In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep betreffende de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant over gezamenlijk gezag en de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige. De moeder, appellante in principaal appel, verzet zich tegen de beslissing van de rechtbank die het gezamenlijk gezag heeft vastgesteld en de omgangsregeling heeft bepaald. De vader, verweerder in principaal appel, heeft incidenteel appel ingesteld en verzoekt om een uitbreiding van de omgangsregeling. De minderjarige, geboren in 2007, heeft haar hoofdverblijf bij de moeder en heeft een beperkte omgang met de vader, die onder begeleiding plaatsvindt. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 mei 2018 zijn zowel de moeder als de vader gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder voert aan dat de vader geen rol speelt in het leven van de minderjarige en dat de huidige omgangsregeling niet in het belang van het kind is. De vader daarentegen stelt dat hij recht heeft op gezamenlijk gezag en een uitbreiding van de omgangsregeling, en dat de minderjarige moet wennen aan meer contact met hem. Het hof heeft de minderjarige op 6 juni 2018 gehoord en heeft kennisgenomen van haar wensen en gevoelens ten aanzien van de omgang met de vader. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft besloten tot gezamenlijk gezag en dat een gedwongen uitbreiding van de omgangsregeling op dit moment niet in het belang van de minderjarige is. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en wijst het meer of anders verzochte af.