Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- de memorie van grieven met producties 1 tot en met 3;
- de memorie van antwoord met 2 producties;
6.De beoordeling
Met dit bedrag doelt de kantonrechter echter kennelijk op het bedrag vóór aftrek van de al betaalde bedragen van in totaal € 3.825,- exclusief btw, zodat dat bedrag in die zin niet onjuist is. Bovendien is het juist dat dit het in rekening gebrachte bedrag exclusief btw is. Ten slotte stelt [appellant] met grief I dat de kantonrechter in r.o. 2.5. ten onrechte heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] op 15 oktober 2013 een factuur heeft verzonden voor een bedrag van € 16.427,50 exclusief btw. De grief mist in zoverre feitelijke grondslag nu de kantonrechter slechts heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] dit bedrag
bij factuur van15 oktober 2013 in rekening heeft gebracht, waarmee kennelijk is bedoeld dat deze factuur – net als de oorspronkelijke factuur, zie 6.1. onder e) en h) – is gedateerd op 15 oktober 2013. Gelet op het voorgaande falen grieven I en II.
[geïntimeerde] stelt dat [appellant] met het indienen van de oorspronkelijke factuur van
15 oktober 2013 (productie 4 bij inleidende dagvaarding) in de procedure voor de RvG heeft erkend dat [geïntimeerde] op dat moment een vordering op hem had van
€ 14.812,50 exclusief btw.
Volgens [appellant] is deze factuur weliswaar ingediend in de procedure bij de RvG, maar betrof het een nepfactuur en was het idee van [geïntimeerde] om [accountant] aldus in plaats van [appellant] te laten opdraaien voor de kosten van de herstelwerkzaamheden en de kosten van haar bijstand in de procedures bij de Klachtencommissie en de RvG. Volgens [appellant] heeft hij met [geïntimeerde] afgesproken dat als [accountant] door de RvG in het ongelijk wordt gesteld en de nepfactuur aan [appellant] moet betalen en betaald zal hebben, de betaalde gelden aan [geïntimeerde] toekomen (memorie van grieven, punten 19 en 21).
Gelet op deze gemotiveerde betwisting door [appellant] is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] de stelling dat [appellant] heeft erkend dat [geïntimeerde] een vordering op hem had ter hoogte van € 14.812,50 exclusief btw onvoldoende heeft onderbouwd.
Dat de originele factuur van 15 oktober 2013 correspondeerde met een vordering van [geïntimeerde] op [appellant] verdraagt zich overigens ook niet met het feit dat [geïntimeerde] , hoewel zij de boekhouding van [appellant] verzorgde, deze factuur daarin destijds niet heeft verwerkt; [appellant] heeft dit onweersproken gesteld en [geïntimeerde] heeft daarvoor geen afdoende verklaring gegeven.
Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter in r.o. 4.2. van het bestreden vonnis dat, anders dan [appellant] betoogt, het enkele feit dat [geïntimeerde] voor het verrichten van de werkzaamheden waarvan zij nu betaling vordert vooraf geen prijsopgave aan [appellant] heeft verstrekt, niet maakt dat [appellant] daar geen loon voor verschuldigd is. Voor zover grieven III en IV gericht zijn tegen dit oordeel van de kantonrechter falen zij.
Het hof onderschrijft eveneens het oordeel van de kantonrechter in r.o. 4.7 van het bestreden vonnis dat ook al zouden partijen voor de procedure bij de Klachtencommissie of de RvG gebruik hebben gemaakt van een pro forma factuur, zoals grief IX betoogt, dit onverlet laat dat [appellant] op grond van artikel 7:405 BW
lid 1 loon verschuldigd is, zodat ook grief IX faalt.
[geïntimeerde] maakt aanspraak op het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, op een redelijk loon. Voor zover het al mogelijk zou zijn geweest om het loon in dit geval op de gebruikelijke wijze te berekenen (omdat [geïntimeerde] nog pas kort werkzaam was voor [appellant] ), heeft [geïntimeerde] daartoe onvoldoende duidelijke aanknopingspunten verschaft zodat het hof zal overgaan tot het bepalen van een redelijk loon.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is echter niet duidelijk waarom het bedrag dat [accountant] beweerdelijk in rekening bracht bij [appellant] een betere indicatie zou zijn van de redelijkheid van het gevorderde loon dan het loon van € 1.200,- exclusief btw per jaar dat [geïntimeerde] met [appellant] is overeengekomen voor de jaren vanaf 2012 voor in essentie dezelfde werkzaamheden, namelijk het verwerken van de boekhouding en het doen van aangiftes inkomstenbelasting en omzetbelasting.
Ter verklaring van de hogere bedragen die [geïntimeerde] heeft gefactureerd, stelt zij voorts dat het aantal te verwerken mutaties per jaar voor de jaren tot 2012 groter was dan in het jaar 2012.
Het hof verwerpt deze stelling en overweegt daartoe dat het aanzienlijke verschil in mutaties tussen de jaren 2008 tot en met 2011 kennelijk echter geen invloed heeft gehad op het in rekening gebrachte bedrag voor die jaren (memorie van antwoord, punt 15 onder c), terwijl geen inzicht is gegeven in de mutaties in 2012 of de jaren daarna.
Daarmee is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] haar stelling dat de in rekening gebrachte bedragen voor het verwerken van de boekhouding en het opnieuw indienen van aangiftes inkomstenbelasting en het indienen van suppletieaangiftes omzetbelasting voor de jaren 2007 tot en met 2011 redelijk zijn, onvoldoende heeft onderbouwd voor zover deze bedragen uitgaan boven het bedrag van € 1.200,- exclusief btw per jaar. Het hof acht € 1.200,- exclusief btw per jaar voor deze werkzaamheden redelijk, zijnde in totaal € 6.000,- exclusief btw voor de jaren 2007 tot en met 2011. Het hof schat het redelijk loon voor het doen van de suppletieaangifte omzetbelasting voor het eerste kwartaal van 2012 op € 200,- exclusief btw.
“telefonisch en e-mail contact [appellant] inzake voorraden, leasecontracten, internetspaarrekening, verschillen debiteuren en crediteuren etc.”van € 600,- exclusief btw heeft [geïntimeerde] geen onderbouwing gegeven. Zonder toelichting, die ontbreekt, is niet duidelijk of en in hoeverre deze werkzaamheden uitgaan boven de contacten die [geïntimeerde] als boekhouder en [appellant] als opdrachtgever normaal gesproken geacht kunnen worden te hebben gehad bij de uitvoering van de opdracht tot het verwerken van de boekhouding en het opstellen van belastingaangiftes, en waarvoor het eerder genoemde bedrag van € 1.200,- exclusief btw per jaar al een vergoeding inhoudt. Ten aanzien van deze post heeft [geïntimeerde] dus niet voldaan aan haar stelplicht.
“controle uitkomsten cijfers [administratie] Administratie met balanscijfers [accountant] en controle uitkomsten [accountant] met belastingaangiftes”van € 600,- exclusief btw heeft [appellant] onder verwijzing naar de offerte van [geïntimeerde] het verweer gevoerd dat deze werkzaamheden gratis zouden worden verricht.
Gelet op de relevante passage uit de offerte, “
De controle van de oude boekjaren zal ik gratis voor u verrichten”, heeft [geïntimeerde] niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat de controlewerkzaamheden die op de factuur van 15 oktober 2013 zijn opgevoerd betrekking hebben op controle van de oude boekjaren.
Daarmee stelt het hof vast dat tussen partijen geldt dat [appellant] daarvoor geen loon verschuldigd is en [geïntimeerde] dus geen aanspraak kan maken op betaling van het in rekening gebrachte bedrag van € 600,-. In zoverre slaagt grief III die zich richt tegen de overweging van de kantonrechter dat tussen partijen vaststaat dat de werkzaamheden die [geïntimeerde] aan haar vordering ten grondslag legt niet behoren tot de werkzaamheden die zij gratis zou verrichten.
Voor zover [appellant] heeft beoogd dit verweer tevens te voeren met betrekking tot andere werkzaamheden op de factuur van 15 oktober 2013 geldt dat [appellant] niet althans onvoldoende heeft onderbouwd waarom deze werkzaamheden zouden moeten worden gekwalificeerd als controle van oude boekjaren en dus gratis zouden moeten worden verricht, zodat het hof dit verweer in zoverre passeert en grief III in zoverre faalt.
[appellant] heeft ter comparitie in hoger beroep betwist dat [geïntimeerde] dit aantal uren aan de procedure heeft besteed.
Anders dan [geïntimeerde] betoogt, is hierbij geen sprake van een gedekte weer nu uit de processuele opstelling van [appellant] in eerste aanleg niet ondubbelzinnig blijkt dat hij dit verweer heeft prijsgegeven. Evenmin is de betwisting door [appellant] tardief.
De werkzaamheden omvatten met name het opstellen van het klachtschrift (productie 1 bij inleidende dagvaarding), waarbij een gedetailleerde vergelijking van de cijfers en uitkomsten van de werkzaamheden van [accountant] en die van [geïntimeerde] is gemaakt, en het voorbereiden en bijwonen van een hoorzitting in Amsterdam , kennelijk inclusief reistijd van en naar [plaats] , en aanvullende werkzaamheden zoals vermeld op de factuur van 15 oktober 2013. Gelet op de aard en omvang van de verrichte werkzaamheden is het gestelde aantal van 36 bestede uren alsook de redelijkheid van het gehanteerde uurtarief van € 50,- exclusief btw naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd. Enige motivering van de betwisting daarvan door [appellant] ontbreekt, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
[appellant] heeft ter comparitie betwist dat [geïntimeerde] dit aantal uren aan de procedure heeft besteed.
Anders dan [geïntimeerde] betoogt, is hierbij geen sprake van een gedekte weer nu uit de processuele opstelling van [appellant] in eerste aanleg niet ondubbelzinnig blijkt dat hij dit verweer heeft prijsgegeven. Evenmin is de betwisting door [appellant] tardief.
Gelet op de eigen verklaring van [geïntimeerde] ter comparitie dat de procedure bij de RvG is ingeleid met hetzelfde klachtschrift dat reeds voor de Klachtencommissie was opgesteld, hebben de werkzaamheden met name omvat het voorbereiden en bijwonen van een hoorzitting in Den Haag , het opstellen van een reactie op het verweer en de eis in reconventie van [accountant] , en aanvullende werkzaamheden zoals vermeld op de factuur van 15 oktober 2013. Gelet hierop is de omvang van de verrichte werkzaamheden voor de procedure bij de RvG aanzienlijk beperkter geweest dan die voor de procedure bij de Klachtencommissie. Het hof begroot de omvang van het redelijkerwijs te besteden aantal uren voor deze werkzaamheden op 18 uren en, uitgaande van het tarief van € 50,- exclusief btw, begroot het redelijk loon voor deze werkzaamheden op € 900,- exclusief btw. Voor zover [geïntimeerde] aanspraak maakt op vergoeding op basis van een hoger aantal uren is de onderbouwing daarvan ontoereikend. Voor het overige gaat het hof aan de betwisting door [appellant] van het aantal bestede uren, bij gebreke van enige motivering daarvan, voorbij. Tot slot merkt het hof het bedrag van € 115,- exclusief btw dat [geïntimeerde] in rekening heeft gebracht voor de uitbestede werkzaamheden die zij op de factuur van 15 oktober 2013 heeft gespecificeerd, bij gebreke van een gemotiveerde betwisting van dat bedrag door [appellant] , aan als redelijk loon voor die werkzaamheden.
Het hof verwerpt dit verweer. Het enkele feit dat de RvG de schade die [appellant] als gevolg van de wanprestatie van [accountant] op de voet van artikel 6:97 BW heeft begroot op € 6.000,- brengt nog niet met zich dat het redelijk loon dat [appellant] aan [geïntimeerde] verschuldigd is op grond van artikel 7:405 lid 2 BW tot dat bedrag beperkt zou moeten zijn. Dat is des te minder het geval nu de RvG zich heeft beperkt tot een vergoeding over drie jaren. Om deze reden faalt grief VI.
In het licht van de stellingen die [appellant] in eerste aanleg heeft ingenomen (conclusie van antwoord, punten 3 en 4; conclusie van dupliek, punt 3) begrijpt het hof het standpunt van [appellant] zo dat hij naast het al betaalde bedrag van € 3.825,- exclusief btw, het door de RvG aan hem toegekende bedrag van € 6.000,- exclusief btw aan [geïntimeerde] verschuldigd is, maar pas zodra hij dit bedrag van [accountant] heeft ontvangen en niet eerder. Zo leest het hof ook de e-mail van [appellant] aan [geïntimeerde] van 29 september 2015 (productie 12 bij de inleidende dagvaarding). Met grief V bestrijdt [appellant] dus de opeisbaarheid van de vordering van [geïntimeerde] . Ter comparitie heeft [appellant] echter verklaard dat hij inmiddels € 7.500,- heeft ontvangen van (de erven van) [accountant] , waarin kennelijk begrepen is het door de RvG toegekende bedrag van € 6.000,- exclusief btw, zodat de vordering van [geïntimeerde] ook volgens de eigen stellingen van [appellant] opeisbaar is. Grief V faalt dus.
€ 625,-
€ 1.518,-