ECLI:NL:GHSHE:2018:4568

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 november 2018
Publicatiedatum
5 november 2018
Zaaknummer
200.229.723_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging kinderalimentatie en draagkracht van de onderhoudsplichtige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van de kinderalimentatie en de draagkracht van de onderhoudsplichtige, de man. De vrouw, appellante, heeft het hof verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen en een hogere bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen vast te stellen. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bijdrage van € 53,- per kind per maand diende te betalen, welke bijdrage inmiddels door wettelijke indexering is verhoogd naar € 58,85 per kind per maand. De vrouw stelt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een herbeoordeling van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de man rechtvaardigen.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de vrouw en de jongmeerderjarige gehoord, bijgestaan door hun advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. De man heeft de verzoeken van de vrouw betwist en verzocht om de eerdere beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat de man momenteel een netto besteedbaar inkomen heeft van € 2.267,23 per maand en dat hij de volledige hypotheeklasten van de voormalige echtelijke woning betaalt. De vrouw heeft betoogd dat de man geen recht heeft op zorgkorting, omdat er geen omgang meer is met de jongmeerderjarige en de minderjarige 2. Het hof heeft echter geoordeeld dat de zorgkorting van 25% van toepassing blijft, omdat de man zijn zorgverplichtingen nakomt.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat de draagkracht van de man niet is toegenomen ten opzichte van de eerdere beschikking. De beslissing van het hof is op 1 november 2018 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 1 november 2018
Zaaknummer: 200.229.723/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/232582 / FA RK 17-804
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.C.A. Diederen,
tevens krachtens volmacht ook optredende voor:
[de jongmeerderjarige],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [de jongmeerderjarige] .
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. P.J.H.C. Glenz.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 september 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 december 2017, heeft de vrouw het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de man een bijdrage van € 119,37 per maand per kind als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding dan wel in de kosten van levensonderhoud en studie kan voldoen aan de vrouw respectievelijk [de jongmeerderjarige] , althans een bedrag dat het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 februari 2018, heeft de man het hof verzocht de verzoeken van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 september 2018.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw en (de jongmeerderjarige) [de jongmeerderjarige] , bijgestaan door mr. Diederen;
  • de man, bijgestaan door mr. Glenz.
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [de minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier van de advocaat van de vrouw d.d. 10 september 2018 met bijlagen, waarbij onder meer als bijlage is bijgevoegd de volmacht van [de jongmeerderjarige] waarin zij de vrouw de bevoegdheid verleent om in haar naam in rechte op te treden;
  • het V6-formulier van de advocaat van de vrouw d.d. 11 september 2018 met bijlage;
  • het V6-formulier van de advocaat van de man d.d. 14 september 2018 met bijlagen;
  • het V6-formulier van de advocaat van de vrouw d.d. 20 september 2018 met bijlagen.

3.De beoordeling

3.1.
De vrouw en de man zijn op 25 juni 1999 gehuwd.
Uit dit huwelijk zijn geboren:
- [de jongmeerderjarige] (hierna: [de jongmeerderjarige] ), op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ;
- [de minderjarige 1] (hierna: [de minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ;
- [de minderjarige 2] (hierna: [de minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
- [de minderjarige 3] (hierna: [de minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] .
[de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] hebben het hoofdverblijf bij de vrouw
.[de jongmeerderjarige] woont op zichzelf in [woonplaats] .
3.2.
Bij beschikking van 29 december 2010 heeft de rechtbank Maastricht tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 8 februari 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking, waarvan wijziging wordt gevraagd, heeft de rechtbank – uitvoerbaar bij voorraad – voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man met ingang van 29 december 2010 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen een bedrag van € 53,- per kind per maand dient te voldoen.
De bijdragen voor de kinderen belopen ingevolge de wettelijke indexering 2018 € 58,85 per kind per maand.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw tot wijziging van de kinderbijdragen afgewezen.
3.4.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De grieven van de vrouw richten zich, zo begrijpt het hof, tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de man.
Wijziging van omstandigheden
3.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die aanleiding geven voor een nieuwe beoordeling van de behoefte en de draagkracht van de onderhoudsplichtigen.
Draagkracht man
3.7.
Het hof ziet aanleiding om eerst de draagkracht van de man te beoordelen.
3.7.1.
Vast staat dat het huidig netto besteedbaar inkomen van de man € 2.267,23 per maand bedraagt.
3.7.2.
De vrouw heeft , kort samengevat, gesteld dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met de hypotheeklasten verbonden aan de voormalige echtelijke woning ad € 631,-
Daartoe heeft de vrouw aangevoerd dat het de eigen keuze van de man was om niet in de voormalige echtelijke woning te blijven wonen. Verder stelt de vrouw dat de man de verkoop van deze woning dwarsboomt en kansen om de woning te verkopen onbenut heeft gelaten.
De man heeft de grief van de vrouw gemotiveerd betwist.
3.7.3.
Uit de stukken blijkt dat de voormalige echtelijke woning leeg staat en al geruime tijd te koop wordt aangeboden. Het staat onbetwist vast dat de man en de vrouw beiden hoofdelijke aansprakelijk zijn voor de hypothecaire lening verbonden aan de voormalige echtelijke woning. Voorts staat vast dat de man, sinds het uiteengaan van partijen, de volledige hypothecaire lasten van deze voormalige echtelijke woning betaalt, naast zijn eigen woonlasten. Derhalve drukken deze lasten volledig op zijn draagkracht, reden waarom deze lasten bij de vaststelling van zijn draagkracht dienen te worden betrokken. De stelling van de vrouw dat het de eigen keuze van de man was om niet in de voormalige echtelijke woning te blijven wonen, doet er niet aan af, nu niet valt in te zien waarom de man, evenals de vrouw niet de vrijheid zou hebben om bij de nieuwe partner te gaan wonen. Ook de stelling van de vrouw dat de man de verkoop van de woning dwarsboomt en kansen voor de verkoop onbenut laat, doet hieraan, nog daargelaten de juistheid van deze stelling nu de man deze gemotiveerd heeft betwist, niet af. Derhalve slaagt deze grief niet.
Zorgkorting
3.7.4.
De vrouw heeft in hoger beroep, zo begrijpt het hof, betoogd dat er inmiddels tussen [de jongmeerderjarige] en de man en [de minderjarige 2] en de man geen omgang meer is. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 3] zien de man twee weekenden per maand, van vrijdag tot zondag en gedurende de helft van de vakanties.
Derhalve komt de man geen zorgaftrek meer toe waar het [de jongmeerderjarige] en [de minderjarige 2] betreft. De vrouw heeft waar het [de minderjarige 1] en [de minderjarige 3] betreft het hof verzocht om rekening te houden met een zorgkorting van 15%.
3.7.5.
De man heeft de stellingen van de vrouw ten aanzien van de zorgkorting gemotiveerd betwist. Het is zijn wens om met alle vier de dochters omgang te hebben en hij betreurt het dat hij geen omgang heeft met [de jongmeerderjarige] en [de minderjarige 2] . De man beroept zich op een zorgkorting van 25%.
3.7.6.
Het hof volgt de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid zorg.
Bij beschikking van de rechtbank Maastricht van 9 november 2011 is in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald dat de [de jongmeerderjarige] , [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] bij de man zullen verblijven:
  • een weekend per veertien dagen van vrijdag 17:45 uur tot zondag 19:00 uur;
  • de helft van de zomervakanties, waarvan in de even jaren de eerste drie weken en in de oneven jaren de laatste drie weken;
  • de helft van de kerstvakantie, waarbij een en ander in onderling overleg tussen partijen zal worden vastgesteld;
  • de helft van de carnavalsvakantie, waarvan in de even jaren de laatste helft van de vakantie en in de oneven jaren de eerste helft van de vakantie;
  • de helft van de feestdagen, waarbij een en ander in onderling overleg tussen partijen zal worden vastgesteld.
Op basis van deze zorgregeling, die sindsdien niet is gewijzigd, bedraagt de zorgkorting 25%.
Het hof ziet in hetgeen de vrouw heeft aangevoerd geen aanleiding om een uitzondering te maken op de toepassing van de zorgkorting, nu de man uitdrukkelijk heeft verklaard dat het zijn wens is om uitvoering te geven aan de voornoemde zorgregeling.
Derhalve passeert het hof het beroep van de vrouw op een lagere zorgkorting.
3.7.7.
Uit het voorgaande volgt dat overeenkomstig het oordeel van de rechtbank, de voor een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen beschikbare draagkracht van de man van € 212,- per maand niet is toegenomen ten opzichte van zijn draagkracht ten tijde van de echtscheidingsbeschikking, maar is afgenomen.
Reeds gelet hierop behoeven de overige grieven van de vrouw, geen verdere bespreking.
3.7.8.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
15 september 2017
;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, J.C.E. Ackermans-Wijn, M.I. Peereboom - Van Drunick en is op 1 november 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.