ECLI:NL:GHSHE:2018:3438

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 augustus 2018
Publicatiedatum
16 augustus 2018
Zaaknummer
200.238.191_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 april 2018, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van haar minderjarige kind is verleend. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W. Kolmans, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) af te wijzen. De GI, vertegenwoordigd door een medewerker, verzoekt het hof om het beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 5 juli 2018, waarbij de moeder, de GI en de vader als informant zijn gehoord. De moeder stelt dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk is en dat zij in staat is om een veilig opvoedingsklimaat te bieden. De GI betwist dit en wijst op de zorgen over de situatie van de moeder en haar relatie met haar ex-partner, die gewelddadig zou zijn geweest. Het hof overweegt dat de moeder erkent dat er geweld in de relatie heeft plaatsgevonden en dat er signalen zijn dat zij nog contact heeft met haar ex-partner.

Het hof concludeert dat de vereisten voor verlenging van de machtiging uithuisplaatsing zijn voldaan. De moeder heeft hulpverlening nodig en er is nog geen zicht op haar opvoedingsvaardigheden. De positieve ontwikkelingen in de bezoekmomenten zijn nog pril en onder de huidige omstandigheden is thuisplaatsing van de minderjarige niet mogelijk. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 16 augustus 2018
Zaaknummer : 200.238.191/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/331853 / JE RK 18-370_2
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W. Kolmans,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Als informant wordt aangemerkt:
- de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 april 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 april 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 juni 2018, heeft de GI verzocht het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 juli 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. J.H.M van Dinten namens zijn kantoorgenoot mr. Kolmans;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
Tevens is verschenen de vader, die als informant door het hof is gehoord.
2.3.1.
De raad is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 4 april 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de verbroken relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren. De moeder oefent het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.1.
[minderjarige] is bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 november 2017 voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden, te weten tot 27 februari 2018. Bij diezelfde beschikking is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van vier weken, te weten tot 25 december 2017.
3.2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 december 2017 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden, te weten tot 21 december 2018, en is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een acoommodatie van een jeugdhulpaanbieder dan wel een (netwerk)pleeggezin voor de duur van drie maanden, te weten tot 21 maart 2018.
3.2.3.
Bij beschikking van 19 maart 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant, voor zover thans van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin verlengd met ingang van 21 maart 2018 voor de duur van één maand, derhalve tot 21 april 2018. De rechtbank heeft de verdere beslissing ten aanzien van het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin aangehouden.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de aan de GI verleende machtiging uithuisplaatsing in een pleeggezin verlengd met ingang van 21 april 2018 voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 21 december 2018.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De uithuisplaatsing is niet dringend noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Tussen de moeder en haar toenmalige partner [toenmalige partner van de moeder] heeft eenmaal een incident plaatsgevonden en dit heeft geleid tot de uithuisplaatsing. Weliswaar was er in de relatie tussen de moeder en haar ex-partner sprake van geweld en [minderjarige] zal hiervan wel wat hebben meegekregen, maar zij heeft dit nooit gezien. Met haar ex-partner heeft de moeder geen contact meer. De moeder kan [minderjarige] een veilig, verantwoord en gestructureerd opvoedingsklimaat bieden en zij is bereid mee te werken aan hulpverlening. In het kader van de ondertoezichtstelling kunnen voldoende waarborgen worden ingebouwd. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij bij de moeder kan opgroeien en zich aan de moeder kan hechten. De moeder krijgt echter geen eerlijke kans meer. Het blijft onduidelijk aan welke eisen de moeder moet voldoen voor een terugplaatsing van [minderjarige] .
De moeder betwist dat zij agressief is. Wel ziet zij in dat zij soms emotioneel kan reageren, maar dit komt door de voor haar ingrijpende situatie en het zou goed zijn als hier doorheen wordt gekeken.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
Het verbreken van de relatie met [toenmalige partner van de moeder] maakt nog niet dat de moeder een veilige en gestructureerde opvoeding kan bieden. Daarbij moet nog blijken of de relatie met [toenmalige partner van de moeder] daadwerkelijk beëindigd is en blijft; er zijn namelijk signalen dat de moeder nog contact heeft met haar ex-partner. Tot op heden heeft de moeder alle zorgen die er zijn verworpen en geeft zij aan dat er bij haar en haar ex-partner niets speelde, terwijl er geregeld escalaties waren tussen de moeder en [toenmalige partner van de moeder] en er dus geen sprake was van een eenmalig incident. Van de moeder wordt verwacht dat zij zich begeleidbaar opstelt en open is over haar privé situatie en dat zij constructieve gesprekken aangaat. De moeder moet laten zien dat zij zich aan de afspraken houdt en dat sprake is van een intrinsieke motivatie ten opzichte van hulpverlening. De GI is op zoek naar een ambulant begeleider, hetgeen noodzakelijk is om de hulpverlening voor de moeder via [instelling] op te kunnen starten.
[minderjarige] is een pittige tante die zich thans goed ontwikkelt. Wel heeft zij een aantal keer na bezoekmomenten bijtgedrag laten zien. [minderjarige] heeft last van de onduidelijkheid omtrent de bezoekmomenten en hierin wordt nu meer structuur aangebracht. De GI heeft de moeder aangesproken omdat zij zich niet aan de afspraken rondom de bezoekregeling hield. De bezoekmomenten verlopen nu sinds twee keer beter, dus die verbetering is nog maar heel pril.
3.7.
De vader verklaart ter zitting, kort samengevat, dat hij [minderjarige] op dit moment eenmaal per week ziet.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.3.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat voldaan is aan de vereisten van artikel 1:265b BW. De moeder erkent dat in de relatie met haar ex-partner [toenmalige partner van de moeder] sprake was van geweld. [minderjarige] is hiervan (oor)getuige geweest. Het is dan ook zeer zorgelijk dat er, alhoewel moeder ontkent dat ze nog een relatie met [toenmalige partner van de moeder] heeft, toch signalen zijn dat de moeder nog altijd contact heeft met haar ex-partner. De moeder heeft wel ter zitting erkend dat zij voor derden dreigend kan overkomen en dat zij inmiddels inziet dat zij hulpverlening in de vorm van EMDR en agressieregulatie-therapie (via [instelling] ) nodig heeft.
Zonder het afronden van een behandeling bij [instelling] of anderszins is verblijf in het Moeder Kind huis, zoals de moeder voorstelt, niet mogelijk. [instelling] heeft in mei 2018 de begeleiding van de moeder voorlopig in de pauzestand gezet aangezien de situatie rondom moeder onrustig en dreigend is. Tot op dit moment kan de voor de moeder noodzakelijke hulpverlening nog niet opgestart worden omdat er, vanwege de dreigende situatie rondom moeder en de twijfel over haar intrinsieke motivatie, geen ambulante begeleider beschikbaar is. Hierdoor is er nog altijd geen zicht op de opvoedingsvaardigheden van de moeder en haar thuissituatie. Weliswaar verlopen de bezoekmomenten tussen de moeder en [minderjarige] beter, maar, nog daargelaten dat deze positieve ontwikkeling nog zeer pril is en de bezoeken nog altijd begeleid plaatsvinden, onder deze omstandigheden kan in het belang van [minderjarige] van thuisplaatsing geen sprake zijn, ook niet met de waarborgen van een ondertoezichtstelling.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 april 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel en M.I. Peereboom-van Drunick, bijgestaan door de griffier, en is door mr. H. van Winkel op 16 augustus 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.