In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een stichting, waarbij de appellant wordt verweten dat hij 40,2 kg vuurwerk in zijn woning heeft opgeslagen, wat volgens de geïntimeerde een ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst zou zijn. De zaak is eerder behandeld in een tussenarrest van 31 oktober 2017, waarin de geïntimeerde werd toegelaten te bewijzen dat de aanwezigheid van het vuurwerk een groot risico op brand- en explosiegevaar met zich meebracht. Tijdens de procedure zijn getuigen gehoord, waaronder een wijkagent en een deskundige, die beiden hun visie gaven op de gevaren van de opgeslagen vuurwerk. De appellant betwistte de gevaren en stelde dat hij zich als goed huurder had gedragen.
Het hof concludeert dat de geïntimeerde niet in haar bewijsopdracht is geslaagd. De getuigenverklaringen en het deskundigenrapport gaven onvoldoende aanleiding om te concluderen dat er daadwerkelijk een groot risico op brand of explosie was. Het hof oordeelt dat de combinatie van de aanwezigheid van vuurwerk en de beschuldigingen van het voorbereiden van een hennepkwekerij niet voldoende onderbouwd zijn. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van de geïntimeerde af, waarbij de kosten van beide instanties voor rekening van de geïntimeerde komen.