Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
in gemeenschap van goederen” is gebruikt, maar dat hierop bij burgerlijke staat “
Gehuwd buiten iedere gemeenschap” staat ingevuld. Tot slot wisten [appellante] noch haar echtgenoot [partner van appellante] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd de exacte aard van hun huwelijkse verbinding nader te duiden. Nu de aard en omvang van de schuld van [appellante] gelet op het vorengaande niet kan worden vastgesteld voldoet zij daarmee niet aan het in artikel 285 lid 1 sub a gestelde en kan het hof derhalve niet bepalen ten aanzien van welke schulden op de schuldenlijst ex artikel 285 Fw op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw getoetst dient te worden of [appellante] ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten hiervan steeds te goeder trouw is geweest. Het hof heeft bovendien vastgesteld dat de onderbouwing, al dan niet door middel van schriftelijke bewijsstukken, ten aanzien van een groot aantal schulden zoals vermeld op de verklaring ex art. 285 Fw ontbreekt zodat van deze schulden al überhaupt niet kan worden vastgesteld of deze te goeder trouw zijn ontstaan.