ECLI:NL:GHSHE:2018:4609

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
8 november 2018
Zaaknummer
200.232.679_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en bewindvoering

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake kinderalimentatie en bewindvoering. De bewindvoerder, vertegenwoordigd door mr. M.S. Yap, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank, waarin de man werd verplicht om kinderalimentatie te betalen aan de vrouw, die werd bijgestaan door mr. I. de Dobbelaere-Woets. De rechtbank had bepaald dat de man een bedrag van € 236,-- per maand moest betalen, met ingang van 15 maart 2017.

De bewindvoerder betwistte de hoogte van de kinderalimentatie en voerde aan dat de man niet in staat is om deze bijdrage te betalen, verwijzend naar zijn financiële situatie en de aanvaardbaarheidstoets. De vrouw daarentegen verzocht om de bewindvoerder niet-ontvankelijk te verklaren en de kosten van de procedure te vergoeden.

Het hof heeft vastgesteld dat de man een netto besteedbaar inkomen heeft van € 2.042,-- per maand en dat zijn draagkracht € 367,-- per maand bedraagt. Het hof oordeelde dat de bewindvoerder onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de man niet in staat is om de kinderalimentatie te betalen. Het hof verwierp het beroep van de bewindvoerder op de aanvaardbaarheidstoets en bekrachtigde de beschikking van de rechtbank, waarbij de kosten van het geding in hoger beroep werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.232.679/01
zaaknummer rechtbank : C/02/328230 / FA RK 17-1387
beschikking van de meervoudige kamer van 8 november 2018
inzake
[bewindvoeringen] Bewindvoeringen B.V,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat mr. M.S. Yap te Bergen op Zoom,
te dezen handelend in haar hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen die (zullen) toebehoren aan:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. I. de Dobbelaere-Woets te Terneuzen.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van 2 november 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De bewindvoerder is op 1 februari 2018 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 9 maart 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 11 september 2018 met bijlagen, ingekomen op 12 september 2018;
- een journaalbericht van de zijde van de bewindvoerder van 21 september 2018 met bijlagen, ingekomen op 21 september 2018;
- een journaalbericht van de zijde van de bewindvoerder van 27 september 2018 met bijlagen, ingekomen op 28 september 2018;
- een journaalbericht van de zijde van de bewindvoerder van 1 oktober 2018 met bijlage, ingekomen op 1 oktober 2018.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 2 oktober 2018 plaatsgevonden. Mr. Yap is verschenen namens de bewindvoerder. De vrouw is verschenen, bijgestaan door mr. De Dobbelaere-Woets. De bewindvoerder en de man zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De man en de vrouw hebben een relatie met elkaar gehad.
3.3
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 (hierna: [de minderjarige] ).
3.4
Bij een door de man en de vrouw op respectievelijk 16 en 24 september 2015 ondertekend ouderschapsplan hebben zij de kosten van [de minderjarige] begroot op € 300,-- per maand en zijn de man en de vrouw voorts overeengekomen dat de man geen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie) verschuldigd is omdat het door de vrouw ontvangen kindgebonden budget de behoefte van [de minderjarige] overtreft.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Bergen op Zoom) van 3 augustus 2018 heeft de kantonrechter een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de man met benoeming van [bewindvoeringen] Bewindvoeringen B.V. tot bewindvoerder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank voormeld ouderschapsplan gewijzigd voor wat de kinderalimentatie betreft en bepaald dat de man als kinderalimentatie dient te voldoen een bedrag van € 236,-- per maand met ingang van 15 maart 2017.
4.2
De grief van de bewindvoerder ziet op de draagkracht van de man. De bewindvoerder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog de door de vrouw verzochte kinderalimentatie af te wijzen c.q. op nihil te stellen, althans op een zodanig bedrag als het hof juist acht.
4.3
De vrouw verzoekt de bewindvoerder niet-ontvankelijk te verklaren althans het verzoek van de bewindvoerder af te wijzen en de bewindvoerder te veroordelen in de kosten van onderhavige procedure.

5.De motivering van de beslissing

Ingangsdatum
5.1
De door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum, 15 maart 2017, is tussen partijen niet in geschil, zodat het hof hiervan uit zal gaan.
Hoogte behoefte [de minderjarige]
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [de minderjarige] geïndexeerd naar 2017 € 310,28 per maand bedraagt.
Draagkracht
5.3
Niet in geschil is dat de draagkracht van de vrouw € 25,-- per maand bedraagt.
5.4
De draagkracht van de man tot het betalen van de door rechtbank vastgestelde kinderalimentatie is tussen partijen in geschil.
5.5
Niet in geschil is dat het netto besteedbaar inkomen van de man € 2.042,-- per maand bedraagt en dat de draagkracht van de man (zonder rekening te houden met de aanvaardbaarheidstoets) € 367,-- per maand bedraagt. Evenmin is in geschil dat uitgegaan dient te worden van een zorgkorting van 15%.
5.6
De bewindvoerder voert aan dat de rechtbank ten onrechte het beroep van de man op de aanvaardbaarheidstoets heeft gepasseerd. Met de overgelegde stukken en zijn stellingen heeft de man inzichtelijk gemaakt dat sprake is van een situatie die onaanvaardbaar is doordat de man minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt gelet op zijn inkomen na vermindering met zijn lasten.
5.7
De vrouw voert aan dat de (bewindvoerder van de) man geen overzicht en bewijsstukken heeft overgelegd waaruit de vermogenspositie en de maandelijkse uitgaven van de man blijken. De (bewindvoerder van de) man toont niet aan dat de schulden niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn en dat de man de lasten niet uit zijn vrije ruimte kan voldoen. Verder is er sprake van een onredelijke woonlast.
5.8
Het hof overweegt als volgt.
Vaststaat dat de man inkomen heeft en dat hij, zonder een correctie op het forfaitaire bedrag voor levensonderhoud, over voldoende draagkracht beschikt om het door de rechtbank vastgestelde bedrag aan kinderalimentatie te voldoen. In geschil is of het beroep van de bewindvoerder op de aanvaardbaarheidstoets gerechtvaardigd is.
Naar het oordeel van het hof kan op grond van de overgelegde stukken niet worden beoordeeld wanneer de schulden zijn ontstaan, wat de openstaande bedragen zijn, of sprake is van niet vermijdbare en niet verwijtbare schulden en of er betalingsregelingen zijn getroffen. Weliswaar heeft de bewindvoerder een overzicht van schulden overgelegd, maar dit betreft een opgave van de man waarbij (een groot deel van) de onderliggende bewijsstukken ontbreken. Daarbij heeft de advocaat van de bewindvoerder ter zitting erkend dat de man niet op de schulden aflost.
Doordat de bewindvoerder heeft nagelaten, met relevante stukken onderbouwd, voldoende concrete feiten en omstandigheden aan te voeren met betrekking tot de financiële situatie van de man – hetgeen wel op zijn weg had gelegen nu de bewindvoerder een beroep doet op de aanvaardbaarheidstoets – is het hof niet in de gelegenheid te beoordelen of de man van zijn inkomen na vermindering met zijn lasten minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt. Naar het oordeel van het hof dient dit – gelet op hetgeen de vrouw naar voren heeft gebracht – voor rekening en risico van de man te komen. Bij gebreke van voormelde gegevens en het voorgaande in aanmerking nemende, wordt het beroep van de bewindvoerder op de aanvaardbaarheidstoets verworpen.
De grief van de man faalt derhalve.
Bewijsaanbod
5.9
Uit het voorgaande volgt dat aan het leveren van bewijs niet wordt toegekomen nog daargelaten dat het door de bewindvoerder gedane bewijsaanbod in hoger beroep onvoldoende concreet en gespecificeerd is.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu de man en de vrouw een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de bijdrage aan het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van
2 november 2017;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, C.A.R.M. van Leuven en J.W.P.N. Hermans, bijgestaan door de griffier, en is op 8 november 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.