Uitspraak
11.Het verdere verloop van het geding
12.De verdere beoordeling
dat de bij akte van 1 oktober 1958 gevestigde erfdienstbaarheid van weg loopt tot aan de oostgevel van de aan de winkel/woning [adres 1] gebouwde schuur.Deze erfdienstbaarheid is in de akte aangeduid als erfdienstbaarheid a. In het tussenarrest van 14 november 2017 heeft het hof onder meer vastgesteld dat de verklaring van de getuige die in eerste aanleg door [geïntimeerde] is voorgebracht, [getuige 5] , inhoudt dat de beide erfdienstbaarheden in 1958 op elkaar aansloten in die zin dat in de praktijk het beginpunt van erfdienstbaarheid b. tevens het eindpunt van erfdienstbaarheid a. was. Het hof heeft dit aangemerkt als een bevestiging van het standpunt van [geïntimeerde] en vastgesteld dat de VvE daartegen geen tegenbewijs had geleverd (r.o. 6.14). De vraag is nu of dit na de alsnog gehouden contra-enquête anders beoordeeld dient te worden.
het recht van weg loopt tot de (nu dichtgemetselde) deur in de zuidgevel van het woonhuis van nummer [adres 1]’. Deze verklaring is niet in overeenstemming met de tekst van de akte over erfdienstbaarheid a. en wordt door de getuige verder ook niet met enige eigen waarneming daarover onderbouwd, zodat ook deze passage niet bijdraagt tot tegenbewijs. Ook voor het overige wordt naar het oordeel van het hof door de verklaring van getuige [getuige 4] geen afbreuk gedaan aan het door [geïntimeerde] in eerste aanleg geleverde en toereikend geoordeelde bewijs.
tot aan de Oostgevelin de omschrijving van erfdienstbaarheid a. in de notariële akte is bedoeld tot aan de oostgevel, tot op de oostgevel dan wel tot en met de oostgevel, aangezien de lengte van de erfdienstbaarheid vaststaat: in de visie van de VvE is deze 16 meter vanaf de [straat] (uitgaande van de oostgevel van de woning) en in de visie van [geïntimeerde] 22,95 meter (uitgaande van de oostgevel van de schuur). Het gaat alleen om de vraag welke oostgevel is bedoeld, die van de woning of die van de schuur. Voor elk van deze beide opties staat de lengte vast, zodat na de beslissing over de juiste optie de precieze lengte van de erfdienstbaarheid eveneens vaststaat. Door de VvE zijn geen feiten naar voren gebracht die de conclusie rechtvaardigen dat hier sprake is van een onjuiste vaststelling.
nietaansluiten op erfdienstbaarheid b., terwijl dat bij het standpunt van [geïntimeerde] over het verloop van erfdienstbaarheid a.
welhet geval is. Hiermee is gegeven dat de verklaring van getuige [getuige 5] een bevestiging inhoudt van het standpunt van [geïntimeerde] . Daarmee heeft [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof tevens voldoende (nader) bewijs geleverd van zijn stellingen over het verloop van erfdienstbaarheid zoals hem door de rechtbank te bewijzen was opgedragen. Door de VvE zijn ook op dit punt geen feiten naar voren gebracht die de conclusie rechtvaardigen dat hier sprake is van een onjuiste vaststelling.