ECLI:NL:GHSHE:2018:2830

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
200.235.510_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de zorg- en opvoedingstaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder om haar minderjarige kind onder toezicht te stellen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. J.B.M. Rütten, heeft het hof verzocht de beschikking van de rechtbank Limburg, die het verzoek om ondertoezichtstelling had afgewezen, te vernietigen. De vader, vertegenwoordigd door mr. A.S. van Gans, heeft verweer gevoerd en verzocht de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 mei 2018, waarbij zowel de moeder als de vader en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige, die te maken heeft met gedragsproblemen en een gebrek aan adequate hulpverlening. De vader erkent dat er zorgen zijn, maar stelt dat de gemeente verantwoordelijk is voor de regie en dat hij bereid is om mee te werken aan de hulpverlening. Het hof heeft vastgesteld dat er sinds de beëindiging van de eerdere ondertoezichtstelling geen adequate hulpverlening heeft plaatsgevonden en dat de communicatie tussen de ouders is verslechterd. Het hof heeft de noodzaak van een beschermingsonderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming benadrukt en de beslissing op het verzoek van de moeder aangehouden tot 30 augustus 2018, in afwachting van de resultaten van dit onderzoek.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van ouders in de zorg voor hun kinderen en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming in situaties waar de ontwikkeling van een minderjarige in gevaar is. Het hof heeft de Raad verzocht om tijdig rapport uit te brengen over de noodzaak van een maatregel van kinderbescherming.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 5 juli 2018
Zaaknummer : 200.235.510/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/244289 JE RK 17-2789
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.B.M. Rütten,
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader), bijgestaan door mr. A.S. van Gans.
Als informant wordt aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 18 januari 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 maart 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - de ondertoezichtstelling van hierna genoemde minderjarige [minderjarige] uit te spreken voor de duur van een jaar.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 1 mei 2018, heeft de vader verzocht om het verzoek van de moeder af te wijzen en voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 mei 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Rütten;
  • mr. Van Gans namens de vader;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI,
  • de heer [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 10 januari 2018;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 8 mei 2018;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 18 mei 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige] .
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij zijn vader.
3.2.
Bij beschikking van 19 mei 2016 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 16 november 2016 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 19 november 2017.
De ondertoezichtstelling is sindsdien niet meer verlengd.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om [minderjarige] (opnieuw) onder toezicht te stellen, afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat niet aan de gronden voor een ondertoezichtstelling is voldaan. Er zijn al jaren zorgen rondom [minderjarige] en er is zowel sprake van kindeigen problematiek als van overige problematiek. De moeder signaleert ernstige gedragsproblemen bij [minderjarige] , voornamelijk seksueel grensoverschrijdend gedrag, die door de vader niet serieus worden genomen. Volgens de vader is er bij hem thuis niets aan de hand. Sinds het wegvallen van de gezinsvoogd is de communicatie tussen ouders weer verslechterd en is er onvoldoende regie voor wat betreft de hulpverlening.
Op 9 januari 2018 zijn er tijdens het ronde tafel overleg (RTO) goede afspraken gemaakt over de (begeleiding van) de contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] , over het hervatten van de speltherapie door [minderjarige] en de inschakeling van Stichting Yvoor. Team Jeugd van de gemeente Heerlen zou hierover de regie voeren.
De vader is vervolgens op 17 januari jl. naar de huisarts gegaan, omdat [minderjarige] te kampen had met spanningen (in verband met het afvuren van een vuurwerkpijl). De contactregeling is toen op advies van de huisarts vier weken opgeschort. Er is daarna vanuit Team Jeugd geen actie ondernomen om de contacten weer op te starten. Tot op de dag van vandaag is de omgang nog niet opgestart en zijn de afspraken van het RTO nimmer van de grond gekomen.
Er is op dit moment geen enkele hulpverlening (vanuit Care4kids of Yvoor) en de speltherapie is eveneens nog niet hervat.
Nu de vader niets meer van zich laat horen is er bovendien geen nieuw RTO gepland. De moeder zag zich hierdoor genoodzaakt om een kort geding-procedure te starten om de contactregeling weer op te starten.
Inmiddels is voldoende komen vast te staan dat de hulpverlening via het vrijwillig kader niet van de grond komt en de vader zijn eigen plan trekt.
3.6.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
Hij ontkent niet dat er zorgen zijn over [minderjarige] en dat er hulpverlening moet worden ingezet.
Hij is dan ook bereid om mee te werken aan de hulpverlening binnen het vrijwillig kader.
De vader reageert adequaat op berichten van de gemeente, hetgeen ook uit de overgelegde stukken blijkt, maar vervolgens stagneren allerlei zaken bij Team Jeugd van de gemeente.
De gemeente dient de regie te nemen, te meer, nu de ouders onderling niet in staat zijn om met elkaar te communiceren. De regie vanuit de gemeente loopt echter niet goed.
Er zijn onder meer problemen met het vervoer, dat voorheen via Anacare liep en waarvoor nu Humanitas zou worden ingeschakeld. Hierdoor komt de contactregeling en de speltherapie niet van de grond.
Alhoewel de vader van mening blijft dat het voor [minderjarige] beter zou zijn als het contact met de moeder pas wordt opgestart nadat de traumatherapie heeft plaatsgevonden, ondersteunt hij de omgangsafspraken, zoals deze tijdens de KG-procedure zijn gemaakt wel.
Care 4 Kids had ook al lang moeten starten. Op 11 april 2018 heeft de vader dit al bevestigd. Het heeft echter tot 1 mei jl. geduurd voordat de vader de noodzakelijk stukken van de gemeente kreeg om dit in gang te zetten. De vader heeft de stukken op 4 mei 2018 ondertekend teruggestuurd.
De vader vindt het wenselijk dat de raad onderzoek doet. Er loopt al een aanvraag voor een onderzoek naar de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in het kader van het door de vader gedane verzoek bij de rechtbank om de contactregeling op te schorten. De vader is namelijk van mening dat er meer zicht dient te komen op de gezinssituatie bij de moeder thuis en de wijze waarop de stiefvader met [minderjarige] omgaat.
Een beschermingsonderzoek ondersteunt de vader eveneens, maar hij acht het niet juist om op de uitkomst vooruit te lopen.
3.7.
De GI - heeft ter zitting - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
De eerdere ondertoezichtstelling is beëindigd omdat er bij [minderjarige] geen sprake meer was van een loyaliteitsprobleem, de communicatie tussen de ouders naar behoren verliep en de voor [minderjarige] benodigde therapieën waren opgestart dan wel op korte termijn konden worden opgepakt. De GI betreurt het dat het nu moet worden geconstateerd dat het hulpverleningstraject rondom [minderjarige] stagneert, terwijl er allerlei trajecten in gang waren gezet.
3.8.
De raad heeft ter zitting als volgt geadviseerd.
Er zijn grote zorgen over [minderjarige] en het is helder dat de ouders binnen het vrijwillige kader niet in staat zijn gebleken om de voor [minderjarige] noodzakelijke hulpverlening van de grond te krijgen. Nadat er een RTO heeft plaatsgevonden is er feitelijk niets gebeurd. Er is geen hulpverlening of therapie ingezet. Het is bovendien zeer zorgelijk dat er op dit moment geen contact tussen [minderjarige] en zijn moeder plaatsvindt.
In het kader van de procedure die door de vader bij de rechtbank aanhangig is gemaakt ter zake het contact tussen de moeder en [minderjarige] ligt er reeds een aanvraag voor een raadsonderzoek. De wachttijden voor een dergelijk onderzoek bedragen normaliter enkele maanden. De raad acht het van belang dat het beschermingsonderzoek, dat inmiddels door de gemeente is aangevraagd, met dringende spoed gaat starten.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Ingevolge lid 2 van artikel 1:255 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen op verzoek van de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie. Tevens zijn een ouder en degene die niet de ouder is en de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt bevoegd tot het doen van het verzoek indien de raad voor de kinderbescherming niet tot indiening van het verzoek overgaat.
3.9.2.
De moeder heeft op 17 december 2017 een verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] bij de rechtbank ingediend. Zij is ingevolge artikel 1:255, lid 2 BW bevoegd tot het doen van een dergelijk verzoek indien de raad niet tot het indienen van een verzoek overgaat. Nu de raad bij brief van 17 november 2017 desgevraagd aan de moeder heeft meegedeeld dat de raad akkoord heeft gegeven met het niet verlengen van de ondertoezichtstelling, kan de moeder worden ontvangen in haar verzoek.
3.9.3.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard is het volgende gebleken.
[minderjarige] is een kwetsbaar, onzeker en angstig kind dat vanwege zijn belaste voorgeschiedenis en de moeizame relatie tussen zijn ouders niet heeft geleerd om langdurig en blijvend op volwassenen te kunnen vertrouwen. Hij heeft al enige jaren te kampen met forse gedragsproblematiek waarbij hij boos, agressief en (seksueel) grensoverschrijdend gedrag laat zien. Dit heeft er onder meer toe geleid dat [minderjarige] in januari 2015 op een medisch kinderdagverblijf is geplaatst.
[minderjarige] woonde aanvankelijk bij zijn moeder, maar zij kon [minderjarige] niet de opvoedingsomgeving bieden die hij nodig had waardoor [minderjarige] in 2015, toen er sprake zou zijn van een crisisuithuisplaatsing, bij zijn vader is gaan wonen.
Omdat beide ouders niet bij machte waren - mede gelet op hun persoonlijke problematiek - om [minderjarige] een opvoedingsomgeving en een contactregeling te garanderen, waarin [minderjarige] onbelast contact kan hebben met beide ouders en om onder eigen verantwoordelijkheid de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] weg te nemen en hulpverlening te accepteren, is [minderjarige] in mei 2016 onder toezicht gesteld.
De ondertoezichtstelling is op 19 november 2017 geëindigd nu de belangrijkste doelstelling was behaald, namelijk het verbeteren van de communicatie tussen de ouders en de verwachting bestond dat de ouders in staat zouden zijn om de verdere hulpverlening binnen het vrijwillige kader voort te zetten.
3.9.4.
Inmiddels zijn er enkele maanden verstreken en stelt het hof vast dat er nog steeds forse zorgen bestaan over de ontwikkeling van [minderjarige] en dat de trajecten die waren opgestart of die zouden worden opgepakt om deze zorgen weg te nemen niet van de grond zijn gekomen. De speltherapie heeft slecht twee keer in oktober 2017 plaatsgevonden; tot op dit moment is hier nog steeds geen vervolg aan gegeven. De trajecten bij Yvoor en bij
Care 4 kids komen evenmin van de grond, terwijl iedereen zich ervan bewust is dat hulpverlening noodzakelijk is; de ouders verschillen echter van mening over de vraag welke hulp moet worden ingezet. Volgens de vader ontbreekt het bij de gemeente aan regie en stagneren de zaken door toedoen van de gemeente. Volgens de gemeente verlopen de contacten met de vader moeizaam en houdt hij alle contacten af, waardoor er al enige tijd geen zicht meer is op [minderjarige] . Om deze reden heeft de gemeente inmiddels aan de raad gevraagd een beschermingsonderzoek te doen.
Het hof acht het geschetste verloop van het uitblijven van de noodzakelijke hulp aan [minderjarige] en de ouders zorgelijk en allerminst in het belang van [minderjarige] .
3.9.5.
Daarnaast is het naar het oordeel van het hof zorgelijk dat de vader zelfstandig heeft besloten om het contact tussen de moeder en [minderjarige] te staken.
Alhoewel de huisarts het aanvankelijk voor [minderjarige] van belang achtte om een rustpauze van vier weken in te lassen, zijn er sindsdien al enige maanden verstreken en heeft er - ondanks de afspraken die de ouders ter zake in de kort geding procedure met elkaar hebben gemaakt - nog geen enkel contact tussen de moeder en [minderjarige] plaatsgevonden. Nu de relatie tussen [minderjarige] en zijn moeder al broos en verstoord is, vergroot dit de kans dat [minderjarige] zich door zijn moeder verstoten zal voelen. Bovendien is niet komen vast te staan dat het contact niet in het belang van [minderjarige] wordt geacht. Zoals hierboven al is vermeld, is de raad inmiddels door de rechtbank verzocht om onderzoek te doen naar de mogelijkheden van contact tussen de moeder en [minderjarige] .
3.9.6.
Ter zitting is gebleken dat de raad - op verzoek van het team Jeugd van de gemeente Heerlen - een beschermingsonderzoek gaat doen naar de zorgen die bestaan over de ontwikkeling en de opvoedingsomgeving van [minderjarige] . Het hof acht het noodzakelijk dat dit onderzoek op zo kort mogelijke termijn wordt uitgevoerd, te meer nu er duidelijkheid moet komen over de hulpverlening die voor [minderjarige] en de ouders moet worden ingezet om de zorgen weg te nemen. Daarnaast acht het hof het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat er ook op zo kort mogelijke termijn door de raad onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheden van contact tussen de moeder en [minderjarige] , omdat de zorgen rondom [minderjarige] mede worden veroorzaakt door de onmacht van de ouders om [minderjarige] onbelast contact met zijn beide ouders te laten hebben. Het hof acht het dan ook wenselijk dat de raad beide onderzoeken gezamenlijk uitvoert.
3.7.
Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing op het verzoek van de moeder aanhouden tot de hierna te noemen datum in afwachting van de resultaten van de onderzoeken van de raad. Gezien de spoedeisendheid van de problematiek zal het hof de behandeling van de zaak voor twee maanden aanhouden. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden tot
30 augustus 2018 PRO FORMA.
3.9.
Het bovenstaande laat onverlet dat de raad - indien dit noodzakelijk wordt geacht en dit de voortgang van het proces bevordert - de verdere afwikkeling via de rechtbank laat plaatsvinden. Mocht de raad aldus aanleiding zien, zelf een kinderbeschermingsmaatregel aan de rechtbank te verzoeken, dan kan na toewijzing van een dergelijk verzoek het beroep van de moeder in de onderhavige procedure worden ingetrokken.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum zijn rapport en advies omtrent de noodzaak van een maatregel van kinderbescherming, uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 30 augustus 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, H. van Winkel en H.J. Witkamp en is op 5 juli 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.