In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder om haar minderjarige kind onder toezicht te stellen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. J.B.M. Rütten, heeft het hof verzocht de beschikking van de rechtbank Limburg, die het verzoek om ondertoezichtstelling had afgewezen, te vernietigen. De vader, vertegenwoordigd door mr. A.S. van Gans, heeft verweer gevoerd en verzocht de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 mei 2018, waarbij zowel de moeder als de vader en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.
De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige, die te maken heeft met gedragsproblemen en een gebrek aan adequate hulpverlening. De vader erkent dat er zorgen zijn, maar stelt dat de gemeente verantwoordelijk is voor de regie en dat hij bereid is om mee te werken aan de hulpverlening. Het hof heeft vastgesteld dat er sinds de beëindiging van de eerdere ondertoezichtstelling geen adequate hulpverlening heeft plaatsgevonden en dat de communicatie tussen de ouders is verslechterd. Het hof heeft de noodzaak van een beschermingsonderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming benadrukt en de beslissing op het verzoek van de moeder aangehouden tot 30 augustus 2018, in afwachting van de resultaten van dit onderzoek.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van ouders in de zorg voor hun kinderen en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming in situaties waar de ontwikkeling van een minderjarige in gevaar is. Het hof heeft de Raad verzocht om tijdig rapport uit te brengen over de noodzaak van een maatregel van kinderbescherming.