ECLI:NL:GHSHE:2018:3724

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
7 september 2018
Zaaknummer
200.234.062_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewind en mentorschap van een meerderjarige met geestelijke en lichamelijke beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een meerderjarige, aangeduid als [appellante], die in eerste aanleg onder bewind en mentorschap is gesteld door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant. De beschikkingen van 29 november 2017, die het bewind en mentorschap instelden, zijn door [appellante] aangevochten. Zij stelt dat zij in staat is om zelfstandig haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen en dat er geen noodzaak is voor de opgelegde maatregelen. De ouders van [appellante], die als bewindvoerders en mentoren zijn aangesteld, verzetten zich tegen het beroep en stellen dat er wel degelijk grond is voor de maatregelen, gezien de beperkingen van [appellante]. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 juli 2018 is [appellante] bijgestaan door haar advocaat, mr. H. Sanli, terwijl de ouders werden bijgestaan door mr. F.P.M. Sanders. Het hof heeft kennisgenomen van diverse processtukken en de argumenten van beide partijen. Het hof concludeert dat [appellante] op dit moment niet in staat is om haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, en dat er veel strijd is tussen haar en haar ouders. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikkingen van de kantonrechter, maar adviseert partijen om met professionele hulp aan hun moeizame verhouding te werken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 6 september 2018
Zaaknummer: 200.234.062/01
Zaaknummers eerste aanleg: 6370856 BM VERZ 17-5180 en 6370885 BM VERZ 17-5181
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
verblijvende te [verblijfplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. H. Sanli.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • [de vader] en [de moeder] (hierna te noemen: de vader en de moeder, dan wel tezamen: de ouders), bijgestaan door mr. F.P. M. Sanders
  • [de broer] (hierna te noemen: de broer).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikkingen van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 29 november 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 februari 2018, heeft [appellante] verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen, althans het beschermingsbewind en het mentorschap op te heffen met ingang van 12 december 2017, althans met ingang van een datum die het hof juist acht, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 april 2018, hebben de ouders verzocht het beroep van [appellante] ongegrond te verklaren, derhalve af te wijzen, en de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juli 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellante] , bijgestaan door mr. Sanli;
  • de ouders, bijgestaan door mr. Sanders.
De broer is niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 29 november 2017;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 20 maart 2018;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van [appellante] d.d. 4 april 2018;
  • het V-formulier van de advocaat van [appellante] d.d. 23 april 2018;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 27 april 2018;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 27 april 2018;
  • het V-formulier met brief van de advocaat van de ouders d.d. 2 mei 2018;
  • het V-formulier van de advocaat van [appellante] d.d. 9 mei 2018;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van [appellante] d.d. 9 mei 2018;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de ouders d.d. 11 mei 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de bestreden beschikking met zaaknummer 6370856 BM VERZ 17-5180 heeft de kantonrechter met ingang van 12 december 2017 een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [appellante] , wegens een lichamelijke of geestelijke toestand, en de ouders benoemd tot bewindvoerders.
Bij de bestreden beschikking met zaaknummer 6370885 BM VERZ 17-5181 heeft de kantonrechter met ingang van 12 december 2017 een mentorschap ingesteld over [appellante] en de ouders benoemd tot mentoren.
3.2.
[appellante] kan zich met deze beslissingen niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij voert in haar beroepschrift het volgende aan.
Aan de vereisten voor het instellen van bewind en mentorschap is niet voldaan.
Er mankeert niets aan haar lichamelijke en geestelijke toestand. Zij is in staat om zelfstandig beslissingen te nemen aangaande haar vermogen, zoals zij altijd heeft gedaan, zonder dat sprake is van problematische schulden dan wel verkwisting. De ouders hebben geen enkele kennis omtrent de vermogensrechtelijke aspecten rondom [appellante] . Zij hebben zelf evenmin ervaring met bewindvoering. Zij dragen [appellante] op zaken te regelen die tot de taken van een bewindvoerder behoren.
Er is ook geen sprake van een dusdanige geestelijke of lichamelijke toestand dat zij niet in staat is of wordt bemoeilijkt om haar belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. De onderzoeken waaruit dit volgens de ouders zou blijken zijn gedateerd en geven geen getrouw beeld van de huidige situatie. Uit een van de verslagen blijkt bovendien dat sprake was van positieve ontwikkelingen met betrekking tot de therapie van [appellante] . De hulpverleners van [appellante] (mevrouw [hulpverlener 1] werkzaam bij GGZ en de heer [hulpverlener 2] werkzaam bij [instelling] ) hebben te kennen gegeven dat het instellen van mentorschap niet noodzakelijk is.
Ter zitting van het hof heeft [appellante] haar verzoek aangevuld. Primair verzoekt zij om de bestreden beschikkingen geheel te vernietigen. Subsidiair verzoekt zij om een andere, professionele, mentor en bewindvoerder te benoemen. De ouders zijn hiervoor niet de aangewezen personen. [appellante] kan met hen niet door één deur. Zij willen controle over [appellante] houden, terwijl [appellante] zelf besluiten wil nemen. Zij krijgt bij hen niet de ruimte om zelfstandig te worden, terwijl ze, verblijvende op een leefgroep met 24-uurs begeleiding, juist ontdekt dat ze veel zelfstandig kan. [appellante] leert binnen de leefgroep hoe ze voor zichzelf moet zorgen. Ze leert er ook met geld omgaan. Dit gaat goed. Betalingen doet ze zelf. Als het nodig is kan ze hulp inschakelen. Op zich is het fijn als er iemand meekijkt of het goed gaat.
3.3.
De ouders voeren in het verweerschrift – zakelijk en samengevat weergegeven – het volgende aan.
Er is wel degelijk grond voor het instellen van bewind en mentorschap. Recente verslaglegging bevestigt het beeld dat in eerdere verslagen naar voren is gekomen, namelijk dat [appellante] beperkingen heeft en veel hulp nodig heeft. De ouders willen [appellante] in het proces naar zelfstandigheid op een goede en verantwoorde manier begeleiden met de juiste zorg. De ouders proberen [appellante] zoveel mogelijk zelf te laten doen en te leren bij problemen daarover met hen te communiceren. De praktijk leert dat [appellante] verzuimt dit (op tijd) te doen, waarna de ouders er alsnog zorg voor dragen. Bewind en mentorschap zijn dan ook nodig om de noodzakelijke vinger aan de pols te houden en te kunnen ingrijpen indien dit nodig is. Zonder bewind en mentorschap is dit zeer moeilijk.
Mevrouw [hulpverlener 1] heeft [appellante] niet begeleid en heeft ook niet te kennen gegeven dat het instellen van mentorschap niet noodzakelijk is. De heer [hulpverlener 2] heeft [appellante] sinds 12 oktober 2017 niet meer begeleid en mag aan de hand van de kortstondige gesprekken met [appellante] geen oordeel geven over de noodzaak van het instellen van mentorschap.
De ouders hebben ter zitting van het hof bezwaar gemaakt tegen de aanvulling van het verzoek in hoger beroep (het subsidiaire verzoek) in dit stadium van het geding. Zij hebben voorts het volgende naar voren gebracht.
De ouders begrijpen de wens van [appellante] . De ouders, die het beste voor hebben met [appellante] en trots zijn op haar, willen haar graag begeleiden op weg naar zelfstandigheid. Dat is het doel van het bewind en het mentorschap. Met het oog op dit doel proberen de ouders [appellante] zoveel mogelijk zelf te laten doen. Als [appellante] iets niet lukt, dan staan zij klaar om te helpen. De praktijk leert dat er nog altijd sprake is van (forse) problematiek die maakt dat [appellante] hulp nodig heeft. Er is ook sprake van terugvallen. [appellante] spiegelt de situatie beter voor dan deze in werkelijkheid is. Zo worden niet alle betalingen gedaan door [appellante] . Er komen betalingsherinneringen binnen waarna de ouders, als bewindvoerders, zorg dragen voor betaling. Wat het mentorschap betreft moet [appellante] geholpen worden bij keuzes die moeten worden gemaakt. Op dit vlak speelde met name de vraag waar [appellante] het beste kon gaan wonen. De ouders hopen dat in de toekomst mentorschap en bewind niet meer nodig zijn.
3.4.
Het hof overweegt het volgende.
3.5.
Ingevolge artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), voor zover hier van belang, kan de kantonrechter indien een meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden,
een bewind instellen over één of meer van de goederen, die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 BW kan de kantonrechter indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, te zijnen behoeve een mentorschap instellen.
3.6.
Uit het schrijven van de [GGZ] van 23 november 2017 blijkt dat [appellante] van 19 oktober 2017 tot en met 23 november 2017 vrijwillig is opgenomen op de crisisafdeling kinder- en jeugdpsychiatrie [afdeling] van de [GGZ] . Het betrof een time-out opname in verband met een onhoudbare thuissituatie. In dit schrijven wordt [appellante] omschreven als een autistisch meisje dat gebaat is bij structuur en hulp nodig heeft bij de executieve functies. Gedurende de opname bleek dat [appellante] veel – meer dan in eerste instantie gedacht – begeleiding nodig heeft op verschillende levensgebieden (school, activiteiten overdag, regelzaken bij de gemeente etc.). Zonder deze hulp bleek het hoofd van [appellante] snel over te lopen, aldus het schrijven van de [GGZ] .
In het indicatiebesluit van het CIZ van 12 maart 2018 op de aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) wordt het volgende vermeld:
“Uit het onderzoek is gebleken dat u beperkingen heeft. U bent bekend met een verstandelijke beperking, een psychiatrische aandoening en een somatische aandoening, te weten nierproblematiek. Uit het onderzoek blijkt dat de zorg voor u intensief is. Er is sprake van forse gedragsproblematiek waardoor u vaak intensief begeleid moet worden. U ziet hiervan echter zelf niet de noodzaak in.
Er is hierdoor een noodzaak tot een vorm van beschikbaarheid van zorg die hoofdzakelijk bestaat uit passief toezicht, welke nodig is op zowel geplande als ongeplande zorgmomenten, omdat u niet in staat bent om op adequate momenten hulp in te schakelen. Hierdoor moet de zorgverlener het initiatief nemen en meerdere malen per dag poolshoogte nemen om zo nodig in te grijpen om ernstig nadeel te voorkomen.”
3.7.
Op grond van de gedingstukken, waaronder met name het hiervoor aangehaalde schrijven van de [GGZ] en het schrijven van het CIZ, en het verhandelde ter zitting is voldoende komen vast te staan dat [appellante] als gevolg van de bij haar geconstateerde beperkingen hulp en begeleiding nodig heeft op allerhande leefgebieden en in verband daarmee ook zorg krijgt in een LVG-behandelinstelling. Alhoewel het hof ervan overtuigd is dat [appellante] al veel stappen in haar ontwikkeling heeft gezet en op de weg naar volwassenheid vast en zeker nog een verdere groei zal doormaken, acht het hof op grond van de hiervoor bedoelde stukken [appellante] op dit moment niet in staat ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Als gevolg hiervan is zij op dit moment ook niet voldoende in staat of wordt zij bemoeilijkt haar belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
Voorts is op grond van de gedingstukken en hetgeen ter zitting met de partijen is besproken voor het hof voldoende komen vast te staan dat er veel strijd is tussen de ouders en [appellante] . Ouders lijken moeite te hebben, uit oprechte zorg en liefde voor [appellante] , om [appellante] los te laten en vanuit de ouders bestaat veel wantrouwen naar hulpverlening. [appellante] wil graag als een volwassene behandeld worden en ervaart de ouders als controlerend. Deze systeemproblematiek lijkt [appellante] en haar ouders op dit moment ook in de weg te zitten bij de invulling van het bewind en mentorschap.
Het ter zitting geformuleerde subsidiaire verzoek van [appellante] om een andere, professionele, bewindvoerder en mentor te benoemen, wordt evenwel in strijd met de goede procesorde geacht. Namens de ouders is daartegen uitdrukkelijk bezwaar gemaakt omdat op dit zo laat geformuleerde verzoek geen deugdelijk verweer kon worden gevoerd. Overigens wordt geconstateerd dat dit pas tijdens de mondelinge behandeling opgekomen verzoek niet genoegzaam is onderbouwd. Er zijn onvoldoende gronden aangevoerd om alsnog een andere mentor of bewindvoerder te benoemen dan de ouders. Het hof geeft [appellante] en haar ouders in overweging, wellicht met professionele hulp, te gaan werken aan die moeizame verhouding.
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikkingen waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikkingen van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 29 november 2017;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, C.A.R.M. van Leuven en P.M.M. Mostermans, bijgestaan door de griffier, en is op 6 september 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.