In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 december 2017, waarin de ondertoezichtstelling van zijn kinderen is verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing van zijn jongste kind is verlengd. De vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.W.F. van Wijk, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) af te wijzen. De GI verzoekt op haar beurt om het beroep van de vader niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 mei 2018 zijn zowel de vader als de GI, de Raad voor de Kinderbescherming en de moeder gehoord. Het hof heeft ook de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening te geven.
De vader stelt dat er geen sprake is van een ontwikkelingsbedreiging voor zijn kinderen en dat de ondertoezichtstelling niet nodig is, aangezien de ouders openstaan voor hulpverlening. De GI daarentegen betoogt dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de belangen van de kinderen te waarborgen en dat de situatie nog te onveilig is voor de kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming ondersteunt de zorgen van de GI en wijst op de kwetsbaarheid van de kinderen.
Het hof overweegt dat, hoewel de situatie van de ouders is verbeterd, de positieve ontwikkelingen nog niet voldoende zijn om de kinderen de noodzakelijke bescherming te bieden. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank, waarbij de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn verlengd. De ouders moeten verdere stappen ondernemen, zoals relatietherapie, om de veiligheid van de kinderen te waarborgen.