankelijk waren. Het hof heeft de verdachte in het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard voor het deel van de tenlastelegging dat betrekking had op de vrijspraak van de rechtbank. De verdachte is wel ontvankelijk in het hoger beroep voor de overige feiten.

De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 maanden. Het hof heeft echter besloten om de gevangenisstraf te verlagen naar 24 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte. Daarnaast heeft het hof schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de daden van de verdachte. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele onderdelen die als dubbeltelling werden beschouwd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 20-002957-15
Uitspraak: 19 juni 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant
van 14 september 2015 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met de parketnummers 01-860406-14 en 01-849434-13 tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI Limburg Zuid - Gev. De Geerhorst
te Sittard.
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis heeft de rechtbank het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging voor wat betreft het deel van de tenlastelegging van feit 3 op de inleidende dagvaarding met het parketnummer 01-849434-13 dat ziet op afbeelding 3 behorende bij het proces-verbaal PL2212-2014039804-30. Van hetgeen bij inleidende dagvaarding met het parketnummer 01-849434-13 onder 3 overigens ten laste is gelegd heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken. Dat geldt ook voor hetgeen aan de verdachte bij inleidende dagvaarding met het parketnummer 01-860406-14 onder 5 primair ten laste is gelegd.
De rechtbank heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
  • Afpersing, meermalen gepleegd(parketnummer 01-860406-14, feit 1);
  • Poging tot door beloften van geld en misleiding een persoon waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen, meermalen gepleegd(parketnummer 01-860406-14, feit 2 primair);
  • Poging tot door beloften van geld en misleiding een persoon waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen, meermalen gepleegd(parketnummer 01-860406-14, feit 3 primair);
  • Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd(parket-nummer 01-860406-14, feit 4);
  • Door beloften van geld en misleiding een persoon waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen en van hem te dulden, meermalen gepleegd(parketnummer 01-860406-14, feit 5 subsidiair);
  • Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd(parketnummer
01-860406-14, feit 6);
  • Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels(parketnummer 01-860406-14, feit 1);
  • Afpersing, meermalen gepleegd(parketnummer 01-849434-13, feit 1);
en
-
Een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben, meermalen gepleegd(parketnummer
01-849434-13, feit 2).
De rechtbank heeft de verdachte voor de bewezen verklaarde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel heeft de rechtbank, naast de algemene voorwaarden, ook bijzondere gedragsvoorwaarden verbonden, waaronder de verplichting dat de verdachte zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die hem worden gegeven door de reclassering, ook wanneer dit een ambulante behandeling inhoudt, waaronder nadere diagnostiek.
Daarnaast heeft de rechtbank beslist omtrent in beslag genomen voorwerpen en tot schadevergoeding ten behoeve van de slachtoffers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] (feit 1 op de inleidende dagvaarding met het parketnummer 01-860406-14) en [benadeelde partij 3] (feit 4 op die dagvaarding).
Zowel de verdachte als de officier van justitie hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, alsmede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, van de door [slachtoffer van feit 1] in het kader van de uitoefening van het slachtofferspreekrecht afgelegde verklaring en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, naast de reeds door de rechtbank bewezen verklaarde feiten ook het bij inleidende dagvaarding met het parketnummer 01-849434-13 onder 3 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte voor de bewezen te verklaren feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof op dezelfde wijze als de rechtbank zal beslissen tot schadevergoeding ten behoeve van de slachtoffers alsmede omtrent het beslag.
Door de verdediging is bepleit dat het hof, evenals de rechtbank, de verdachte zal vrijspreken van hetgeen bij inleidende dagvaarding met het parketnummer 01-849434-13 onder 3 aan hem ten laste is gelegd. Voorts is een strafmaatverweer gevoerd, alsmede verweer tegen de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] . Met betrekking tot het beslag heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Blijkens de daarvan opgemaakte akte is van de zijde van de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hoger beroep van de verdachte is derhalve ook gericht tegen de beslissing tot vrijspraak van hetgeen hem bij inleidende dagvaarding met het parketnummer 01-849434-13 onder 3 ten laste is gelegd. Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte wordt bijgevolg in zoverre in het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De verdachte is wel ontvankelijk in het hoger beroep voor wat betreft de overige bij de inleidende dagvaardingen met de parketnummers 01-860406-14 en 01-849434-13 aan hem ten laste gelegde feiten. De officier van justitie is ontvankelijk in het hoger beroep voor wat betreft alle op die dagvaardingen aan de verdachte ten laste gelegde feiten.
Vonnis waarvan beroep
Behoudens ten aanzien van de door de rechtbank opgelegde straf en de strafmotivering verenigt het hof zich met het vonnis waarvan beroep doch met aanvulling van de gronden waarop dit berust.
Naast de bewijsmiddelen die door de rechtbank zijn gebruikt voor de bewezenverklaring van het bij inleidende dagvaarding met het parketnummer 01-860406-14 onder 1, 2 primair, 3 primair, 4, 5 subsidiair, 6 en 7 en het bij inleidende dagvaarding met het parketnummer 01-849434-13 onder 1 en 2 ten laste gelegde, een en ander zoals weergegeven in het vonnis waarvan beroep op pagina 14 (onder ‘Bronnen’) en op de pagina’s 15 (vanaf het kopje ‘Aanleiding’) tot en met 28 (tot het kopje ‘Feit 3 (vrijspraak)’), komt de bewezenverklaring van bovengenoemde feiten mede te berusten op de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 28 februari 2017. Bij die gelegenheid heeft de verdachte verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan alle feiten waarvoor hij in eerste aanleg is veroordeeld. De verdachte heeft nadien niet anders verklaard noch is ten aanzien van deze feiten vrijspraak bepleit.
Beoordeling van feit 3 op de inleidende dagvaarding met het parketnummer 01-849434-13
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - bij inleidende dagvaarding met het parketnummer 01-849434-13 onder 3 ten laste gelegd:
3.
dat hij op of omstreeks 26 maart 2014 te Deurne en/of (elders in) Nederland een (groot aantal) afbeelding(en) en/of (een) gegevensdrager(s) (te weten een mobiele telefoon(s) Samsung Galaxy (GT-6310N) en/of Samsung Galaxy S4 (GT-i9505) en/of een notebook (Acer Extensa 5220), bevattende (een) afbeelding(en),
in bezit heeft gehad,
terwijl op die afbeelding(en) (een) seksuele gedraging(en) zichtbaar is/zijn, waarbij (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken, welke voornoemde seksuele gedraging(en) - zakelijk weergegeven - (onder meer) bestond(en) uit:
- het oraal en/of vaginaal en/of anaal penetreren (met de penis en/of (een) vinger(s)/hand en/of (een) voorwerp(en) en/of de mond/tong) van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt ((onder andere) de in de toonmap opgenomen afbeelding onder vermelding van afbeelding 1 en 8 horende bij proces-verbaal PL2212-2014039804-35)
en/of
- het oraal en/of vaginaal en/of anaal penetreren van het lichaam van een (ander) persoon door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt (met de penis en/of (een) vinger(s)/hand en/of (een) voorwerp(en) en/of de mond/tong) ((onder andere) de in de toonmap opgenomen afbeelding onder vermelding van afbeelding 6 horende bij proces-verbaal PL2212-2014039804-35)
en/of
- het betasten en/of aanraken van de geslachtsdelen en/of de billen en/of de borsten van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt (met de penis en/of (een) vinger(s)/hand en/of (een) voorwerp(en) en/of de mond/tong) ((onder andere) de in de toonmap opgenomen afbeelding onder vermelding van afbeelding 10 horende bij proces-verbaal PL2212-2014039804-26
[het hof leest: PL2222-2014039804-26])
en/of
- het betasten en/of aanraken van de geslachtsdelen en/of de billen en/of de borsten van een (ander) persoon door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt (met de penis en/of (een) vinger(s)/hand en/of (een) voorwerp(en) en/of de mond/tong) ((onder andere) de in de toonmap opgenomen afbeelding onder vermelding van afbeelding 3 horende bij proces-verbaal PL2212-2014039804-35) en/of het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft/hebben bereikt, waarbij deze perso(o)n(en) gekleed is/zijn en/of opgemaakt is/zijn en/of poseert/poseren in een omgeving en/of met (een) voorwerp(en) en/of in (een)(erotisch getinte) houding(en) (op een wijze) die niet bij haar/hun leeftijd past/passen en/of waarbij deze perso(o)n(en) zich (vervolgens) in opeenvolgende afbeeldingen/filmfragmenten van haar/hun kleding ontdoet/ontdoen en/of (waarna) door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose en/of de wijze van kleden van deze perso(o)n(en) en/of de uitsnede van de afbeelding(en)/film(s) nadrukkelijk de (ontblote) geslachtsdelen en/of borsten en/of billen in beeld worden gebracht (waarbij) de afbeelding (aldus) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling ((onder andere) de in de toonmap opgenomen afbeelding onder vermelding van serie 1 horende bij proces-verbaal PL2212-2014039804-26
[het hof leest: PL2222-2014039804-26]en/of de in de toonmap opgenomen afbeelding onder vermelding van afbeelding 3 horende bij proces-verbaal PL2212-2014039804-30) en/of
- het masturberen boven/bij en/of ejaculeren op het lichaam van een perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft/hebben bereikt en/of het houden van een (stijve) penis bij/naast het gezicht/lichaam van een perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft/hebben bereikt (terwijl op dat gezicht/lichaam een op sperma gelijkende substantie zichtbaar is) (waarbij) de afbeelding (aldus) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling ((onder andere) de in de toonmap opgenomen afbeelding onder vermelding van afbeelding 7 horende bij proces-verbaal PL2212-2014039804-35).
Het hof overweegt als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de rechtbank blijkens het vonnis waarvan beroep heeft geconstateerd dat hetgeen bij inleidende dagvaarding met het parketnummer 01-849434-13 onder 3 ten laste is gelegd deels omvat wat ook reeds bij diezelfde dagvaarding onder 2 aan de verdachte ten laste is gelegd. De rechtbank heeft het openbaar ministerie daarom in de strafvervolging niet-ontvankelijk verklaard voor wat betreft het deel van de tenlastelegging van feit 3 op de inleidende dagvaarding met het parketnummer 01-849434-13, dat ziet op afbeelding 3 behorende bij het proces-verbaal PL2212-2014039804-30.
Tegen deze beslissing zijn door het openbaar ministerie geen grieven naar voren gebracht. Het hof neemt daarom de beslissing van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne.
Het hof overweegt voorts als volgt.
Met verwijzing naar hetgeen daaromtrent in de appelschriftuur van de officier van justitie is gesteld, heeft de advocaat-generaal zich ter terechtzitting van het hof op het standpunt gesteld dat de rechtbank de verdachte ten onrechte heeft vrijgesproken van het bezit van de in het proces-verbaal van politie met het nummer PL2222-2014039804-26 omschreven kinderpornografische afbeeldingen. Het betreft afbeeldingen van [benadeelde partij 3] die niet verwijderd zijn. Hoewel het computerprogramma ZIUZ geen uitsluitsel geeft over de toegankelijkheid van die afbeeldingen, kan de verdachte in de visie van het openbaar ministerie toch veroordeeld worden voor het bezit ervan omdat de verdachte een seksuele relatie heeft gehad met [benadeelde partij 3] , hetgeen maakt dat de afbeeldingen niet ‘toevallig’ op de telefoon van de verdachte terechtgekomen kunnen zijn. Daar komt bij, aldus de advocaat-generaal, dat de verdachte tegenover de politie heeft verklaard dat hij de gsm Samsung Galaxy GT-6310N op enig moment van [benadeelde partij 3] heeft gekregen en dat hij de foto’s die op die telefoon stonden heeft overgezet op zijn computer en vanaf die computer op een andere telefoon.
De advocaat-generaal heeft voor hetgeen overigens bij inleidende dagvaarding met het parketnummer 01-849434-13 onder 3 ten laste is gelegd geconcludeerd tot vrijspraak.
Door de raadsvrouw van de verdachte is vrijspraak bepleit van het bij inleidende dagvaarding met het parketnummer 01-849434-13 onder 3 ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat, nu geen uitsluitsel gegeven kan worden over de toegankelijkheid van de afbeeldingen voor de verdachte, niet gesteld kan worden dat de afbeeldingen voor de verdachte zichtbaar c.q. benaderbaar waren. Bijgevolg kan geen sprake zijn van strafbaar bezit. Dat de verdachte een relatie heeft gehad met [benadeelde partij 3] legt onvoldoende gewicht in de schaal, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
In het door [verbalisant 1] , gecertificeerd zedenrechercheur en tevens gecertificeerd selecteur kinderpornografie, opgemaakte proces-verbaal met het kenmerk PL2222-2014039804-26 [dossierpagina’s 836 e.v.] is gerelateerd dat hij bij het onderzoek van de na de aanhouding van de verdachte op 26 maart 2014 op zijn slaapkamer aangetroffen en in beslag genomen mobiele telefoon (Samsung Galaxy GT-6310N, goednummer 774678) in totaal 69 afbeeldingen heeft aangetroffen waarop [benadeelde partij 3] geheel of gedeeltelijk herkenbaar in beeld is gebracht. Van die afbeeldingen heeft [verbalisant 1] er 47 als kinderpornografisch gedefinieerd.
Van de 47 kinderpornografische afbeeldingen bevonden zich er 21 in het pad:
data\data\com.Android.email\filesen 26 in het pad:
\data\data\com.google.android.apps.plus\cache\media\6. Door [verbalisant 1] is verder nog gerelateerd dat het computerprogramma ZIUZ VizX2 geen uitsluitsel geeft over de toegankelijkheid van deze 47 afbeeldingen, waarbij hij opmerkt dat het geen verwijderde bestanden betreft.
In het door [verbalisant 2] opgemaakte proces-verbaal met nummer 14-0021-pv-06 [dossierpagina’s 859-860] is gerelateerd dat hij een nader onderzoek heeft ingesteld aan de Samsung Galaxy GT-6310N met goednummer 774678. Daarbij heeft [verbalisant 2] geconstateerd dat op de gsm het besturingssysteem Android 4.1.2 was geïnstalleerd, waarbij hij heeft opgemerkt dat het Android-besturingssysteem standaard een systeemgedeelte en een gebruikersgedeelte heeft, waardoor niet alle bestandsmappen en/of bestanden zichtbaar zijn voor de gebruiker. [verbalisant 2] heeft vervolgens met behulp van de op de Samsung Galaxy GT-6310N geïnstalleerde applicatie Mijn bestanden, welke applicatie de op de Samsung Galaxy GT-6310N zichtbare bestandsmappen/bestanden laat zien, door de bestandsmappen en bestanden gezocht naar bestandsmappen/bestanden. [verbalisant 2] heeft gerelateerd dat hij daarbij heeft geconstateerd dat de 21 en 26 afbeeldingen, zoals genoemd in proces-verbaalnummer PL2212-2014039804-35, die waren voorzien van het pad:
\data\data\com.Android.email\filesrespectievelijk van het pad:
\data\data\com.google.android.apps.plus\cache\media\6niet zichtbaar waren voor de gebruiker van de Samsung Galaxy GT-6310N.
Op grond van het vorenstaande is het hof, met de rechtbank en de verdediging, maar anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de verdachte de op de onder hem in beslag genomen gsm, Samsung Galaxy GT-6310N, aangetroffen 47 kinderpornografische afbeeldingen, op 26 maart 2014, zijnde de datum van inbeslagneming van die gsm, in bezit heeft gehad. Voor het aannemen van het opzettelijk in bezit hebben van kinderporno moet een zekere beschikkingsmacht bij de verdachte vast komen te staan: hij moet in staat zijn om het in/op een gegevensdrager opgeslagen kinderpornografisch materiaal zichtbaar te maken. Dat is blijkens het proces-verbaal van [verbalisant 2] ten aanzien van de hiervoor bedoelde 47 afbeeldingen van [benadeelde partij 3] niet het geval, hetgeen het hof leidt tot de slotsom dat de verdachte die afbeeldingen op 26 maart 2014 niet in bezit heeft gehad in de zin van artikel 240b lid 1 Wetboek van Strafrecht.
De redenering van het openbaar ministerie dat de verdachte bedoelde afbeeldingen ‘ooit’ in bezit moet hebben gekregen omdat hij een relatie heeft gehad met [benadeelde partij 3] zou op zichzelf wellicht nog wel te volgen zijn indien een bepaalde tijdsperiode ten laste was gelegd (bijvoorbeeld een periode gerekend vanaf de aanvang van die relatie), maar de redenering kan niet leiden tot een bewezenverklaring van het in bezit hebben van die afbeeldingen op 26 maart 2014 zoals i.c. ten laste is gelegd. Op die datum (de datum van inbeslagname van de gsm) waren de afbeeldingen immers niet (meer) zichtbaar voor de gebruiker van de gsm.
Naar het oordeel van het hof kan, tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen, noch de door de verdachte tegenover de politie afgelegde verklaring dat hij zich (onder meer) schuldig heeft gemaakt aan ‘die naaktfoto’s die op zijn gegevensdragers zijn aangetroffen’ [dossierpagina 154], noch hetgeen overigens door de advocaat-generaal naar voren is gebracht, leiden tot een bewezenverklaring van het onderdeel van het bij inleidende dagvaarding met het parketnummer 01-849434-13 onder 3 ten laste gelegde dat betrekking heeft op de in bovenbedoeld proces-verbaal van politie met het nummer PL2222-2014039804-26 omschreven kinderpornografische afbeeldingen van [benadeelde partij 3] .
Het hof merkt ten overvloede nog op dat de officier van justitie, waar zij in de appelschriftuur stelt dat de rechtbank terecht heeft vrijgesproken van de in het proces-verbaal met nummer PL2212-2014039804-35 omschreven afbeeldingen omdat die niet zichtbaar waren voor de gebruiker van de gsm, maar dat dat niet geldt voor de in het proces-verbaal met nummer PL2222-2014039804-26 omschreven (47) afbeeldingen, kennelijk miskent dat het in beide processen-verbaal (onder meer) gaat om de (21 en 26) afbeeldingen van [benadeelde partij 3] , waarvan door [verbalisant 2] is vastgesteld dat die voor de gebruiker van de gsm niet zichtbaar waren.
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat het voorhanden bewijs tekort schiet om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van de overige onderdelen van het bij inleidende dagvaarding met het parketnummer 01-849434-13 onder 3 aan de verdachte ten laste gelegde, voor zover het openbaar ministerie in de strafvervolging daarvan niet niet-ontvankelijk is verklaard.
Op te leggen sanctie
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en algemene en bijzondere gedragsvoorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw van de verdachte heeft gesteld dat het opleggen van bijzondere gedrags-voorwaarden niet opportuun is indien het hof in de strafzaak tegen de verdachte met het parketnummer 20-000790-17 komt tot oplegging van het zwaardere kader, te weten de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. De raadsvrouw heeft in dat verband bepleit dat het hof een zo kort mogelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte zal opleggen, zodat hij, zowel in zijn eigen belang als in het belang van de maatschappij, zo spoedig mogelijk kan aanvangen met de behandeling.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich op lafhartige wijze schuldig gemaakt aan het afpersen van de slachtoffers [slachtoffer van feit 1] , [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] . De verdachte heeft daartoe steeds een valse hoedanigheid aangenomen en vervolgens via Facebook en sms bedreigende berichten gestuurd aan de slachtoffers met het doel hen ertoe te bewegen geld aan hem af te staan. De slachtoffers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] hebben dat uiteindelijk ook gedaan.
De verdachte heeft daarnaast geprobeerd verschillende minderjarige meisjes te verleiden tot ontucht door hen daarvoor via Facebook geld in het vooruitzicht te stellen en door hen te misleiden door het aannemen van een valse identiteit. Uiteindelijk is één van de slachtoffers door de belofte van geld en de misleiding gezwicht voor de verdachte en is zij bewogen tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen.
Voorts heeft de verdachte ontucht gepleegd met een minderjarige, waarbij onder meer sprake is geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer.
De verdachte heeft door het plegen van de ontuchtige handelingen telkens welbewust en op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Het hof rekent dat de verdachte zwaar aan.
Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan inbraken in de woningen van familieleden van laatstbedoeld minderjarig slachtoffer, waarbij de verdachte telkens gebruik heeft gemaakt van een valse sleutel. Een inbraak in een woning - de plaats waar men zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen - veroorzaakt bij de bewoners veelal ernstige gevoelens van angst en onveiligheid, naast de financiële schade en de overlast die dergelijke feiten met zich brengen.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof rekening gehouden met de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht.
Daarnaast heeft het hof bij de straftoemeting ten bezware van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 april 2018 vóór het begaan van het thans bewezen verklaarde reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het bezit van kinderpornografische afbeeldingen respectievelijk ter zake van vermogensdelicten, welke veroordelingen de verdachte er niet van hebben weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen.
Anderzijds heeft het hof met betrekking tot de persoon van de verdachte acht geslagen op
de bevindingen en conclusies van H.T.J. Boerboom, psychiater, en R. Haveman, GZ-psycholoog, zoals neergelegd in het rapport van het Pieter Baan Centrum d.d. 1 november 2017. In dit rapport beantwoorden de deskundigen de vragen a) beïnvloedde de eventuele ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde, en b) zo ja, kunt u dan gemotiveerd aangeven op welke manier dat gebeurde en of dit leidt tot het advies om het ten laste gelegde in een verminderde mate dan wel in het geheel niet toe te rekenen, als volgt:
Bij betrokkene is sprake van een milde stoornis in het autismespectrum (die vooral in zijn vroege jeugd een rol van betekenis lijkt te hebben gehad en vooral als onderlegger voor de verdere ontwikkeling moet worden beschouwd) en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en ontwijkende trekken. Er is in het huidige onderzoek ten opzichte van het onderzoek in 2016 niet meer duidelijkheid gekomen over de innerlijke beleving van betrokkene. Betrokkene bekent de huidige ten laste gelegde feiten gedeeltelijk, maar geeft nauwelijks zicht op zijn onderliggende motieven en beleving.
Betrokkene is onmachtig in het zichzelf staande houden in de maatschappij, in sociale contacten en in relaties. Dit is een patroon door zijn leven heen, waarbij hij op een lager niveau functioneert dan vanuit zijn intelligentie verwacht mag worden. Een (mogelijke) houvast voor hem is de symbiotische relatie met zijn moeder.
Betrokkene kan, in het contact met anderen, met forse frustraties op afwijzing reageren, hetgeen het lage niveau van sociaal emotioneel functioneren illustreert. De klinische indruk is dat deze frustraties vervolgens kunnen worden geseksualiseerd en kunnen worden uitgeleefd. Vanuit de psychopathologie geredeneerd ken er sprake zijn van stuwing van frustratie, waarna het kan komen tot terugtrekken en acting out gedrag, maat ook seksualisering van deze frustratie/agressie. Daarbij komt dat betrokkene maar beperkt een rem ervaart, vanuit zijn beperkte afstemming op een ander vanuit de ASS. Deze dynamiek vanuit de beschreven psychopathologie bepaalde naar alle waarschijnlijkheid zijn handelen ten tijde van de ten laste gelegde feiten, waardoor er gesproken kan worden (…) van een (substantiële) doorwerking van de problematiek daarin.
Er is er in de tenlasteleggingen een breed repertoire aan feiten, namelijk zeden, verwerving, inbraken, afpersing van geld en seks, en seks met minderjarigen. Vanuit de problematiek is sprake van beperkte coping, beperkt mentaliseren, beperkte empathie en morele vorming. De beperkingen spelen zich voornamelijk op sociaal emotioneel vlak af en vanuit deze beperkingen kan gesproken worden van een doorwerking in het ten laste gelegde maar doordat hij nauwelijks inzicht geeft of kan geven in zijn innerlijke wereld kan er nauwelijks onderscheid worden gemaakt per feit. Hierdoor blijft dat niet specifiek per feit ken worden beoordeeld in hoeverre het gedrag van betrokkene door pathologie gestuurd is, en in hoeverre opportunistische/antisociale dynamiek hierin meespeelt, waarbij de procespositie
een rol kan spelen in het minder inzicht geven in zijn innerlijke wereld. Bij bijvoorbeeld de afpersingen zou een meer opportunistische/antisociale dynamiek meer op de voorgrond kunnen staan, maar kunnen ook wraak, frustraties en de stuwing daarvan ertoe hebben geleid. Hetzelfde geldt ook voor de seksuele delicten. Betrokkene geeft er geen uitsluitsel over.
Ondanks dat de doorwerking van de pathologie niet verder per feit gespecificeerd kan worden is gezien het structurele karakter en de aard van de pathologie, zoals hierboven geschetst, sprake van een doorwerking. Deze doorwerking lijkt, gezien de geconstateerde beperkingen en de delictkenmerken in de meeste feiten substantieel van aard te zijn. Indien bij de vermogensdelicten (of andere feiten) een meer antisociale dynamiek aanwezig zou zijn is voor die feiten een lichtere doorwerking van de problematiek in het ten laste gelegde voor de hand liggend.
Op grond van de bevindingen en conclusies van de rapporteurs zal het hof het bewezen verklaarde bij de straftoemeting in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.
Niettemin is het hof, met de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat gezien de ernst van het bewezen verklaarde niet kan worden volstaan met oplegging van een andere of lichtere strafmodaliteit dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Op zichzelf acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, zoals door de advocaat-generaal geëist, passend. Het hof zal echter rekening houden met de sanctiebeslissingen van het hof in de strafzaak tegen de verdachte met het parketnummer 20-000790-17, in welke zaak eveneens vandaag, 19 juni 2018, arrest wordt gewezen en waarin aan de verdachte, naast een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf ook de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt opgelegd, en daarom in dit geval volstaan met oplegging van een gevangenisstraf voor de hierna te vermelden duur.
Het hof realiseert zich dat de verdachte vanwege de duur van het deel van de door het hof bepaalde gevangenisstraf dat hij nog effectief zal hebben te ondergaan, niet op zo korte termijn zal kunnen aanvangen met de behandeling in het kader van de in de zaak met het parketnummer 20-000790-17 opgelegde maatregel als door de raadsvrouw van de verdachte wenselijk wordt geacht. Het hof is echter van oordeel dat gezien de ernst van hetgeen in de onderhavige zaak bewezen is verklaard niet kan worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf van nog kortere duur.
Het hof is, met de advocaat-generaal en de verdediging, voorts van oordeel dat, nu in de hiervoor bedoelde strafzaak met het parketnummer 20-000790-17, naast de vrijheidsstraf, aan de verdachte ook de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt opgelegd, thans, anders dan ten tijde van het wijzen van het vonnis in eerste aanleg, in de onderhavige zaak geen aanleiding (meer) bestaat om een voorwaardelijk strafdeel te bepalen en daaraan bijzondere gedragsvoorwaarden te verbinden.
Schadevergoeding
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
heeft zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en een vordering ingediend, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.599,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. De vordering betreft vergoeding van immateriële schade, gesteld op € 1.300,00, respectievelijk materiële schade tot een bedrag van € 2.299,00 in verband met de gedwongen afgifte van een mobiele telefoon (€ 299,00) en geldbedragen tot een totaal van € 2.000,00).
De rechtbank heeft de vordering geheel toegewezen, waarbij de ingangsdatum van de wettelijke rente is bepaald op 29 augustus 2014, zijnde de datum van aangifte.
De benadeelde partij heeft schriftelijk te kennen gegeven dat de oorspronkelijke vordering in hoger beroep gehandhaafd wordt.
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat het hof de vordering voor wat betreft de immateriële schade zal matigen. Daartoe is in de eerste plaats aangevoerd dat de casus waarnaar ter onderbouwing van de vordering wordt verwezen niet vergelijkbaar is met de onderhavige en voorts dat de benadeelde ook vóór het feit al problemen had waardoor sprake is van een bepaalde psychische predispositie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof in navolging van de rechtbank de vordering geheel zal toewijzen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof, evenals de rechtbank, voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
De vordering is voor wat betreft de materiële schade niet betwist en ligt derhalve in zoverre voor toewijzing gereed. Met betrekking tot de immateriële schade acht het hof het gevorderde bedrag, wat ook zij van hetgeen ter onderbouwing daarvan naar voren is gebracht, naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, toewijsbaar.
Bijgevolg acht het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] overeenkomstig de beslissing van de rechtbank geheel toewijsbaar. Het vonnis van de rechtbank wordt daarom in zoverre bevestigd.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte aan het slachtoffer [benadeelde partij 1] rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van 3.599,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet, evenals de rechtbank, aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag en vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor de duur van dagen zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Ook in zoverre zal het vonnis van de rechtbank worden bevestigd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
heeft zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en een vordering ingediend, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. De vordering betreft vergoeding van immateriële schade, gesteld op € 800,00, respectievelijk materiële schade tot een bedrag van € 4.450,00 in verband met de gedwongen afgifte van geldbedragen.
De rechtbank heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 1.550,00 - en daarbij de ingangsdatum van de wettelijke rente bepaald op 11 september 2013, zijnde de datum van aangifte -, waarvan € 800,00 ter zake van immateriële schade en € 750,00 ter zake van materiële schade. De rechtbank heeft de vordering voor het overige afgewezen omdat sprake is van een dubbeltelling met de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] .
De benadeelde partij heeft schriftelijk te kennen gegeven dat de oorspronkelijke vordering in hoger beroep gehandhaafd wordt.
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat het hof de vordering voor wat betreft de immateriële schade zal matigen. Daartoe is aangevoerd dat uit de onderbouwing niet blijkt waaruit de psychische schade bestaat en dat evenmin aan de hand van stukken blijkt van de noodzaak tot behandeling.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering overeenkomstig de beslissing van de rechtbank gedeeltelijk zal toewijzen en de vordering voor het overige zal afwijzen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof, evenals de rechtbank, voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Met betrekking tot de immateriële schade acht het hof het gevorderde bedrag, wat ook zij van hetgeen ter onderbouwing daarvan naar voren is gebracht, naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, toewijsbaar. Evenals de rechtbank constateert het hof dat voor wat betreft de gevorderde materiële schade kennelijk sprake is van een dubbeltelling met de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] , zodat de vordering in zoverre slechts toewijsbaar is tot een bedrag van € 750,00. Voor het overige dient de vordering, overeenkomstig de beslissing van de rechtbank, afgewezen te worden.
Het vonnis van de rechtbank wordt in zoverre bevestigd.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte aan het slachtoffer [benadeelde partij 2] rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 800,00 ter zake van immateriële schade en een bedrag van € 750,00 ter zake van materiële schade. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet, evenals de rechtbank, aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag en vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor de duur van dagen zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Ook in zoverre zal het vonnis van de rechtbank worden bevestigd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
heeft zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en een vordering ingediend, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.590,20, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. De vordering betreft vergoeding van immateriële schade, gesteld op € 1.250,00 respectievelijk materiële schade tot een bedrag van € 2.340,20 in verband met reiskosten (€ 306,10) en medische kosten (€ 2.034,10).
De rechtbank heeft de vordering ter zake van immateriële schade toegewezen tot een bedrag van € 750,00 en daarbij de ingangsdatum van de wettelijke rente daarover gesteld op
17 maart 2014, zijnde de datum van aangifte. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft schriftelijk te kennen gegeven dat de oorspronkelijke vordering in hoger beroep gehandhaafd wordt.
De raadsvrouw van de verdachte heeft de vordering niet betwist voor zover deze door de rechtbank is toegewezen. Voor zover de vordering door de rechtbank niet is toegewezen heeft de raadsvrouw zich bij die beslissing aangesloten.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering overeenkomstig de beslissing van de rechtbank gedeeltelijk zal toewijzen en de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren omdat de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof, evenals de rechtbank, voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 3] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden die het hof naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid begroot op € 750,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade en de gevorderde materiële schade is het hof, met de rechtbank en de verdediging, van oordeel dat niet eenvoudig is vast te stellen of en in hoeverre de kosten reeds feitelijk zijn gemaakt en of de schade rechtstreeks door het bewezen verklaarde is veroorzaakt. Voor de vaststelling van de juistheid en omvang van dit deel van de vordering is nader onderzoek vereist, waardoor de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de benadeelde partij daarom thans in dit deel van haar vordering niet kan worden ontvangen. Zij kan haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade is toegebracht aan het slachtoffer [benadeelde partij 3] tot een bedrag van € 750,00 ter zake van immateriële schade. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet, evenals de rechtbank, aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag en vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor de duur van dagen zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Ook in zoverre zal het vonnis van de rechtbank worden bevestigd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 63, 240b, 245, 248a, 311 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen
de vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf, en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bevestigt het vonnis voor al het overige, hetgeen inhoudt:
- beveelt deonttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een mobiele telefoon, merk Samsung, goednummer 774678,
- een computer, merk Acer notebook, goednummer 774682,
- een mobiele telefoon, merk Samsung Galaxy S4, goednummer 774968;
- gelast deteruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een acculader, goednummer 774681;.
- gelast deteruggaveaan [benadeelde partij 3] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een gegevensdrager, merk AH MOBIEL simkaart, goednummer 771950,
- een gegevensdrager, merk AH MOBIEL simkaart, goednummer 771954,
- een mobiele telefoon, merk Samsung GT-S5830i, kleur wit, goednummer 771955;
- wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-860406-14 onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van€ 3.599,00 (drieduizend vijfhonderdnegenennegentig euro), bestaande uit € 2.299,00 (tweeduizend tweehonderdnegenennegentig euro) ter zake van materiële schade en € 1.300,00 (duizend driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
- verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-860406-14 onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van€ 3.599,00 (drieduizend vijfhonderdnegenennegentig euro), bestaande uit € 2.299,00 (tweeduizend tweehonderdnegenennegentig euro) ter zake van materiële schade en € 1.300,00 (duizend driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door45 (vijfenveertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
- bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalings-verplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
- bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 29 augustus 2013.
- wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-860406-14 onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van€ 1.550,00 (duizend vijfhonderdvijftig euro) bestaande uit € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade en € 800,00 (achthonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
- wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
- verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer
01-860406-14 onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van€ 1.550,00 (duizend vijfhonderdvijftig euro) bestaande uit € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade en € 800,00 (achthonderd euro) ter zake
van immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
- bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalings-verplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
- bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 11 september 2013;
- wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-860406-14 onder 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-860406-14 onder 4 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door15 (vijftien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
- bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalings-verplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
- bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op

17 maart 2014.

Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven en mr. J. Nederlof, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.M.A.W. Koningstein, griffier,
en op 19 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.