Het hof stelt verder vast dat [minderjarige] de afgelopen jaren veel heeft meegemaakt.
Zij heeft moeten leren omgaan met haar ziekte, er hebben een aantal verhuizingen en schoolwisselingen plaatsgevonden en de moeder en [minderjarige] zijn een nieuw gezinsverband aangegaan met de huidige partner van de moeder, waarbij er ook een broertje in het leven van [minderjarige] is gekomen. Tegelijkertijd zijn de grootouders, met wie [minderjarige] een hechte band had en die zij regelmatig zag, van de ene op de andere dag door de moeder uit het leven van [minderjarige] geweerd en is er al circa drie jaar lang geen contact meer tussen hen geweest.
Nu de grootouders meer dan zes jaar lang vaste hechtingsfiguren voor [minderjarige] zijn geweest en zij bij alle veranderingen altijd een stabiele factor in haar leven zijn geweest, heeft [minderjarige] er belang bij dat het contact met haar grootouders spoedig wordt hersteld.
Het belang van [minderjarige] bij contactherstel dient zwaarder te wegen dan de belangen van de moeder om het contact met de grootouders uit de weg te gaan.
Alhoewel het hof onderkent dat er bij de moeder sprake is van psychische problematiek, die mogelijk samenhangt met de ervaringen uit haar jeugd, is er geen sprake is van een ontzeggingsgrond, zoals bedoeld in artikel 1:377a lid 3 BW.
De gevolgen van het contactherstel op de gesteldheid van de moeder kunnen, zoals door de raad ook is geadviseerd, voor een groot deel worden ondervangen door de inzet van een professionele instelling die de omgangsregeling begeleidt, zodat het volledige herstel van de moeder, dat volgens haar therapeut nog geruime tijd in beslag gaat nemen, niet hoeft te worden afgewacht.
Een omgangshuis kan de moeder - wellicht in samenspraak met de therapeut van de moeder - handvatten bieden om met de mogelijke spanningen die het contactherstel met zich meebrengt, om te gaan. Op deze wijze zullen de spanningen voor [minderjarige] ook tot een minimum kunnen worden beperkt.