In deze zaak effectueert zich het bewijsrisico dat verbonden is aan (het hebben van) de bewijslast: [geïntimeerden c.s.] zijn er niet in geslaagd te bewijzen dat [de uitvinder en ondernemer] een vordering op [manufacturing] heeft of heeft gehad dan wel geacht moet worden te hebben (gehad) op [manufacturing] , in het bijzonder uit hoofde van door [de uitvinder en ondernemer] ten behoeve van [manufacturing] verrichte werkzaamheden.
[geïntimeerden c.s.] signaleren (MnE sub 8) zelf reeds dat [getuige 1] en [getuige 3] niets deden in “het bedrijf” (hof: [manufacturing] ) en [zoon van de bestuurder van de manufacturing] “eigenlijk niet wist wat zijn vader deed.” Hun verklaringen leveren in zoverre geen bewijs ten voordele van [geïntimeerden c.s.] op. Het hof neemt voor wat betreft de waardering van de getuigenverklaring van [de uitvinder en ondernemer] aan aantal tussen partijen vaststaande feiten (rov. 3.1 ten eerste van het tussenarrest van 12 juli 2016) in aanmerking: dat [de uitvinder en ondernemer] uitvinder en ondernemer is, hij zich bezig houdt met het ontwikkelen en produceren van verwarmingspanelen die in wanden of plafonds kunnen worden ingebracht en hij zijn uitvindingen via de [manufacturing] groep exploiteerde. Vast staat ook dat tot die [manufacturing] groep behorende ondernemingen zijn gefailleerd en de zoons [de uitvinder en ondernemer] (volgens de vaststaande feiten in het tussenarrest vier, uit de getuigenverklaringen kan afgeleid worden dat [getuige 3] eerst later is ingestapt) nieuwe vennootschappen hebben opgericht waaronder [manufacturing] . Volgens [geïntimeerden c.s.] (conclusie van repliek, o.m. sub 6 en 11) is [de uitvinder en ondernemer] “(nog steeds) werkzaam in de ondernemingen die thans formeel geleid worden door zijn zoon [bestuurder van manufacturing] .” Laatstgenoemde heeft, niet bestreden door [geïntimeerden c.s.] bij MnE, als getuige gesteld “Het product was al ontwikkeld toen mijn broers [manufacturing] begonnen” en “(…) hoe ik mijn vader ken, namelijk dat hij erg met zijn eigen zaken bezig is. Het product is ook zijn kindje.” Dat [de uitvinder en ondernemer] medio 2010 in BN De Stem zichzelf afficheerde als uitvinder van professie, bedenker en ontwikkelaar van een warmtepaneel, laat zich licht tegen deze achtergrond kennen. [de uitvinder en ondernemer] zag, al dan niet realistisch, een onderneming met 400 à 450 man personeel voor zich. Op met het stuk in BN De Stem vergelijkbare manier stond hij kennelijk gedurende enige tijd op de website van [manufacturing] : “ingenieur fysica-chemie, universitair professor en president van de vennootschap”. Maar deze verhalen van [de uitvinder en ondernemer] en/of vermelding op de website van [manufacturing] betekenen niet zonder meer dat [de uitvinder en ondernemer] daadwerkelijke, op geld waardeerbare werkzaamheden of andere prestaties voor [manufacturing] heeft verricht. Het hof stelt vast dat [manufacturing] de met producties onderbouwde stelling van [geïntimeerden c.s.] dat [de uitvinder en ondernemer] niet alleen geen hoogleraar is geweest (hetgeen hij zelf als getuige heeft erkend), maar zelfs niet is afgestudeerd en gepromoveerd in [plaats] - anders dan hijzelf verklaarde als getuige - bij antwoordmemorie na enquête niet voldoende gemotiveerd heeft betwist. Maar dat, aldus [geïntimeerden c.s.] , [de uitvinder en ondernemer] c.s. niet schroomt onwaarheden te verkondigen, zelfs wanneer dat meineed oplevert, brengt niet met zich dat [geïntimeerden c.s.] geslaagd zijn in het door hen te leveren bewijs. Daarvoor hebben zij onvoldoende feitelijke informatie op tafel gekregen, ook wanneer in aanmerking wordt genomen dat [de uitvinder en ondernemer] zich in 2012 tooide met “Head R&D [group] Group Holding” (prod. 17) hetgeen overigens niet de naam van appellante [manufacturing] is maar de medegedaagde in eerste aanleg. “President van de vennootschap” (prod. 15) is, zonder een formele benoeming als (statutair) bestuurder welk een benoeming door [geïntimeerden c.s.] evenwel niet is gesteld en waarvan overigens ook niet is gebleken, een nietszeggende kreet. Het gebruik van het visitekaartje (dat overigens “advisor” vermeldt), het een enkele keer opnemen van de telefoon en de bevindingen gerelateerd door de getuige [getuige 2] reeds eerder neergelegd in het rapport van Secure Advance leveren, zoals in het tussenarrest overwogen en hiervoor gememoreerd, levert enig begin van bewijs op, maar ook niet meer dan dat. Hetzelfde geldt voor de door [geïntimeerden c.s.] (MnE 33) gememoreerde rekening- courantverhouding tussen [de uitvinder en ondernemer] en [manufacturing] . Immers, het betreft per ultimo 2012 een vordering van [manufacturing] op [de uitvinder en ondernemer] waarvan volstrekt onduidelijk is waarop die rc-schuld betrekking heeft, maar die als zodanig geen betrekking kan hebben op (een vordering van [de uitvinder en ondernemer] uit hoofde van) door [de uitvinder en ondernemer] voor [manufacturing] verrichte werkzaamheden. En dat [manufacturing] is gevestigd in bedrijfsruimten van de echtgenote van [de uitvinder en ondernemer] , (destijds) gelegen achter hun beider woning, betekent niet dat [de uitvinder en ondernemer] dus ook werkzaamheden voor haar verrichte. Integendeel, het brengt juist eerder met zich dat [de uitvinder en ondernemer] gemakkelijk “even de loods in banjert” zoals geschetst door [getuige 3] . Als hij daarbij soms ook wat doet en bijv. een enkele keer de telefoon opneemt of invalt voor [bestuurder van manufacturing] levert dat niet zonder meer een vordering van [de uitvinder en ondernemer] op [manufacturing] op (uit hoofde van een arbeidsovereenkomst, opdracht of anderszins, waaronder artikel 479a Rv) als een geld waardeerbare prestatie als hiervoor bedoeld. Ten slotte: volgens het rapport van [getuige 2] (prod. 12) heeft [de uitvinder en ondernemer] hem weliswaar te woord gestaan, maar tijdens het gesprek heeft [de uitvinder en ondernemer] laten weten dat hij geen verkoper is en, op de opmerking van “Metselaar” ( [getuige 2] ) dat [de uitvinder en ondernemer] “als baas een mooi bedrijf en product had”, gezegd dat niet hij maar zijn zoon de baas was. De offerte ten slotte is niet door [de uitvinder en ondernemer] getekend maar door [bestuurder van manufacturing] .
Ten slotte: [geïntimeerde 1] spreekt, gehoord als getuige, uit het gevoel te hebben dat “vader veel meer voor de nieuwe [manufacturing] heeft gedaan, dan hij nu wil doen voorkomen.” [geïntimeerden c.s.] zijn er echter niet in geslaagd dat gevoel van voldoende feitelijke onderbouwing te voorzien om daarop een vordering te kunnen baseren.