ECLI:NL:GHSHE:2018:353

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 februari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
200.208.548_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en wijziging van omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie tussen een man en een vrouw, die in 2002 met elkaar zijn gehuwd en een minderjarige hebben. De man verzoekt om de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant te vernietigen, waarin is bepaald dat hij € 200,- per maand moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind, met ingang van 21 juli 2016. De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken en heeft incidenteel appel ingesteld om de man te verplichten zijn financiële gegevens te overleggen. De mondelinge behandeling vond plaats op 16 januari 2018, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.

Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beschikking van de rechtbank en de ingediende stukken. De rechtbank had eerder bepaald dat de man vanaf 1 maart 2015 € 50,- per maand moest betalen, maar deze beschikking werd later gewijzigd naar € 200,- per maand. De vrouw stelt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een herbeoordeling van de kinderalimentatie rechtvaardigen, terwijl de man dit betwist en stelt dat hij geen draagkracht heeft voor een hogere bijdrage. Het hof oordeelt dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn financiële situatie en dat de grieven van de man falen. Uiteindelijk bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank en wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.208.548/01
zaaknummer rechtbank : C/01/310807 / FA RK 16-3871
beschikking van de meervoudige kamer van 1 februari 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.A.R. van de Velde te Son en Breugel,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.T. Kouwenhoven te Eindhoven.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) van 1 december 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 februari 2017, heeft de man verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de door de man verschuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna nader te noemen [minderjarige] met ingang van 21 juli 2016, althans met ingang van een datum die het hof juist acht, te bepalen op € 50,- per maand, althans op een bijdrage die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 maart 2017, heeft de vrouw verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken dan wel de verzoeken van de man af te wijzen.
Tevens heeft de vrouw incidenteel appel ingesteld en verzocht de man te veroordelen om zijn financiële gegevens in te brengen, bestaande uit:
  • de jaarstukken 2015 en 2016 van zijn firma [vennootschap naar Duits recht] ;
  • belastingaanslagen en –aangiften zowel zakelijk als privé van 2015 en 2016;
  • een maandelijks overzicht van zijn banksaldi van zijn ING-rekening (nummer [ING-bankrekeningnummer] ) over de periode van 1 januari 2016 tot 1 maart 2017;
  • een overzicht van de maandelijkse saldi van zijn zakelijke bankrekening welke toebehoort aan de firma [vennootschap naar Duits recht] over de periode 1 januari 2016 tot 1 maart 2017;
  • overige inkomsten waarover de man beschikt.
Kosten rechtens.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
  • het V-formulier met brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 3 januari 2018;
  • het V-formulier met brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 5 januari 2018.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 januari 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Van de Velde;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Kouwenhoven.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 16 december 2002. Uit dit huwelijk is geboren:
 [minderjarige] , op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , (hierna: [minderjarige] ).
[minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3.
Bij beschikking van 3 september 2015 heeft de rechtbank Oost-Brabant ('s‑Hertogenbosch) tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 24 september 2015 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, bepaald dat de man met ingang van 1 maart 2015 € 50,- per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank conform het inleidende verzoek van de vrouw bovengenoemde beschikking van 3 september 2015 voor wat betreft de daarbij vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] aldus gewijzigd dat deze bijdrage met ingang van 21 juli 2016 nader wordt bepaald op € 200,- per maand, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft, telkens bij vooruitbetaling voor de 26e van iedere kalendermaand te voldoen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De grieven van de man – zo begrijpt het hof – hebben betrekking op:
  • de vraag of sprake is van een wijziging van omstandigheden;
  • zijn draagkracht.
4.2.
Partijen gehoord hebbend en met instemming van beide partijen wordt het incidenteel hoger beroep van de vrouw aangemerkt als een verweer in het (principaal) hoger beroep, aangezien het incidenteel hoger beroep niet is gericht op het verkrijgen van een ander dictum van de bestreden beschikking. .
4.3.
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Wijziging van omstandigheden
5.1.
De vrouw heeft in eerste aanleg wijziging van de kinderalimentatie verzocht, omdat de kinderalimentatie in verband met gewijzigde omstandigheden niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven.
5.2.
De man betwist dat sprake is van gewijzigde omstandigheden.
5.3.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat de man ondernemingen heeft die hij ten tijde van de beschikking van 3 september 2015 nog niet had, zodat reeds op grond hiervan kan worden geoordeeld dat sprake is van gewijzigde omstandigheden die een hernieuwde beoordeling van de kinderalimentatie rechtvaardigen.
Ingangsdatum
5.4.
De door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum van 21 juli 2016 is niet in geschil, zodat het hof deze datum als uitgangspunt neemt.
Draagkracht man
5.5.
De man voert in het beroepschrift het volgende aan.
De man heeft nog altijd geen draagkracht voor een hogere bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] dan € 50,- per maand. Hij heeft geen winstgevende onderneming(en) en is nog altijd aangewezen op een Wajong-uitkering.
De man doet er alles aan om zoveel mogelijk bij te dragen in de kosten. Hij doet zelfs meer dan waartoe hij wettelijk verplicht is. Zo betaalt hij de contributie voor de voetbaltrainingen van [minderjarige] , de kosten voor de drumlessen van [minderjarige] , als ook de autoverzekering van de vrouw.
5.6.
De vrouw voert in het verweerschrift het volgende aan.
De man laat na stukken in het geding te brengen waaruit blijkt dat zijn onderneming niet winstgevend is. Uit de levensstijl van de man leidt de vrouw af dat hij naast zijn Wajong-uitkering over andere inkomsten beschikt. De man weigert ten onrechte inzage te geven in de financiële resultaten van de onderneming.
5.7.
Het hof overweegt als volgt.
Ter zitting heeft de man de stelling van de vrouw dat hij, naast zijn Wajong-uitkering, een onderneming heeft, erkend.
Ter zitting heeft de man verklaard dat hij enkele jaren geleden een onderneming heeft opgericht in Duitsland, te weten een GMbH, met als doel opslag en uitvoer van drank. Daartoe werd onder meer een loods in Duitsland gehuurd. Binnen deze onderneming zijn geen althans nauwelijks activiteiten uitgevoerd en de man heeft deze onderneming, zo verklaart hij, failliet laten verklaren en de huurovereenkomst beëindigd. Vervolgens is hij eind 2016 een nieuwe onderneming gestart, een evenementenbureau. Daartoe drijft hij thans de eenmanszaak [eenmanszaak] . Hij heeft bovendien in Turkije een onderneming – [productions] Productions – opgezet met als doel via zijn Nederlandse onderneming Turkse artiesten te arrangeren. Hij verklaart ter zitting dat deze ondernemingen niet winstgevend zijn en geen invloed hebben op zijn eerder vastgestelde draagkracht, zoals de vrouw meent. De man is met het UWV in overleg om te bezien in hoeverre hij door het UWV in deze ondernemingen verder kan worden ondersteund, aldus de man.
Nu onbetwist vaststaat dat de man in ieder geval op dit moment een of meer ondernemingen heeft en daarnaast kennelijk een onderneming in Duitsland heeft gehad, lag het op de weg van de man hierover nadere stukken in het geding te brengen om zijn draagkracht te kunnen beoordelen. De man heeft dit echter nagelaten. Hij heeft geen enkel bescheid in het geding gebracht en hij heeft zelfs pas voor het eerst ter zitting in hoger beroep, na daartoe door het hof te zijn bevraagd, voormelde informatie over de ondernemingen, die thans op geen enkele wijze kan worden getoetst, gegeven. Gelet hierop ziet het hof in dit stadium van de procedure dan ook geen grond de man thans nog in de gelegenheid te stellen deze gegevens alsnog in het geding te brengen. Dit klemt te meer nu ter zitting ook geen bereidheid daartoe van de zijde van de man is gebleken.
Dat de man naast de maandelijkse onderhoudsbijdrage nog andere bijdragen voldoet, zoals een bijdrage voor de drumlessen van [minderjarige] , kan niet tot een ander oordeel leiden.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de man, gericht op zijn draagkracht, falen.
Terugbetaling
5.8.
Het hof komt derhalve niet toe aan de vraag of van de vrouw in redelijkheid kan worden gevergd eventueel te veel betaalde bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan de man terug te betalen.

6.De slotsom

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) van 1 december 2016;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, C.D.M. Lamers en E.H. Schijven-Bours, bijgestaan door de griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.