4.1De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 10 februari 2016 onder “2. De feiten" enkele feiten vastgesteld. Die feiten zijn in dit hoger beroep niet bestreden, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Daarnaast staan nog enkele feiten vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van die vaststaande feiten.
a. [de vof] verricht sinds 1990 in opdracht en ten behoeve van [appellante] , alsmede ten behoeve van aan [appellante] gelieerde rechtspersonen, accountantswerkzaamheden zoals:
- het opstellen van de jaarrekening;
- de aangifte vennootschapsbelasting;
- het verwerken van de administratie;
- het voeren van de loonadministratie.
b. In september 2004 hebben partijen nadere afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een door [de vof] opgestelde en door beide partijen ondertekende brief van 24 september 2004 (productie 1 dagvaarding eerste aanleg). In die brief is onder meer vermeld:
“(…)
Ik legde u uit dat de voorschotten met betrekking tot alle B.V.’s - exclusief [de vennootschap 1] voor welke u steeds een aparte factuur ontving -, op grond van de gemiddelde kosten betreffende de administraties en jaarrekeningen 2001 tot en met 2003 (…) in totaal ongeveer € 15.400,00 zouden moeten bedragen. (…)
U gaf hierbij aan dat u geen voorstander bent van het apart declareren van [de vennootschap 1] (…).
U verzocht mij dan ook de voorschotten te baseren op de totale kosten van alle B.V.’s; derhalve tevens [de vennootschap 1]
Dit betekent in casu dat € 1700,00 eveneens in de voorschotten betrokken zal worden waardoor er met ingang van het vierde kwartaal 2004 € 15.400,00 + € 1700,00 = € 17.100,00/4 = € 4.275,00 per kwartaal, aan voorschot in rekening gebracht zal worden.
De facturering zal geschieden aan (…) [appellante] (…)”.
De voorschotten betreffen de normale werkzaamheden met betrekking tot de administratie en jaarrekening. Incidentele advieswerkzaamheden zijn hierin niet meegenomen.
(…)”.
Bij belangrijke afwijkingen c.q. verhogingen in het kostenniveau wenst u per omgaande vóóraf ingelicht te worden. Verhogingen zonder overleg en goedkeuring uwerzijds zullen niet worden doorgevoerd.
(…)”.
c. Tot juli 2014 heeft [appellante] zowel de voorschotnota’s per kwartaal als de (jaarlijkse) definitieve eindnota’s steeds volledig betaald.
d. Op 28 juli 2014 heeft [de vof] aan [appellante] een voorschotnota gestuurd van € 5.000,- exclusief btw (€ 6.050,- incl. btw), die door [appellante] onbetaald is gelaten.
e. De overeenkomst van opdracht is door [appellante] ‘in de loop van 2014’ opgezegd en per 2 november 2014 beëindigd.
f. Op 5 december 2014 heeft [de vof] aan [appellante] een factuur gestuurd ter zake van over de periode 1 januari 2014 tot en met 2 november 2014 verricht werk dat betrekking had op het boekjaar 2013, van € 11.696,03 exclusief btw (€ 14.152,25 incl. btw). In die eindfactuur is rekening gehouden met betaling van drie voorschotfacturen van € 5.000,-, waaronder de onder d. genoemde voorschotfactuur van 28 juli 2014. Ook deze eindfactuur is niet betaald.
g. In de factuur van 5 december 2014 zijn onder meer werkzaamheden ten bedrage van € 7.073,13 en € 148,75 gefactureerd die door [de vof] zijn verricht ten behoeve van [de vennootschap 2] , één van de aan [appellante] gelieerde B.V.’s.
h. [appellante] heeft een klacht over [de vof] ingediend bij de Raad van Tucht, Register Belastingadviseurs. De Raad heeft bij uitspraak van 12 oktober 2015 (productie 1 conclusie van dupliek in reconventie) overwogen dat de uitbreiding van de werkzaamheden niet aan partijen is te wijten en dat de stelling van [appellante] dat [de vof] niet alle aangeleverde gegevens hoefde te controleren, niet leidt tot de conclusie dat een opsteller van jaarstukken zich niet behoeft te vergewissen van de juistheid van de aangeleverde gegevens zeker wanneer die juistheid niet eenvoudig kan worden vastgesteld. De klachten zijn door de Raad ongegrond verklaard.
4.2.1In eerste aanleg heeft [de vof] in conventie gevorderd dat de kantonrechter [appellante] voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad zal veroordelen om aan [de vof] te betalen € 21.179,25, (bestaande uit het in rov. 4.1 sub f genoemde bedrag van € 14.152,25 + het in rov. 4.1 sub d genoemde bedrag van € 6.050,- aan hoofdsom + € 977,- buitengerechtelijke kosten) vermeerderd met de wettelijke rente met veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure.
4.2.2[appellante] heeft in reconventie gevorderd veroordeling van [de vof] :
1. om aan [appellante] terug te betalen € 36.719,80 te vermeerderen met € 2.406,52 aan per 6 mei 2015 reeds verschuldigde rente vermeerderd met wettelijke rente over € 36.719,80 vanaf 6 mei 2015;
2. tot betaling aan [appellante] van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
met veroordeling van [de vof] in de kosten van de procedure.
4.2.3De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 10 februari 2016 een verschijning van partijen bevolen.
In het vonnis van 1 juni 2016 is [de vof] in conventie toegelaten te bewijzen dat de door [de vastgoedbeheerder van appellante] aangeleverde administratie van [de vennootschap 2] over het kalenderjaar 2013 dermate beneden de maat was, dat extra werkzaamheden door [de vof] noodzakelijk waren om voor een correcte financiële en fiscale verslaglegging van [appellante] te kunnen zorgdragen.
In reconventie is overwogen dat [appellante] altijd alle facturen zonder protest heeft betaald en niet binnen bekwame tijd tegen de facturen heeft geprotesteerd, zodat vordering 1 in reconventie reeds om deze reden moet worden afgewezen (rov. 2.1). De kantonrechter heeft voorts opgemerkt dat [de vof] heeft betwist dat [appellante] de door haar genoemde bedragen waarvan [appellante] heeft aangevoerd dat zij die teveel heeft betaald, ook heeft betaald. [appellante] heeft vervolgens geen bewijs bijgebracht van die door haar gestelde en door [de vof] betwiste betalingen (rov. 2.9). De verklaring voor recht is afgewezen omdat de daaraan ten grondslag gelegde fout, het niet indienen van de suppletieaangifte btw over 2013, naar [de vof] onweersproken heeft aangevoerd, zonder gevolgen kan worden hersteld door deze aangifte alsnog in te dienen (rov. 2.10). De kantonrechter heeft vervolgens in het dictum van het vonnis van 1 juni 2016 de vorderingen van [appellante] in reconventie afgewezen, met veroordeling van haar in de kosten van de reconventie.