ECLI:NL:GHSHE:2018:2867

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
9 juli 2018
Zaaknummer
200.225.566_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en informatieregeling in ouderschapskwestie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder verzocht om het gezamenlijk gezag over haar minderjarige kind te beëindigen en om alleen het ouderlijk gezag te verkrijgen. De vader, die in incidenteel appel ging, verzocht om een informatieregeling en een dwangsom voor de moeder indien zij niet aan deze regeling zou voldoen. De rechtbank had eerder de verzoeken van de moeder afgewezen en een informatieregeling opgelegd aan de moeder, die haar verplichtte om de vader op de hoogte te houden van belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot hun kind.

Tijdens de mondelinge behandeling werd duidelijk dat er een verstoorde relatie tussen de ouders bestaat, met beschuldigingen van de moeder aan de vader van seksueel misbruik. Het hof oordeelde dat, hoewel de moeder emotioneel belast is door de situatie, dit niet voldoende is om het gezamenlijk gezag van de vader te beëindigen. Het hof benadrukte dat de moeder zich moet inspannen om haar emoties te beheersen en dat het in het belang van het kind is dat de vader betrokken blijft in haar leven. De informatieregeling werd aangepast, waarbij de moeder verplicht werd om de vader elke drie maanden te informeren over hun kind, met een recente foto. Tevens werd een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor het geval de moeder niet aan deze verplichting zou voldoen. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank voor het overige en wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 5 juli 2018
Zaaknummer: 200.225.566/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/319847 / FA RK 17-1778
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.W.J. van den Broek,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. B. du Fossé.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 juli 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 oktober 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - te bepalen dat:
  • het gezamenlijk gezag van de ouders wordt beëindigd en dat de moeder voortaan alleen met het ouderlijk gezag over de hierna te noemen [minderjarige] wordt belast met ingang van de dag nadat de beschikking is verstrekt of verzonden;
  • het verzoek van de vader om een informatie- en consultatieregeling vast te stellen, wordt afgewezen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 28 november 2017, heeft de vader verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel haar verzoek af te wijzen.
Tevens heeft de vader zijn verzoek in eerste aanleg aangevuld en heeft hij in incidenteel appel verzocht de moeder te veroordelen tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag voor iedere dag dat zij in gebreke blijft om te voldoen aan de informatieplicht zoals deze door de rechtbank is bepaald.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 mei 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van den Broek;
-de vader, bijgestaan door mr. Du Fossé;
-de heer [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 20 juni 2017;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 18 mei 2018.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 19 juni 2015 heeft de rechtbank Oost-Brabant het verzoek van de vader om een contactregeling tussen hem [minderjarige] vast te stellen afgewezen.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank aan de moeder een informatie- en consultatieregeling (hierna: informatieregeling) opgelegd.
Het verzoek van de moeder om het ouderlijk gezag van de vader te beëindigen, is afgewezen. De rechtbank heeft daarnaast de verzoeken van de vader tot het vaststellen van een contactregeling tussen hem en [minderjarige] en tot het gelasten van een beschermingsonderzoek door de raad, afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Het beroep beperkt zich tot de afwijzing van het verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag en tot de aan de moeder opgelegde informatieregeling.
3.5.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
De moeder is er zeker van dat [minderjarige] in het verleden door de vader seksueel is misbruikt. Dit levert bij de moeder nog steeds heftige emoties en spanningen op.
Na de mondelinge behandeling in eerste aanleg is het weer bergafwaarts met de moeder gegaan zodat zij door de huisarts wederom is doorverwezen naar een psychotherapeut.
De minimale noodzakelijke basis voor gezamenlijke gezagsuitoefening ontbreekt vanwege de verstoorde verhouding tussen partijen, het gebrek aan wederzijds vertrouwen en het ontbreken van communicatie. Een verbetering hierin wordt niet verwacht.
Er wordt bovendien al jarenlang geen invulling gegeven aan de gezamenlijke uitoefening van het gezag.
Voor de uitoefening van het gezamenlijk gezag stuit de moeder op praktische problemen. Het is lastig gebleken om toestemming van de vader te krijgen voor de aanvraag van een nieuwe ID-kaart voor [minderjarige] en de hiertoe noodzakelijke contacten met de vader verliepen uiterst moeizaam.
Het gaat heel goed met [minderjarige] en het is in haar belang dat de rust in haar leven blijft. Het is voor [minderjarige] noodzakelijk dat de moeder goed in haar vel zit.
De informatieregeling is evenmin in het belang van [minderjarige] . Gezien hetgeen er in het verleden is gebeurd, is het schadelijk voor de gezondheid van de moeder wanneer zij in het kader van de informatieregeling contact dient op te nemen met de man. Hierdoor ontstaan emoties die effect hebben op [minderjarige] en die maken dat de moeder niet in staat is om aan de regeling uitvoering te geven. De moeder heeft er met name moeite mee om foto’s van [minderjarige] te versturen. De moeder heeft er evenwel geen bezwaar tegen als de vader zelfstandig contact opneemt met school en via school informatie over [minderjarige] ontvangt.
Gezien de beperkte financiële middelen van de moeder dient het verzoek van de vader om een dwangsom aan de informatieregeling te verbinden te worden afgewezen, dan wel dient de dwangsom per overtreding te worden bepaald en/of op een lager bedrag en dient er een maximum aan de dwangsom te worden verbonden.
3.6.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
Het is duidelijk dat er bij de moeder sprake is van onwil. Zij doet er alles aan om de vader uit het leven van [minderjarige] weg te houden en hem buiten spel te zetten.
Het contact tussen de vader en [minderjarige] is al verbroken en het ouderlijk gezag en de informatieregeling is nog het enige dat de vader aan [minderjarige] bindt. Het is dan ook onterecht dat de vader wordt verweten dat hij geen enkele betrokkenheid bij [minderjarige] toont. Hij krijgt hiertoe immers geen enkele ruimte.
Het is aan de moeder om een manier te vinden om haar emoties beter te hanteren.
Zij kan desgewenst de noodzakelijke contacten via een derde laten lopen. Dit geldt zowel ten aanzien van de uitoefening van het gezag als ten aanzien van de informatieplicht.
[minderjarige] ondervindt hiervan geen enkele schade en het ligt op de weg van de moeder om [minderjarige] hiermee ook in de toekomst niet te belasten.
De vader is er niet op uit om de moeder tegen te werken. Hij heeft de moeder de afgelopen zes à zeven jaar ook nooit belemmerd bij het nemen van gezagsbeslissingen.
De door de vader verzochte dwangsomregeling is noodzakelijk, omdat het helder is dat de moeder anders niet aan de informatieplicht zal voldoen. Tot op heden heeft de moeder hieraan nog geen enkele keer uitvoering gegeven.
De vader wil betrokken blijven bij de ontwikkelingen van [minderjarige] en via de hulpverleningsinstanties over [minderjarige] kunnen worden geïnformeerd, mede omdat hij zich zorgen maakt over de psychische gesteldheid van de moeder en het opvoedklimaat van [minderjarige] .
3.7.
De raad heeft ter zitting als volgt geadviseerd.
Er is geen aanleiding om de verzoeken van de moeder toe te wijzen.
De moeder heeft onvoldoende laten zien dat zij zich inspant om haar emoties en angsten, waarmee zij al jaren te kampen heeft, onder controle te krijgen.
Zo ontbreekt er een plan van aanpak van de hulpverlener, is het niet duidelijk welke hulpvraag de moeder bij haar therapeut heeft neergelegd en is het onduidelijk waarom de moeder niet eerder hulp heeft gezocht. Er zijn op dit moment meer vragen dan antwoorden, hetgeen nu overigens wel aanleiding kan zijn om een beschermingsonderzoek in gang te zetten.
Verder bevreemdt het de raad dat het omgangshuis destijds de moeder de keuze heeft gelaten om ofwel drie begeleide contacten te laten plaatsvinden ofwel om te stoppen met het traject. Hierdoor is het contact tussen de vader en [minderjarige] niet meer hersteld.
De raad verwacht dat het voor [minderjarige] in de toekomst lastig zal worden om haar weg te vinden. Zij zal zeker vragen gaan stellen over haar afkomst.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
Gezag
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter - op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen - het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechter aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige kinderen toekomt.
Het verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag wordt slechts toegewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.2.
Het hof stelt allereerst vast dat de omstandigheden zijn gewijzigd sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag van de ouders (op 4 juli 2011 door aantekening in het gezagsregister), nu de vader sinds maart 2012 geen contact meer heeft met de moeder en met [minderjarige] . Dat betekent dat de moeder kan worden ontvangen in haar verzoek.
3.8.3.
Het hof dient vervolgens te beoordelen of één van de onder rechtsoverweging 3.8.1. genoemde situaties zich voordoet. Het hof is - evenals de rechtbank - van oordeel dat dit niet het geval is. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert.
Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden.
Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt eenhoofdig gezag van een van de ouders niet in de rede, tenzij andere redenen een wijziging van het gezag in het belang van het kind noodzakelijk maken.
3.8.4.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting bij het hof is gebleken, dat nadat de ouders in november 2011 uit elkaar zijn gegaan er nog enige tijd een contactregeling is geweest tussen [minderjarige] en haar vader. Dit contact is in maart 2012 verbroken, nadat de moeder de vader ervan heeft beschuldigd dat hij [minderjarige] seksueel heeft misbruikt. Sindsdien is er ook geen contact meer tussen de moeder en de vader, die de beschuldigingen van de moeder altijd heeft ontkend. De moeder stelt dat het voor haar emotioneel te belastend is om overleg te voeren met de vader over [minderjarige] .
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat het feit dat het contact met de vader bij de moeder heftige emoties te weeg brengt, onvoldoende is om tot een beëindiging van het gezag van de vader te komen. Alhoewel uit de overgelegde brief van de psycholoog bij het [ggz] GGZ van 15 mei 2018 blijkt dat de moeder te kampen heeft met een stemmingsstoornis en angstklachten en zij zich hiertoe inmiddels ook onder behandeling heeft laten stellen, dient de moeder zich tot het uiterste in te spannen om [minderjarige] niet met haar gevoelens te belasten, hetgeen haar in het verleden ook in voldoende mate is gelukt. De moeder dient - zo nodig met behulp van hulpverlening - een weg te vinden om met haar gevoelens om te gaan teneinde gezamenlijk met de vader het gezag over [minderjarige] te kunnen uitoefenen. Zolang de moeder (nog) niet in staat is om zelfstandig met de vader te communiceren, ligt het op haar weg om hiertoe een derde in te schakelen.
Daarbij overweegt het hof dat het goed gaat met [minderjarige] en dat zij zich de afgelopen jaren goed heeft ontwikkeld. Al in 2013 werd door de raad gezien dat [minderjarige] een vrolijk meisje is met een leeftijdsadequate ontwikkeling en uit het meer recente rapport van school blijkt dat deze ontwikkeling zich heeft voortgezet, zowel op cognitief als op sociaal-emotioneel gebied. [minderjarige] wordt gezien als een prettige leerling met goede sociale vaardigheden. Ook in de thuissituatie gaat het goed, hetgeen de moeder herhaaldelijk heeft verklaard. Van een situatie waarin [minderjarige] klem of verloren was tussen haar ouders is de afgelopen jaren aldus niet gebleken.
Het hof stelt verder vast dat de vader akkoord gaat met een invulling van het gezag die erop neer komt dat de moeder alle beslissingen zoveel als mogelijk zelfstandig kan nemen en de vader waar nodig zijn medewerking zal verlenen.
De vader heeft zijn gezag de afgelopen zes à zeven jaar niet misbruikt en uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd over de aanvraag van een nieuwe ID-kaart voor [minderjarige] , is gebleken dat de vader zijn medewerking hieraan heeft verleend.
Er zijn geen andere omstandigheden gesteld of gebleken die tot de conclusie leiden dat de vader beslissingen inzake het gezag blokkeert of tegenwerkt.
3.8.5.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat er geen sprake is van een situatie waarin [minderjarige] klem of verloren dreigt te raken tussen haar ouders of dat een wijziging van het gezag anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is.
Het verzoek van de moeder dient derhalve te worden afgewezen. Het hof zal de beslissing van de rechtbank op dit punt dan ook bekrachtigen.
Informatieregeling
3.8.6.
Ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW omvat het ouderlijk gezag mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen.
Ingevolge van artikel 1:253a lid 2 sub c BW kan de rechter op verzoek van een van de partijen een regeling vaststellen die mede kan omvatten de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd.
3.8.7.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de moeder eenmaal per drie maanden een recente en goed gelijkende foto van [minderjarige] aan de vader stuurt en hem tevens schriftelijk op de hoogte stelt omtrent belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot [minderjarige] . Het is de plicht van de moeder, als hoofdopvoeder van [minderjarige] , om mee te werken aan deze op de wet gebaseerde en aan haar opgelegde informatieregeling.
De door de moeder aangevoerde emotionele weerstand tegen het verstrekken van de informatie aan de vader is naar het oordeel van het hof onvoldoende om de moeder van deze verplichting te ontslaan. Ook het feit dat de vader direct - buiten de moeder om - bij de school kan informeren naar de ontwikkeling van [minderjarige] aldaar, ontslaat de moeder niet van haar eigen, zelfstandige informatieplicht. Zolang de moeder niet in staat is om de vader zelf van informatie over [minderjarige] te voorzien, ligt het op haar weg ook hiervoor een derde in te schakelen.
Het ligt bovendien op de weg van de moeder, ook met het oog op de belangen van [minderjarige] , om daadwerkelijk aan haar psychische gesteldheid en/of welzijn te werken en haar hulpvraag zo nodig hierop aan te passen.
3.8.8.
Het hof overweegt daarbij dat het niet in het belang van [minderjarige] is dat de vader helemaal uit haar leven wordt weggepoetst. [minderjarige] zal naarmate zij ouder wordt steeds meer op zoek gaan naar haar eigen identiteit en wellicht zelf de keuze maken om met haar vader contact op te nemen. Het is dan ook mede in het belang van [minderjarige] dat de vader op de hoogte blijft van de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige] en op deze wijze betrokken blijft in haar leven.
3.8.9.
Nu de door de rechtbank bepaalde informatieregeling onvoldoende gespecificeerd is, zal het hof de regeling wijzigen en bepalen dat de moeder de vader uiterlijk de laatste week van elk kalenderkwartaal dient te informeren over [minderjarige] . Zij dient daarbij een recente, goed gelijkende kleurenfoto van [minderjarige] toe te voegen. Dit betekent dat de moeder uiterlijk in de laatste week van september 2018 met deze informatieregeling dient aan te vangen.
Uitsluitend om deze reden zal het hof de beschikking van de rechtbank op dit punt vernietigen en een nieuwe informatieregeling bepalen.
Dwangsom
3.8.10.
Het hof zal voorts bepalen dat aan de moeder een dwangsom wordt opgelegd indien zij niet aan de hiervoor vastgestelde informatieregeling zal voldoen.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de moeder de informatieregeling niet nakomt. Op grond van hetgeen de moeder ter zitting heeft verklaard, heeft het hof er onvoldoende vertrouwen in dat de moeder dit in de toekomst uit eigener beweging wel zal gaan doen. Gelet hierop zal het hof het verzoek van de vader toewijzen, nu het belang van [minderjarige] zich daartegen niet verzet. Het hof ziet geen aanleiding voor de door de moeder verzochte matiging.
3.8.11.
Daarbij zal het hof bepalen dat voor iedere dag dat de moeder in gebreke blijft aan haar een dwangsom zal worden verbeurd van € 100,-.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 juli 2017, voor zover het de informatieregeling betreft;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de moeder eenmaal per drie maanden, uiterlijk in de laatste week van ieder kalenderkwartaal, de vader schriftelijk op de hoogte stelt omtrent belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot [minderjarige] , waarbij de moeder minimaal één recente, goed gelijkende kleurenfoto van [minderjarige] toevoegt;
bepaalt dat de moeder, voor iedere dag dat zij met het verstrekken van de bedoelde informatie in gebreke blijft, een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 juli 2017 voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, H. van Winkel en H.J. Witkamp en is op 5 juli 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.