ECLI:NL:GHSHE:2018:4095

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
200.230.784_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek tot een begeleide omgangsregeling na echtscheiding met internationale elementen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot het vaststellen van een begeleide omgangsregeling tussen een vader en zijn kinderen. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, verzocht om contact met zijn kinderen, die bij de moeder wonen. De moeder verzocht de eerdere beschikking te bekrachtigen, waarbij de rechtbank het verzoek van de vader had afgewezen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de ernstige traumatisering van de moeder en de kinderen, die in het verleden hebben geleden onder de gevolgen van de relatie met de vader. De vader heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij nooit gewelddadig is geweest en dat hij een kans moet krijgen om het contact met zijn kinderen te herstellen. De moeder heeft echter betoogd dat de vader zijn verantwoordelijkheid niet neemt en dat de kinderen niet om contact met hem vragen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen aanknopingspunten zijn voor een begeleide omgangsregeling, gezien de negatieve ervaringen van de kinderen met de vader en de angst van de moeder. Het hof heeft geoordeeld dat het verzoek van de vader moet worden afgewezen en de eerdere beschikking van de rechtbank moet worden bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De beslissing is genomen in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, waarbij de rechter de mogelijkheid heeft om het recht op gezinsleven te beperken indien dit noodzakelijk is.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 4 oktober 2018
Zaaknummer: 200.230.784/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/221551 / FA RK 16-1932 en C/03/233757 FA RK 17-1195
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.A.M. Olde Loohuis,
tegen
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.P. van Stralen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 9 oktober 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 januari 2018, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover zijn verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling is afgewezen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de vader en de hierna genoemde kinderen gerechtigd zijn tot contact met elkaar in het kader van de module BOR.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 22 februari 2018, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. Olde Loohuis namens de vader;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Stralen en door Z. Karem, tolk;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.3.1.
De vader is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de hierna genoemde minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is op 13 augustus 2018 buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 19 juli 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof verwijst hiervoor naar de daaraan gewijde overwegingen van de rechtbank waartegen geen grieven zijn gericht en die het hof onderschrijft. De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe met betrekking tot het onderhavige verzoek.
3.2.
Partijen zijn op 11 oktober 2014 in Irak met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , Irak,
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , Irak,
  • [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.3.
Bij beschikking van 9 mei 2017 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 6 september 2017 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang,
het zelfstandige verzoek van de vader om een zorgregeling vast te stellen afgewezen.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert in zijn beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
De vader erkent dat het gezin een belaste voorgeschiedenis heeft, maar de vader is nooit gewelddadig geweest richting de kinderen. De kinderen hebben wel volwassen zaken meegekregen en worden bewust of onbewust beïnvloed door de negatieve gevoelens van de moeder. De vader moet een kans krijgen om het beeld dat de kinderen van hem hebben bij te stellen.
De vader wordt verweten dat hij zich niet in de hulpverlening heeft gemengd, maar voor hem is het nooit duidelijk geworden welke hulpverlening er voor de kinderen is ingezet. De vader herkent zich ook niet in de gebeurtenissen zoals deze zijn beschreven en stelt dat de totstandkoming van het raadsrapport onzorgvuldig is geweest. De vader verkeerde in de veronderstelling dat van hem verwacht werd dat hij zelf in therapie zou gaan en hij zag de noodzaak daarvan niet in. De vader stelt zich echter wel open voor hulpverlening in het kader van contactherstel en is bereid om hieraan mee te werken. Hij mist de kinderen heel erg en heeft al lang geen contact met hen gehad. Het ontbreken van contact is niet goed voor de kinderen, omdat zij zich nu niet met de vader kunnen identificeren. Er zijn nog geen maatregelen ingezet om het contact tussen de vader en de kinderen te herstellen, hetgeen in strijd is met artikel 8 EVRM.
Daar komt nog bij dat de moeder haar eigen belang boven dat van de kinderen stelt en beslissingen van de rechterlijke instanties naast zich heeft neergelegd. Dit blijkt uit het feit dat de moeder zonder toestemming met de kinderen naar Zwitserland is afgereisd.
3.7.
De moeder voert in haar verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
Alhoewel uit de rapportages van het Blijf van mijn lijfhuis en de raad kan worden vastgesteld dat de kinderen en de moeder ernstig getraumatiseerd waren, blijft de vader zijn aandeel hierin ontkennen en heeft hij het afgelopen jaar stilgezeten. Als de vader wil dat het contact wordt hersteld, dan moet hij zich wenden tot de hulpverlening, bijvoorbeeld tot SAFE of het buurtteam van de gemeente.
De kinderen vragen niet om hun vader. Hij is nooit in staat geweest om hen liefde te geven.
De moeder zou graag zien dat de vader betrokken is maar hij doet er geen moeite voor om het contact te herstellen en hij geeft bijvoorbeeld ook geen toestemming aan de moeder om met de kinderen op vakantie te gaan. Op deze wijze wordt het vertrouwen in de vader niet hersteld. De moeder heeft zich om die reden genoodzaakt gezien om eenhoofdig gezag te verzoeken.
Alhoewel de moeder bang is dat de vader de kinderen zal gebruiken om haar pijn te doen, zal zij zich niet tegen contactherstel verzetten. Voor de moeder staan de kinderen op de eerste plaats en als zij zich veilig voelen bij contact, dan zal zij dit in het belang van hen ondersteunen.
3.8.
De raad heeft ter zitting als volgt geadviseerd.
Het is jammer dat het zo is gelopen, want er lag een goed plan, waarbij de vader de mogelijkheid had om betrokken te worden bij de hulpverlening en op die manier een ingang had om het contact tussen hem en de kinderen te herstellen. De vader zag echter de noodzaak van de hulpverlening niet in.
Een begeleide omgangsregeling was een brug te ver, omdat [minderjarige 1] erg beschadigd was en de moeder druk doende was om haar leven op orde te krijgen.
Er is door de raad zorgvuldig gehandeld. De vader had in eerste aanleg bijstand van een advocaat en tijdens de bespreking van het raadsadvies was er een tolk aanwezig. De raad begrijpt dan ook niet goed wat er voor de vader niet duidelijk is geweest. De communicatie verliep misschien niet makkelijk, maar er is alle gelegenheid geboden om vragen te stellen.
De hulpverlening is vervolgens opgestart en is nu afgerond. Er blijkt geen insteek meer te zijn. De raad ziet op dit moment voor de vader geen mogelijkheden. Een BOR is nu niet aan de orde en mocht het hof dit anders zien, dan zou er eerst nieuw onderzoek moeten plaatsvinden.
3.9.
Het hof oordeelt als volgt.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard is gebleken dat er nog steeds geen aanknopingspunten zijn voor een begeleide omgangsregeling en het belang van de kinderen met zich meebrengt dat het verzoek van de vader hiertoe dient te worden afgewezen.
Hiertoe wordt het volgende overwogen.
3.9.3.
Sinds april 2015 is er geen contact meer tussen de vader en de kinderen.
De moeder is met de kinderen bij de vader weggegaan en zij hebben enige tijd in het Blijf van mijn Lijfhuis verbleven. Door de hulpverleners is destijds geconstateerd dat zowel de moeder als de kinderen ernstig getraumatiseerd waren en intensieve hulpverlening noodzakelijk was. Bij de moeder en [minderjarige 1] waren er symptomen van PTSS en de moeder durfde in eerste instantie nauwelijks naar buiten te gaan. Door CLAS zijn de moeder en [minderjarige 1] verwezen naar EMDR. Alhoewel [minderjarige 2] en [minderjarige 3] minder tot geen traumaklachten lieten zien, was er bij hen eveneens sprake van een negatief vaderbeeld.
Het negatieve vaderbeeld is bij alle drie de kinderen nog steeds aanwezig en er is nog steeds
sprake van een forse weerstand tegen contact met de vader.
Uit het gesprek met [minderjarige 1] is naar voren gekomen dat de gebeurtenissen uit het verleden ertoe hebben geleid dat zijn vertrouwen in de vader volledig is verdwenen. De gedachte aan zijn vader roepen bij [minderjarige 1] gevoelens van teleurstelling en verdriet op, naar eigen zeggen omdat de vader in het verleden meerdere beloftes niet is nagekomen. In zijn herinnering was de vader regelmatig boos en werd er geslagen of gedreigd.
Alhoewel het hof niet kan beoordelen wat er zich in het verleden heeft afgespeeld, is het helder dat de herinneringen aan zijn vader en de gebeurtenissen uit het verleden een zichtbare indruk op [minderjarige 1] hebben achtergelaten en nog altijd veel emoties bij hem oproepen.
De weerstand van met name de kinderen is op dit moment te groot om het contact via een begeleide omgangsregeling te herstellen. Daarnaast stelt het hof vast dat de moeder zich staande houdt, maar dat het contactherstel tussen de vader en de kinderen nog steeds gevoelens van angst en wantrouwen bij haar teweeg brengen, zoals al eerder door de raad is vastgesteld en derhalve de vrees bestaat dat de moeder onvoldoende in staat om de kinderen in de contacten met de vader te begeleiden en te ondersteunen.
3.9.4.
De vader dient daarnaast helder te maken wat hij de kinderen te bieden heeft en verantwoordelijkheid te nemen voor zijn aandeel in de impasse, die nu is ontstaan.
De vader gaat er nog steeds aan voorbij dat hij een aandeel heeft gehad in de traumagerelateerde problematiek, die door onafhankelijke en gespecialiseerde hulpverleners bij de kinderen en de moeder is vastgesteld.
Alhoewel de vader via zijn advocaat ter zitting wel heeft erkend dat het gezin een belaste voorgeschiedenis heeft, is de rol van de vader niet helder geworden. De vader neemt geen verantwoordelijkheid ten aanzien van het negatieve vaderbeeld dat de kinderen van hem hebben en stelt enkel dat de kinderen bewust of onbewust zijn beïnvloed door de moeder, vanwege de negatieve associaties die zij met de vader heeft.
Bovendien heeft de vader het afgelopen jaar stil gezeten en heeft hij zich afwachtend opgesteld, terwijl het op zijn weg had gelegen om alles in het werk te stellen om zijn betrokkenheid bij de kinderen aan te tonen. Dat hij niet wist bij welke instantie de kinderen werden behandeld ontslaat hem niet van zijn eigen inspanningsplicht om het contact met de kinderen te herstellen. Zo had de vader contact kunnen opnemen met de raad, het Blijf van mijn lijfhuis, of de advocaat van de moeder, teneinde een ingang bij de hulpverlening te verkrijgen.
Voor zover de vader nog heeft betoogd dat het raadsrapport onzorgvuldig tot stand is gekomen, heeft hij deze stelling onvoldoende onderbouwd en heeft de raad dit gemotiveerd betwist.
Dit alles maakt ook dat een begeleide omgangsregeling op dit moment niet in het belang van de kinderen wordt geacht.
3.9.5.
Dit alles maakt ook dat een begeleide omgangsregeling op dit moment niet in het belang van de kinderen wordt geacht.
Voor zover de vader zich beroept op het recht op respect voor het familie- en gezinsleven, zoals neergelegd in artikel 8 EVRM, staat dit artikel inperking van dit recht toe indien dit door de rechter noodzakelijk wordt geacht en voor zover daarin bij wet is voorzien. Aan beide voorwaarden is in dezen voldaan.
3.10.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 9 oktober 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.D.M. Lamers en M.L.F.J. Schyns en is op 4 oktober 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.