ECLI:NL:GHSHE:2018:371
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bekrachtiging van de weigering tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van niet te goeder trouw zijn en onvoldoende aannemelijkheid van nakoming van verplichtingen
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Oost-Brabant om de schuldsaneringsregeling toe te passen voor de appellant. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant niet te goeder trouw was geweest in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek tot schuldsanering, omdat hij gedurende een periode van anderhalf jaar onvindbaar was voor zijn schuldeisers. De appellant had erkend dat hij in deze periode zijn hoofd in het zand had gestoken en onvoldoende pogingen had ondernomen om zijn schulden te verlichten. Het hof heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep gehoord, waarin hij stelde dat hij niet op de hoogte was van zijn uitschrijving uit de gemeentelijke basisadministratie en dat hij zijn best deed om zijn schulden af te betalen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal kunnen nakomen. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het verzoek van de appellant om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. Het hof concludeerde dat de appellant niet te goeder trouw was geweest en dat er onvoldoende bewijs was dat zijn psychosociale problematiek beheersbaar was.