ECLI:NL:GHSHE:2018:4566

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
5 november 2018
Zaaknummer
K18/200184
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beklag ex artikel 12 Sv inzake informatievoorziening door het Openbaar Ministerie

In deze beschikking van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 30 oktober 2018, met zaaknummer K18/200184, wordt de ontvankelijkheid van een beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering beoordeeld. Klagers, die aangifte hebben gedaan van mishandeling en bedreiging door beklaagde, hebben een klaagschrift ingediend omdat zij zich niet adequaat geïnformeerd voelden over het verloop van het strafrechtelijk onderzoek. De officier van justitie had hen eerder bericht dat de zaak niet zou worden vervolgd, wat aanleiding gaf tot het indienen van het klaagschrift.

Het hof behandelt de ontvankelijkheid van het beklag en stelt vast dat het klaagschrift niet gericht is tegen een beslissing tot niet (verdere) vervolging, maar enkel over de wijze waarop klagers zijn geïnformeerd. Het hof benadrukt dat volgens artikel 12 Sv een beklagprocedure enkel kan worden ingesteld tegen een beslissing tot niet (verdere) vervolging of een verzoek tot vervolging. Aangezien het klaagschrift niet aan deze eisen voldoet, verklaart het hof klagers niet-ontvankelijk in hun beklag.

De beslissing van het hof is dat het beklag wordt afgewezen, en tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de raadsheren, met vermelding dat mr. Rijken buiten staat was om de beschikking mede te ondertekenen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling strafrecht
Klachtnummer: K18/200184
Beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 30 oktober 2018 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager 1] ,
en
[klager 2] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: klagers,
over de beslissing van de officier van justitie van het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant tot het niet vervolgen van:
[beklaagde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: beklaagde,
wegens mishandeling en bedreiging.
De feitelijke gang van zaken.
Op 24 september 2016 hebben klagers aangifte gedaan van mishandeling en bedreiging, jegens hen gepleegd door beklaagde.
Bij brief van 24 april 2018 is namens de officier van justitie aan klagers bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat besloten is dat verdachte zich aan een aantal voorwaarden moet houden.
Hierop hebben klagers bij brief van 8 mei 2018 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 11 mei 2018.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 9 augustus 2018 het hof geadviseerd het beklag af te wijzen, omdat de klacht is gericht op de wijze waarop klagers zijn geïnformeerd over het verloop van de strafzaak tegen beklaagde, hetgeen inmiddels duidelijk is gemaakt.
Op 2 oktober 2018 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld. Klagers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De advocaat-generaal heeft gepersisteerd bij het schriftelijk verslag.
De beoordeling.
I. De klacht
Het klaagschrift houdt in dat klagers nooit adequaat geïnformeerd zijn over het strafrechtelijk opsporingsonderzoek tegen beklaagde. Klagers gebruiken verschillende voorbeelden om onduidelijkheden in de communicatie met zowel de Rechtbank Zeeland-West Brabant, zittingsplaats Breda, als het Openbaar Ministerie. Klagers stellen dat zij op verschillende momenten onduidelijk of achteraf bezien onjuist zijn ingelicht. Klagers vragen zich uitdrukkelijk af waarom zij zelf al die tijd achter de zaak aan hebben moeten lopen, met andere woorden: waarom zij nooit adequaat zijn geïnformeerd.
II. Beoordeling door het hof
Voordat het hof kan toekomen aan een oordeel over de gegrondheid van het beklag, dient het eerst onder meer de ontvankelijkheid van het beklag te beoordelen. Daarbij staat de vraag centraal of het klaagschrift voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt.
In dat verband is van belang dat artikel 12, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering onder meer inhoudt dat indien een strafbaar feit niet wordt vervolgd, de vervolging niet wordt voortgezet, of de vervolging plaatsvindt door het uitvaardigen van een strafbeschikking, de rechtstreeks belanghebbende
daaroverschriftelijk beklag kan doen bij het gerechtshof. In het kader van een beklagprocedure zal een klaagschrift derhalve gericht moeten zijn tegen een beslissing tot niet (verdere) vervolging, althans een verzoek tot vervolging dient te bevatten. In het kader van een beklagprocedure kan dus niet worden geklaagd over de wijze waarop klagers door het Openbaar Ministerie of andere overheidsinstanties op de hoogte zijn gehouden van het verloop van het strafrechtelijk onderzoek, op straffe van niet-ontvankelijkverklaring van het beklag.
Het hof is van oordeel dat in het klaagschrift in de kern genomen enkel wordt geklaagd over de wijze waarop klagers over het verloop van het opsporingsonderzoek zijn geïnformeerd. Een verzoek tot vervolging van beklaagde ligt ook niet in het klaagschrift besloten. Het feit dat het klaagschrift als onderwerp opgeeft ‘klacht op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering’ is daartoe op zichzelf onvoldoende.
Het hof zal het beklag daarom niet-ontvankelijk verklaren.
De beslissing.
Het hof verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beklag en wijst het beklag op die grond af.
Aldus gegeven door
mr. P.T. Gründemann, voorzitter,
mr. R.A.T.M. Dekkers en mr. J.P.F. Rijken, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G. Pesselse, griffier,
op 30 oktober 2018.
mr. Rijken is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open.