ECLI:NL:GHSHE:2018:478

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
200.193.425_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele aansprakelijkheid en onrechtmatige daad in hoger beroep na strafrechtelijke vrijspraak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de civiele aansprakelijkheid van [appellant] in verband met criminele activiteiten. [Appellant] was eerder strafrechtelijk vervolgd voor deelname aan een criminele organisatie en andere delicten, maar werd in hoger beroep vrijgesproken. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat [appellant] onrechtmatig betrokken was bij een delict, maar het hof heeft deze conclusie verworpen. Het hof oordeelde dat de stellingen van TVM c.s. onvoldoende onderbouwd waren om te concluderen dat [appellant] onrechtmatig had gehandeld. Het hof vernietigde zowel het tussenvonnis als het eindvonnis van de rechtbank en oordeelde dat de vorderingen van TVM c.s. niet konden worden toegewezen. Tevens werd de vordering van [appellant] tot opheffing van het beslag toegewezen. Het hof veroordeelde TVM c.s. in de proceskosten van [appellant] in zowel de eerste aanleg als het hoger beroep, en verklaarde het arrest uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.193.425/01
arrest van 6 februari 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. C.N.G.M. Starmans te Utrecht,
tegen

1.Mr P.R.W. Schaink (curator van [Cargo] Cargo B.V.),kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,niet verschenen,

2.
Mr. G. Barendregt (curator van [international transport] Internationaal Transport B.V.)kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
niet verschenen,
3.
Mr. P.M. Scholtes (curator van ACI ADAM B.V.)kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
niet verschenen,
4.
[districenters] Districenters B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5.
Flextronics (Logistics) B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
6.
VMT LOGISTICS B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
7.
[logistics group] LOGISTICS GROUP B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
8.
[logistics] LOGISTICS,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
9.
[Europe Holdings] EUROPE HOLDINGS B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
10.
[distri logistics] DISTRI LOGISTICS [vestigingsnaam] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
11.
GEODIS GLOBAL SOLUTIONS NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
12.
DSV SOLUTIONS NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
13.
COÖPERATIE TVM u.a.,h.o.d.n. TVM VERZEKERINGEN,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
14.
AMLIN EUROPE N.V.,als rechtsopvolger van FORTIS CORPORATE INSURANCE N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
15.
NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPIJ N.V.,
gevestigd te ’ [vestigingsplaats] ;
16.
CHARTIS EUROPE SA,voorheen h.o.d.n. AIG EUROPE (THE NETHERLANDS) N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , Frankrijk en kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
17.
AMERICAN HOME ASSURANCE COMPANY,gevestigd te [vestigingsplaats] , USA,
geïntimeerden,
geïntimeerden 4 t/m 17 hierna aan te duiden als TVM c.s.,
advocaat: mr. J.M. Wolfs, kantoorhoudende te Maastricht;
op het bij exploot van dagvaarding van 9 mei 2016 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 24 april 2013 en 10 februari 2016, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en TVM c.s. als eiseressen en tussenkomende partijen in conventie, verweersters in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/143914/HAZA 09-1129)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en het daaraan voorafgegane vonnis van 8 september 2010 in het incident tot tussenkomst.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het verleende verstek tegen de niet verschenen geïntimeerden 1 t/m 3;
  • de memorie van grieven tevens akte wijziging eis met producties;
  • de memorie van antwoord met producties/eiswijziging;
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van het volgende.
a. a) [appellant] is, met een aantal andere verdachten, strafrechtelijk vervolgd voor (deelname aan) criminele activiteiten, onder meer bestaande uit een 18-tal delicten oplichting, ladingdiefstallen, heling, en verboden wapenbezit, gepleegd in de jaren 2006 – 2008.
b) Bij vonnis van de rechtbank Den Bosch, sector strafrecht, d.d. 17 februari 2009 is [appellant] in de strafzaak vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie of leiding geven aan zodanige organisatie en van alle aan hem te laste gelegde delicten met uitzondering van één delict. Hij is schuldig bevonden aan het medeplegen van oplichting ter zake een lading Philips apparatuur/consumentenelektronica omstreeks de periode van 28 november 2007 tot en met 30 november 2007 (Delict [Delict] ).
c) Delict [Delict] betreft de ontvreemding te [plaats] van een lading Philips elektronica ter waarde van CHF 119.607,62. Door deze diefstal heeft VMT Logistics B.V. schade geleden tot een bedrag van € 65.000,=, welke schade door Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. is vergoed.
d) In hoger beroep heeft voornoemd vonnis in de strafzaak geen stand gehouden en is [appellant] door dit hof, meervoudige kamer strafzaken, bij arrest van 3 december 2009 vrijgesproken.
3.2.
TVM c.s. hebben de in eerste aanleg voor voornoemde criminele activiteiten veroordeelden, waaronder [appellant] , in rechte betrokken en op de grondslag onrechtmatige daad gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad:
- gedaagden te veroordelen tot vergoeding van de schade geleden als gevolg van de 18 delicten, althans tot in goede justitie te bepalen bedragen, te vermeerderen met wettelijke rente, hoofdelijk, aldus dat zover één betaalt, alle anderen zullen zijn bevrijd, in het geval meerdere gedaagden aansprakelijk zijn voor dezelfde schade;
- gedaagden, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om binnen twee dagen aan eiseressen mee te delen voor elk van de in het tussenvonnis genoemde delicten van wie de gestolen zaken in ontvangst zijn genomen en aan wie deze zaken zijn afgegeven, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.500,= per dag of gedeelte daarvan wanneer gedaagden in gebreke blijven aan die veroordeling te voldoen, met een maximum van € 2.000.000,=; waarbij de veroordeling de gedaagden zal verplichten van de bekend te maken personen de voornaam, de achternaam en het adres op te geven, alsmede – in het geval van een onderneming – het BTW-nummer;
- gedaagden, althans gedaagden [appellant] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , te veroordelen om binnen twee dagen aan eiseressen mee te delen wie aan de gedaagden de door de gedaagden gebruikte codes, althans één van beide codes van Gebr. [logistics group] B.V. voor het inloggen op Teleroute heeft verstrekt, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per dag of gedeelte daarvan wanneer gedaagden in gebreke blijven aan die veroordeling te voldoen, met een maximum van € 2.000.000,=;
- veroordeling van gedaagden tot betaling van € 3.780,= wegens buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de gehele voldoening, evenals in de proceskosten, daaronder kosten van beslag en nakosten ad € 131,= van elke gedaagde respectievelijk € 199,= indien betekening van het vonnis plaats zal vinden, als ook tot betaling van de proceskosten binnen veertien dagen althans tot betaling daarvan vermeerderd met de wettelijke rente indien aan de veroordeling niet binnen deze termijn wordt voldaan, waarbij de kosten advocaat te begroten zijn op basis van werkelijke kosten.
3.3.
[appellant] heeft verweer gevoerd en in reconventie gevorderd dat TVM c.s. worden veroordeeld, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot onmiddellijke opheffing van beslagen ten laste van [appellant] gelegd, met veroordeling van TVM c.s. hoofdelijk (aldus dat zover één betaalt, alle anderen zullen zijn bevrijd) tot betaling van de proceskosten in reconventie.
3.4.
In het bestreden tussenvonnis is de rechtbank gekomen tot het voorshandse oordeel dat [appellant] onrechtmatig betrokken is geweest bij Delict [Delict] . [appellant] is de gelegenheid geboden tegenbewijs te leveren tegen het feit dat hij onrechtmatig betrokken is geweest bij een lading ontvreemde Philips apparatuur/consumentenelektronica omstreeks de periode van 28 november 2007 tot en met 30 november 2007.
Het verwijt dat [appellant] ook onrechtmatig betrokken zou zijn geweest bij een van de overige delicten, heeft de rechtbank - kort gezegd - als onvoldoende onderbouwd verworpen.
3.5.
In het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] niet geslaagd is in het ontzenuwen van het vermoeden dat hij onrechtmatig betrokken is geweest bij genoemd delict. Samen met [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] is [appellant] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van (het niet weersproken bedrag van ) € 65.000 aan Nationale Nederlanden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 november 2007 tot datum der voldoening.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de dwangsomvorderingen niet zijn weersproken. [appellant] is, samen met andere gedaagden, veroordeeld om binnen twee dagen na datum vonnis aan TVM c.s. per delict mee te delen van wie de gestolen zaken in ontvangst zijn genomen en aan wie de gestolen zaken zijn afgegeven, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.500,= per dag of gedeelte daarvan wanneer zij in gebreke blijven aan die veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 2.000.000,=, als ook om binnen twee dagen na datum vonnis aan TVM c.s. mee te delen wie aan hen de door hen gebruikte codes, althans één van beide codes van Gebr. [logistics group] B.V. voor het inloggen op Teleroute heeft verstrekt, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.500,= per dag of gedeelte daarvan wanneer zij in gebreke blijven aan die veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 2.000.000,=.
[appellant] is in conventie naast andere gedaagden hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld en alleen in de kosten van Nationale Nederlanden van bijwonen van de getuigenverhoren.
In reconventie zijn de vorderingen van [appellant] afgewezen en is [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
3.6.
[appellant] heeft één grief aangevoerd tegen het voorshands oordeel van de rechtbank in het bestreden tussenvonnis en vier grieven tegen de bewijswaardering en de veroordelingen in het eindvonnis. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beide bestreden vonnissen, tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van TVM c.s. en om TVM c.s. te veroordelen het gelegde beslag binnen 24 uur na betekening van het arrest van het hof op te heffen met veroordeling van TVM c.s. in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep. TVM c.s. hebben verweer gevoerd.
Partijen
3.7.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] allereerst gewezen op het feit dat de status van een aantal in eerste aanleg betrokken rechtspersonen is gewijzigd en dat hij hen daarom in die gewijzigde status in dit hoger beroep heeft betrokken. Het hof constateert dat TVM c.s. is verschenen voor alle door [appellant] in dit hoger beroep betrokken rechtspersonen voor zover zij niet failliet zijn. Verder constateert het hof dat TVM c.s. hebben aangegeven dat alle verschenen partijen door [appellant] op de juiste wijze in het hoger beroep zijn betrokken (MvA, randnr. 9). Daarbij hebben TVM c.s. aangegeven dat Amlin Europe N.V. de juiste naam van de rechtsopvolger van Fortis Corporate Insurance N.V. is, zodat het hof in dit arrest die partijnaam zal hanteren.
Verder hebben zij bevestigd dat VMT Logistics B.V. niet meer bestaat en dat derhalve aan deze vennootschap geen informatie behoeft te worden verstrekt, maar dat dit voor de proceskostenveroordeling in eerste aanleg geen verschil uitmaakt. Het hof zal op dat laatste terugkomen bij de bespreking van die veroordelingen aan het einde van dit arrest.
Preliminair verweer
3.8.
Het preliminair verweer van TVM c.s. dat [appellant] niet ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep van het bestreden tussenvonnis omdat [appellant] dat niet bij appeldagvaarding kenbaar heeft gemaakt, maar pas bij wijziging van eis in de memorie van grieven, passeert het hof onder verwijzing naar de vaste jurisprudentie op dat punt: wie verzuimd heeft een tussenvonnis in een appeldagvaarding te vermelden, kan het (interlocutoir) tussenvonnis nog door middel van de memorie van grieven in het hoger beroep betrekken.
Het tussenvonnis
3.9.
Met grief 1 klaagt [appellant] dat de rechtbank in het tussenvonnis ten onrechte voorshands bewezen heeft geacht dat [appellant] onrechtmatig betrokken is geweest bij Delict [Delict] en hem heeft belast met tegenbewijs.
[appellant] voert aan dat het enkele feit dat hij met [gedaagde 1] was toen die een mobiele telefoon kocht en in de bibliotheek – naar achteraf is gebleken – dubieuze zaken deed, niet de conclusie kan rechtvaardigen dat [appellant] in relevante mate betrokken is geweest bij genoemde dubieuze zaken en genoemd delict. Verder voert [appellant] aan dat zijn vele contacten met [gedaagde 2] van die dag zagen op de verbouwing van het café ter zake waarvan hij samenwerkte met [gedaagde 2] en dat hij op de computer in de bibliotheek (naar het hof uit het strafrechtelijk onderzoek begrijpt: computer [computernummer] ) heeft gezocht naar materiaal voor het café.
3.10.
Bij de beoordeling van deze grief stelt het hof het volgende voorop.
TVM c.s. hebben hun vorderingen in eerste aanleg gebaseerd op art. 6:166 BW, althans op art. 6:162 BW. In rechtsoverweging 3.2.2. van het bestreden tussenvonnis heeft de rechtbank het beroep op art. 6:166 BW voor alle gedaagden in deze zaak verworpen, onder meer overwegende dat de enkele stelling dat een gedaagde lid was van een criminele organisatie niet voldoende is voor civielrechtelijke aansprakelijkheid in de zin van genoemd artikel. In dit hoger beroep zijn TVM c.s. niet meer op die grondslag teruggekomen, maar (nog afgezien van het feit dat [appellant] in de strafzaak vrijgesproken is op dat punt) merkt het hof voor de volledigheid op dat het dit oordeel van de rechtbank deelt en tot het zijne maakt.
3.11.
Voor wat betreft de grondslag onrechtmatige daad ex art. 6:162 BW geldt – zoals [appellant] terecht opmerkt – dat op TVM c.s. de last rust voldoende concrete feiten aan te voeren op grond waarvan tot de conclusie kan worden gekomen dat er sprake is geweest van onrechtmatig handelen, waarvan [appellant] een verwijt gemaakt kan worden en waardoor de schade die wordt gevorderd is veroorzaakt.
Het hof deelt het standpunt van [appellant] dat TVM c.s. – mede in het licht van het door [appellant] gevoerde verweer – onvoldoende concreet onderbouwde feiten heeft aangevoerd, waaruit de conclusie onrechtmatige handelen kan volgen.
Zo volgt uit het feit dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] strafrechtelijk zijn veroordeeld wegens het medeplegen van oplichting bij dit delict geen handelen of betrokkenheid van [appellant] . Ook volgt dat niet uit het feit dat [appellant] op 28 november 2007 met [gedaagde 1] afgesproken had, hem trof bij de telefoonwinkel en twee uur met hem in de bibliotheek in [plaats] is geweest. Weliswaar is achteraf gebleken dat op de door [gedaagde 1] in de bibliotheek gebruikte PC is ingelogd op Teleroute met een code (van Gebr. [logistics group] B.V.) voor het plegen van onderhavig delict, maar TVM c.s. hebben ook in dit hoger beroep niet gesteld, laat staan iets overgelegd waaruit blijkt dat er op de door [appellant] gebruikte PC iets is gebeurd, waaruit betrokkenheid bij dat inloggen of het plegen van onderhavig delict kan worden afgeleid. De enkele stelling dat [appellant] op 27 en 28 november 2007 vele malen telefonisch contact heeft gehad met [gedaagde 2] is daarvoor ook onvoldoende. Dat geldt temeer nu [gedaagde 2] , in eerste aanleg als getuige in contra-enquête door TVM c.s. voorgebracht en gehoord, over die telefoongesprekken niet anders heeft verklaard dan [appellant] heeft gedaan.
Nu TVM c.s. geen concrete feiten en omstandigheden naar voren hebben gebracht die tot een ander oordeel kunnen leiden, wordt het bewijsaanbod van TVM c.s. als niet relevant en onvoldoende gespecificeerd gepasseerd.
Het eindvonnis
3.12.
De conclusie die uit het voorgaande volgt is dat grief 1 slaagt en dat het tussenvonnis in zoverre vernietigd moet worden. Het gevolg daarvan is dat [appellant] in het tussenvonnis ten onrechte met tegenbewijs is belast. Grief 2, waarmee [appellant] de bewijswaardering in het eindvonnis bestrijdt, behoeft daarmee geen behandeling meer. Het oordeel van de rechtbank in het eindvonnis dat het ervoor moet worden gehouden dat [appellant] onrechtmatig betrokken is geweest bij genoemd delict en als zodanig (naast de andere betrokkenen hoofdelijk) aansprakelijk kan worden gehouden voor de door Nationale Nederlanden gevorderde schade ten bedrage van € 65.000,= sneuvelt daarmee ook.
3.13.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat ook de vordering van [appellant] tot het opheffen van het gelegde beslag moet worden toegewezen.
Wegwijsplichten
3.14.
Grief 3 richt zich tegen de (mede) aan [appellant] opgelegde plicht om per delict mee te delen van wie de gestolen zaken in ontvangst zijn genomen en aan wie de gestolen zaken zijn afgegeven, op straffe van verbeurte van een dwangsom. In eerste aanleg is die vordering als niet weersproken toegewezen. In dit hoger beroep voert [appellant] daar alsnog tegen aan dat die vordering ongegrond is omdat volstrekt niet, althans ongenoegzaam is gebleken dat [appellant] enige betrokkenheid heeft gehad bij feiten waarop deze informatieverplichting ziet.
3.15.
De grief slaagt. Strafrechtelijk is [appellant] van deelname aan een criminele organisatie en van het medeplegen van alle delicten vrijgesproken. Met inachtneming van het voorgaande geldt dat mutatis mutandis ook voor de civielrechtelijk gemaakte verwijten. In geen van de door TVM c.s. gegeven beschrijvingen per delict zijn feiten aangevoerd op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat [appellant] betrokken is geweest bij de feitelijke ontvreemding en verdere verwerking en/of vervreemding van de gestolen waar, laat staan dat [appellant] is aan te merken als verkrijger als bedoeld in artikel 3:87 BW, waarnaar TVM c.s. verwijzen. Dat [appellant] geacht kan worden enige kennis te hebben, waarvan op straffe van een dwangsom kan worden verlangd dat hij die aan TVM c.s. meedeelt, is dan ook onvoldoende vast komen te staan.
3.16.
Met grief 4 bestrijdt [appellant] de - eveneens als niet weersproken - toegewezen veroordeling om mee te delen wie de bij de (zogenaamde) Teleroute delicten gebruikte code(s) voor het inloggen op Teleroute heeft verstrekt, op straffe van verbeurte van een dwangsom. In dit hoger beroep voert [appellant] daar ook alsnog tegen aan dat die vordering ongegrond is omdat volstrekt niet, althans ongenoegzaam is gebleken dat [appellant] die code(s) zou kennen. In het bijzonder wijst [appellant] er daarbij op dat nergens uit blijkt dat hij de betreffende informatie heeft gehad en zou moeten (kunnen) verstrekken.
3.17.
Deze grief slaagt ook. De enkele stelling dat gebleken is dat [appellant] veelvuldig contact had met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en dat [appellant] met [gedaagde 1] in de bibliotheek was toen [gedaagde 1] bij de voorbereiding van delict [Delict] de code heeft gebruikt, zoals TVM c.s. hebben aangevoerd, is onvoldoende voor de conclusie dat [appellant] geacht kan worden de code(s) te kennen en te weten hoe de anderen daaraan zijn gekomen, laat staan dat hij die zou moeten (kunnen) verstrekken op straffe van een dwangsom.
Slotsom
3.18.
De slotsom van al het voorgaande is dat de grieven slagen (ook grief 5 die de proceskostenveroordelingen betreft) en dat het tussenvonnis van 24 april 2013 zal worden vernietigd voor zover de rechtbank daarin heeft geoordeeld dat voorshands bewezen moet worden geacht dat [appellant] onrechtmatig betrokken is geweest bij Delict [Delict] en voor zover [appellant] daarin is belast met tegenbewijs. Het eindvonnis van 10 februari 2016 zal worden vernietigd voor zover daarin de vordering van TVM c.s. jegens [appellant] onder de nummers 3.8, 3.14, 3.15, 3.17 t/m 3.20, 3.22, 3.24 t/m 3.26 van het dictum zijn toegewezen en voor zover daarin de vorderingen van [appellant] in reconventie zijn afgewezen en hij in reconventie in de kosten is veroordeeld.
Opnieuw rechtdoende wordt de vordering in reconventie alsnog toegewezen, als hierna bepaald. TVM c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [appellant] in eerste aanleg (zowel in conventie als in reconventie) en in hoger beroep. Op verzoek van [appellant] zal dit arrest uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het tussenvonnis van 24 april 2013 voor zover daarin is geoordeeld dat voorshands bewezen moet worden geacht dat [appellant] onrechtmatig betrokken is geweest bij Delict [Delict] en voor zover [appellant] daarin is belast met tegenbewijs;
vernietigt het eindvonnis van 10 februari 2016 voor zover daarin de vorderingen van TVM c.s. jegens [appellant] onder de nummers 3.8, 3.14, 3.15, 3.17 t/m 3.20, 3.22, 3.24 t/m 3.26 van het dictum zijn toegewezen en voor zover daarin de vorderingen van [appellant] in reconventie zijn afgewezen en hij in reconventie in de kosten is veroordeeld,
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt TVM c.s. tot het opheffen van het ten laste van [appellant] gelegde beslag binnen 24 uur na betekening dit arrest;
veroordeelt TVM c.s. in de proceskosten van [appellant] van de eerste aanleg en van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] op € 6.422,= aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 170,72 aan dagvaardingskosten, op € 718,= aan griffierecht en op € 1.631,= aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, J.C.J. van Craaikamp en T. van der Valk en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 februari 2018.
griffier rolraadsheer