ECLI:NL:GHSHE:2018:3433

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 augustus 2018
Publicatiedatum
16 augustus 2018
Zaaknummer
200.227.959_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beslissing over gezamenlijk gezag en omgangsregeling na verhoor van minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep betreffende de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant over gezamenlijk gezag en de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige. De moeder, appellante in principaal appel, verzet zich tegen de beslissing van de rechtbank die het gezamenlijk gezag heeft vastgesteld en de omgangsregeling heeft bepaald. De vader, verweerder in principaal appel, heeft incidenteel appel ingesteld en verzoekt om een uitbreiding van de omgangsregeling. De minderjarige, geboren in 2007, heeft haar hoofdverblijf bij de moeder en heeft een beperkte omgang met de vader, die onder begeleiding plaatsvindt. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 mei 2018 zijn zowel de moeder als de vader gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder voert aan dat de vader geen rol speelt in het leven van de minderjarige en dat de huidige omgangsregeling niet in het belang van het kind is. De vader daarentegen stelt dat hij recht heeft op gezamenlijk gezag en een uitbreiding van de omgangsregeling, en dat de minderjarige moet wennen aan meer contact met hem. Het hof heeft de minderjarige op 6 juni 2018 gehoord en heeft kennisgenomen van haar wensen en gevoelens ten aanzien van de omgang met de vader. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft besloten tot gezamenlijk gezag en dat een gedwongen uitbreiding van de omgangsregeling op dit moment niet in het belang van de minderjarige is. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 16 augustus 2018
Zaaknummer : 200.227.959/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/272262/FA RK 13-66534
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.P.E. van Ekelen,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. A.G.J. de Vries.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging]
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 augustus 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 november 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de beslissing over het gezamenlijk gezag en verzocht om opnieuw rechtdoende het verzoek van de vader strekkende tot vaststelling van het gezamenlijk gezag over de hierna te noemen minderjarige af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met 1 productie, ingekomen ter griffie op 9 april 2018, heeft de vader verzocht de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dat beroep ongegrond te verklaren en de beschikking van de rechtbank al dan niet onder verbetering van de gronden te bevestigen ten aanzien van het gezag.
Tevens heeft de vader incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te
vernietigen voor zover het betreft de verdeling van zorg- en opvoedingstaken en verzocht om opnieuw rechtdoende te bepalen dat de vader omgang zal hebben met de minderjarige volgens een opbouwregeling.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 16 mei 2018, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidentele beroep althans het verzoek van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover deze ziet op de omgangsregeling en te vernietigen voor zover deze ziet op het gezamenlijk gezag. De moeder heeft in haar verweerschrift tevens een aanvullend verzoek opgenomen tot het horen van de minderjarige door het hof.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 mei 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Ekelen;
-de vader, bijgestaan door mr. De Vries;
-de raad, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de raad] .
Tevens is in de zittingzaal, met toestemming van partijen, een stagiaire van mr. Van Ekelen toegelaten.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- een V8-formulier zijdens de moeder met het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 15 december 2014 en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 11 juli 2017, ingekomen ter griffie op
19 maart 2018;
- een brief van de raad van 7 juni 2018, ingekomen ter griffie op 8 juni 2018;
- een brief van de raad van 20 juni 2018 met een aangepast rapport ter vervanging van het raadsrapport van 21 mei 2015.
2.5.
De minderjarige is door het hof na de mondelinge behandeling van 22 mei 2018 alsnog gehoord op 6 juni 2018. Van dat verhoor is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Het hof heeft vervolgens kennisgenomen van de reactie van de zijde van de moeder, ingekomen ter griffie op 21 juni 2018, en de reactie van de zijde van de vader, ingekomen ter griffie op 25 juni 2018.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren
[minderjarige](hierna te noemen: [minderjarige] ) op
[geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] . De vader heeft [minderjarige] erkend. [minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking van 22 augustus 2017 heeft de rechtbank bepaald dat de vader en de moeder gezamenlijk het gezag uitoefenen over [minderjarige] en dat de vader gerechtigd is tot contact met [minderjarige] een zondag per maand gedurende
tenminste twee uur, onder begeleiding van de moeder.
3.3.
De moeder en de vader kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen, de moeder als principaal appellante en de vader als incidenteel appellant. De moeder kan zich niet verenigen met het gezamenlijk gezag, de vader kan zich niet verenigen met de verdeling van zorg- en opvoedingstaken.
3.4.
De moeder voert in de processtukken en ter zitting en voorts in de reactie op het verhoor van [minderjarige] - samengevat - het volgende aan.
Met betrekking tot het gezag:
De rechtbank gaat voorbij aan het gebrek aan basis tussen [minderjarige] en haar vader. Het feit dat [minderjarige] haar vader niet zonder begeleiding wil zien, toont hoe complex en belast [minderjarige] haar verleden met haar vader ervaart. [minderjarige] ervaart al bijna 10 jaar lang dat haar vader geen rol speelt in haar leven. De beperkte en begeleide omgang rijmt niet met een beslissingsbevoegdheid van de vader. De moeder neemt al 10 jaar alleen beslissingen en de vader heeft nooit te kennen gegeven dat hij geconsulteerd wilde worden. [minderjarige] geeft aan dat zij geen uitbreiding van het contact wil en als de vader bijvoorbeeld bij schoolkeuzes of ziekenhuisbehandeling betrokken zou worden, zou dat meer contact betekenen. De vader heeft nooit interesse of betrokkenheid getoond. De moeder acht de vader ook niet in staat om belangrijke beslissingen te nemen als gezag dragende ouder indien er met de moeder iets zou gebeuren. Toen [minderjarige] 4 jaar oud was heeft de moeder bij de notaris 2 voogden benoemd voor het geval haar iets zou overkomen. [minderjarige] heeft geen perspectief bij de vader als de moeder iets zou overkomen. De moeder stelt grote vraagtekens bij het oordeel van de rechtbank dat er geen sprake kan zijn van klem of verloren raken. De vader is al 10 jaar niet betrokken, heeft geen vertrouwensband met [minderjarige] , [minderjarige] voelt zich niet prettig en niet veilig bij de vader. De vader weet niet wat haar belevingswereld is.
De rechtbank heeft ten onrechte het verouderde raadsrapport van 2015 mede ten grondslag
gelegd aan de beslissing. De moeder heeft tegen dat rapport klachten ingediend die deels gegrond zijn verklaard, waardoor het rapport ter discussie staat.
Met betrekking tot de omgang:
De moeder verweert zich tegen een uitbreiding van de omgangsregeling zoals de vader bij incidenteel beroep verzoekt. Zij voert daartoe het volgende aan.
De moeder benadrukt dat zij altijd heeft meegewerkt aan de trajecten om te komen tot contactherstel van [minderjarige] met de vader, en deze zelfs heeft geïnitieerd en gefinancierd. Ondanks de gevolgde trajecten blijft [minderjarige] aangeven dat zij niet meer contact met de vader wil dan de huidige regeling. De draagkracht van [minderjarige] moet leidend zijn en voor haar identiteitsontwikkeling is het wenselijk het contact uit te breiden wanneer zij hieraan toe is. De moeder vreest dat gedwongen uitbreiding van het contact leidt tot toename van spanningen en dat zal impact hebben op school. Gedwongen uitbreiding van het contact leidt tot ongewenst gedrag bij [minderjarige] en zorgt mogelijk ervoor dat [minderjarige] de vader volledig afstoot. De moeder wijst erop dat de 2 uur die nu is vastgelegd, niet zo strikt wordt gehandhaafd. Het komt ook voor dat het uitloopt naar 3 uur. [minderjarige] ziet altijd op tegen de afspraak, maar als ze er eenmaal is en met de vader aan het zwemmen is, of aan het karten of in een trampolinepark is, dan geniet ze er ook wel van. De moeder werkt zelf als gezinsvoogd en doet haar best om de vader in staat te stellen zijn betrouwbaarheid te bewijzen. Toch lijkt het [minderjarige] niet te lukken om haar weerstand te overwinnen. Dat blijkt ook uit het verhoor van [minderjarige] op 6 juni 2018, waar zij heeft aangegeven dat zij al lang druk voelt en dat er meer kans is dat het verbetert als er meer rust is en zij meer vrijheid voelt.
De moeder stelt verder dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de adviezen uit het raadsrapport van 21 mei 2015, aangezien de klachten die de moeder over dat rapport bij de raad heeft ingediend deels gegrond zijn verklaard.
3.5.
De vader voert in de processtukken en ter zitting en voorts in de reactie op het verhoor van [minderjarige] - kort samengevat - het volgende aan.
Met betrekking tot het gezag:
De moeder blijft in het verleden hangen. De vader heeft laten zien dat hij betrouwbaar is en in staat om met de moeder afspraken te maken. De contacten met [minderjarige] lopen goed, zodat [minderjarige] niet klem of verloren kan raken. Juist het feit dat de vader tijdens de al vier jaar durende procedure zijn geduld toont, geeft aan dat hij in het belang van [minderjarige] wil denken en handelen. Hij wil een vaderrol in het leven van [minderjarige] . Gezamenlijk gezag is noodzakelijk zodat [minderjarige] weet dat haar vader betrokken en verbonden blijft. De moeder probeert de vader kort te houden, ook in de omgang. Maar zelfs met de
beperkte omgang heeft de vader al inzicht in [minderjarige] en is hij in staat om bij haar aan te sluiten. De moeder kan [minderjarige] duidelijk niet loslaten. Er zijn geen belemmeringen voor gezamenlijk gezag.
Met betrekking tot de omgang:
De rechtbank heeft ten onrechte de omgang niet uitgebreid, en eventuele uitbreiding bij [minderjarige] zelf neergelegd. De vader wijst erop dat de raad in 2015 adviseerde om te werken naar reguliere onbegeleide omgang. De vader houdt zich nu al jaren aan de afspraken en er zijn geen signalen dat hij niet op een verantwoorde wijze zorg kan dragen voor [minderjarige] . Bij minder exclusieve en onbegeleide omgang kan het contact ook worden genormaliseerd. De moeder houdt dat af en [minderjarige] neemt die wens over. Maar het is niet [minderjarige] die mag beslissen, het zijn de ouders die omgang bepalen.
[minderjarige] moet wennen aan contactmomenten alleen met haar vader en die moeten worden uitgebreid. De vader verzoekt daarom een regeling van onbegeleide omgang, gedurende een jaar volgens een aangegeven schema op te bouwen van onbegeleid twee uur op de laatste zondag van de maand tot uiteindelijk een weekend per veertien dagen van zaterdag 10.00 tot
zondag 18.00 uur en na dat jaar ook de helft van schoolvakanties en feestdagen. [minderjarige] heeft behoefte aan duidelijkheid. Een concreet opbouwende regeling geeft die duidelijkheid.
Met 2 uur omgang per maand kan de vader onvoldoende een band met [minderjarige] opbouwen. Nu kan hij nog in die beperkte tijd met haar gaan zwemmen, karten of trampoline springen, maar als ze straks 13 is, kunnen dat soort dingen niet meer zo gemakkelijk en zal er toch een normalere omgang moeten zijn. Dat leest de vader ook terug in het verhoor van [minderjarige] , waar zij zelf stelt dat ze het moeilijk vindt om de contacten, die ze met een ruime voldoende waardeert, invulling te geven omdat deze zo kort zijn. De vader leest verder in het verhoor dat [minderjarige] door de moeder te veel wordt betrokken in wat de moeder wil en te weinig ruimte krijgt om een eigen mening te hebben.
De vader wijst tenslotte erop dat het op 19 juni 2018 naar aanleiding van de klachten van de moeder aangepaste raadsrapport ten aanzien van de adviezen van de raad niet is gewijzigd, namelijk: gezamenlijk gezag vaststellen en de beslissing over omgang aanhouden voor 6 maanden en ouders verwijzen naar de Combinatie van het Omgangshuis om toe te werken naar onbegeleide reguliere omgang.
3.6.
De raad heeft ter zitting met betrekking tot het gezag gepersisteerd bij het eerder gegeven advies. Met betrekking tot de omgang heeft de raad gesteld dat er bij de moeder geen weerstand wordt gehoord, en dat [minderjarige] vanuit zichzelf de barrière zal moeten doorbreken en vader de kans moet geven om te laten zien dat er meer kan zijn dan alleen sportmomenten. De raad heeft het hof geadviseerd om [minderjarige] toch te horen, ondanks het feit dat ze nog geen 12 jaar oud is.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
Met betrekking tot het gezag:
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft
uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Indien de moeder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.7.2.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof na eigen weging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, heeft bepaald dat het gezag aan de moeder en de vader gezamenlijk toekomt. Het hof voegt aan de overwegingen van de rechtbank het volgende toe.
Anders dan de moeder kennelijk betoogt, staat een beperkte omgang gezamenlijk gezag niet in de weg. In een situatie van gezamenlijk gezag vereist het belang van het kind dat zonder onnodige vertraging gezagsbeslissingen genomen kunnen worden, waarvoor tussen de ouders enige vorm van respectvolle althans ten minste werkbare communicatie bestaat. De rechtbank heeft geconstateerd dat dat het geval is, en daartegen heeft de moeder ook geen grieven geformuleerd. Dat haar betrokkenheid bij [minderjarige] als meest verzorgende ouder groter is dan de betrokkenheid van de vader is een gegeven. Dat maakt echter niet dat gezamenlijk gezag niet mogelijk is. De moeder stelt vraagtekens bij het oordeel van de rechtbank dat er geen sprake kan zijn van klem of verloren raken, maar met hetgeen zij in dat kader voor het overige stelt, maakt zij niet duidelijk waar het onaanvaardbare risico zoals bedoeld in artikel 1:253c lid 1 BW in gelegen zou zijn. Dat de moeder geen vertrouwen in de vader heeft en dat [minderjarige] niet meer omgang wil dan thans het geval is, maakt ook niet dat afwijzing van het verzoek tot gezamenlijk gezag anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Al het overige dat door de moeder is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Het hof zal daarom de beslissing van de rechtbank met betrekking tot het gezamenlijk gezag bekrachtigen.
Met betrekking tot de omgang:
3.7.3.
De vader erkent dat er bij [minderjarige] weerstand is tegen meer omgang dan op dit moment het geval is. Uit de stukken blijkt dat die weerstand er al jaren is en niet afneemt ondanks begeleiding en speltherapie en ondanks het feit dat de huidige regeling, zoals door beide ouders wordt erkend, goed verloopt.
Het hof is het met de vader eens dat het niet -uitsluitend- aan [minderjarige] is om de omgang te bepalen. Het hof is het echter ook met de rechtbank en de moeder eens dat te vrezen is dat de
weerstand bij [minderjarige] zal groeien als zij geforceerd wordt in meer omgang met de vader.
Tijdens haar uitgebreide gesprek met het hof heeft [minderjarige] duidelijk te kennen gegeven dat zij niet meer contact wil dan nu het geval is. Zij heeft echter ook gezegd dat ze denkt dat de vader van haar houdt en dat ze het leuk zou vinden als ze over een paar jaar spontaan contact met de vader kan hebben, maar niet als de vader haar daarin blijft “pushen”.
Het hof is het dan ook met de rechtbank eens dat een gedwongen uitbreiding van het contact op dit moment niet in het belang is van [minderjarige] . De vader zal inderdaad zijn geduldige houding moeten volhouden om zo het vertrouwen bij [minderjarige] verder te kunnen laten groeien.
Daarbij gaat het hof ervan uit dat de moeder zich realiseert dat ouderlijk gezag op grond van de wet mede omvat de verplichting om de ontwikkeling van de banden van het kind met de andere ouder te bevorderen en dat de moeder zich daarvoor ook zal blijven inzetten zoals van een goed ouder mag worden verwacht.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep eveneens bekrachtigen voor wat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door
mrs. H. van Winkel, C.D.M. Lamers en E.H. Schijven-Bours, en is op 16 augustus 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.