In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie tussen een man en een vrouw, die in 2002 met elkaar zijn gehuwd en een minderjarige hebben. De man verzoekt om de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant te vernietigen, waarin is bepaald dat hij € 200,- per maand moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind, met ingang van 21 juli 2016. De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken en heeft incidenteel appel ingesteld om de man te verplichten zijn financiële gegevens te overleggen. De mondelinge behandeling vond plaats op 16 januari 2018, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.
Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beschikking van de rechtbank en de ingediende stukken. De rechtbank had eerder bepaald dat de man vanaf 1 maart 2015 € 50,- per maand moest betalen, maar deze beschikking werd later gewijzigd naar € 200,- per maand. De vrouw stelt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een herbeoordeling van de kinderalimentatie rechtvaardigen, terwijl de man dit betwist en stelt dat hij geen draagkracht heeft voor een hogere bijdrage. Het hof oordeelt dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn financiële situatie en dat de grieven van de man falen. Uiteindelijk bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank en wijst het meer of anders verzochte af.