ECLI:NL:GHSHE:2018:4901

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
272-08-2018
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van het Gerechtshof in hoger beroep tegen wrakingsbeslissing

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 november 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De wrakingskamer had op 11 juni 2018 verzoekster kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot wraking van mr. M.P. Tilman-Knoester, die als kantonrechter optrad in een hoofdzaak. Verzoekster had op 22 mei 2018 een wrakingsverzoek ingediend, maar na de behandeling ter zitting berustte mr. Tilman-Knoester in het verzoek. De gemachtigde van verzoekster heeft vervolgens een hoger beroep ingesteld, maar het hof oordeelde dat het onbevoegd was om dit hoger beroep te behandelen. Het hof stelde vast dat wrakingsverzoeken incidenten zijn in de hoofdprocedure en dat het verzoek tot wraking ingediend moet worden bij het gerecht waar de hoofdzaak aanhangig is. Aangezien het een Mulder-zaak betreft, verwees het hof de zaak naar het hof Arnhem-Leeuwarden, dat bevoegd is om het hoger beroep te behandelen. De beslissing van het hof was om zich ambtshalve onbevoegd te verklaren en de zaak door te verwijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Wrakingskamer
registratienummer wraking 272-08-2018
beslissing van 27 november 2018
in de zaak met zaaknummer 200.247.447/01 van
[verzoekster],
gevestigd [adres],
hierna te noemen: verzoekster
gemachtigde [gemachtigde]
in het hoger beroep tegen de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda (hierna: de rechtbank) van 11 juni 2018 met zaaknummer 02/345033 HA RK 18-104, waarbij verzoekster kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard in haar verzoek tot wraking van mr. M.P. Tilman-Knoester, die heeft opgetreden als kantonrechter in de zaak met zaaknummer 6568175 MB VERZ 18-4 (hierna: de hoofdzaak).

1.Het procesverloop

Eerste aanleg
1.1.
Op 27 maart 2018 heeft mr. Tilman-Knoester als kantonrechter opgetreden in de hoofdzaak. Na de behandeling ter zitting heeft verzoekster op 22 mei 2018 een verzoek tot wraking van mr. Tilman-Knoester ingediend. Mr. Tilman-Knoester heeft op 28 mei 2018 berust in het wrakingsverzoek.
1.2.
Bij brief van 29 mei 2018 heeft de griffier van de wrakingskamer van de rechtbank de gemachtigde van verzoekster medegedeeld dat mr. Tilman-Knoester berust in de wraking en dat het verzoek als ingetrokken werd beschouwd, tenzij hij per ommegaande anders zou berichten. De gemachtigde heeft telefonisch bericht dat hij het wrakingsverzoek niet wilde intrekken.
1.3.
Bij uitspraak van 11 juni 2018 heeft de wrakingskamer van de rechtbank verzoekster kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot wraking (hierna: de beslissing).
Na eerste aanleg en voor de behandeling ter zitting in hoger beroep
1.4.
Op 26 juli 2018 heeft de gemachtigde per fax een verzoekschrift gericht aan het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ingediend (hierna: het verzoekschrift). De gemachtigde heeft daarin verzocht om (i) een pro forma beroep wegens een (fictieve) weigering en (ii) een voorlopige voorziening om de zaak op korte termijn terug te wijzen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant dan wel een aangrenzende rechtbank, in te stellen.
1.5.
De stukken zijn op 27 juli 2018 doorgezonden naar de wrakingskamer van het hof Arnhem-Leeuwarden. Bij brief d.d. 15 augustus 2018 heeft de griffier van de wrakingskamer van het hof Arnhem-Leeuwarden aan gemachtigde verzocht om kenbaar te maken hoe de stukken van verzoekster moeten worden geduid.
1.6.
Bij fax d.d. 3 september 2018 heeft de gemachtigde medegedeeld dat het wrakingsverzoek niet (juist) zou zijn behandeld bij de rechtbank en hij om die reden de verzoeken als genoemd onder rechtsoverweging 1.4 heeft ingediend. Gemachtigde ging er vanuit dat het hof Arnhem-Leeuwarden bevoegd was nu het om een Wet-Mulder zaak gaat, maar verzocht voor het geval daarover anders werd gedacht de zaak door te sturen naar het hof dat wel bevoegd zou zijn.
1.7.
De wrakingskamer van het hof Arnhem-Leeuwarden heeft de zaak vervolgens aangemerkt als een hoger beroep gericht tegen de beslissing. Op 10 september 2018 zijn de stukken doorgestuurd naar de wrakingskamer van dit hof, omdat het een hoger beroep betreft tegen een beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Behandeling ter zitting in hoger beroep
1.8.
De wrakingskamer van het hof heeft het hoger beroep ter openbare zitting van
13 november 2018 behandeld. De gemachtigde is ter zitting verschenen. Ter zitting is, zoals vooraf aangekondigd door het Openbaar Ministerie, geen advocaat-generaal verschenen.
1.9.
Na de mondelinge behandeling heeft de voorzitter het onderzoek gesloten en medegedeeld dat het hof op 27 november 2018 uitspraak zal doen.

2.Bevoegdheid van het hof

2.1.
Ter zitting heeft de gemachtigde medegedeeld dat zijn verzoeken moeten worden gezien als een hoger beroep gericht tegen de uitspraak van de wrakingskamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 11 juni 2018.
2.2.
Het hof heeft op grond van de stukken vastgesteld dat de hoofdzaak betrekking heeft op een administratieve boete, opgelegd op grond van de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (WAHV). Het beroep is ingesteld bij de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
2.3.
Op grond van artikel 14 van de WAHV kan degene die bij de rechtbank beroep heeft ingesteld, alsmede de officier van justitie, tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep instellen bij het hof Arnhem-Leeuwarden. De gemachtigde heeft ter zitting medegedeeld dat er in de hoofdzaak inmiddels ook een hoger beroep loopt bij het hof Arnhem-Leeuwarden.
2.4.
Het hof is van oordeel dat, nu wrakingsverzoeken worden gezien als incidenten in de hoofdprocedure, een verzoek tot wraking moet worden ingediend bij het gerecht waarbij de hoofdzaak aanhangig is. Voor een (overigens in beginsel niet-ontvankelijk) hoger beroep tegen een beslissing van de wrakingskamer geldt (daarom) dat de appelinstantie die bevoegd is om de hoofdzaak te behandelen, ook dient te oordelen over dit hoger beroep. Het hof ziet geen aanleiding in de onderhavige zaak van dat uitgangspunt af te wijken. Het hof acht zich derhalve onbevoegd het hoger beroep tegen de beslissing van de wrakingskamer te behandelen.
2.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hof zich ambtshalve onbevoegd zal verklaren in het hoger beroep van de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het hof zal de zaak, gelet op het bepaalde in art. 14 van de WAHV, dan ook verwijzen naar het hof Arnhem-Leeuwarden.

3.De beslissing

Het hof:
- verklaart zich onbevoegd in het hoger beroep van de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 juni 2018;
- verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de wrakingskamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden;
- draagt de griffier op het wrakingsdossier en deze beslissing aanstonds toe te zenden aan de griffier van de wrakingskamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.W. van Rijkom, M.J.H.J. de Vries-Leemans en
T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van mr. R.P. van der Pijl, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2018.