ECLI:NL:GHSHE:2018:5232

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
200.242.346/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beschikking en verlening machtiging aan moeder om namens minderjarige nalatenschap te verwerpen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verwerping van een nalatenschap. De zaak betreft een verzoek van de moeder, in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kind, om een machtiging te verkrijgen om de nalatenschap van de grootvader van het kind te verwerpen. De rechtbank Oost-Brabant had eerder, op 30 maart 2018, dit verzoek afgewezen omdat de verzoekers onvoldoende hadden aangetoond dat de nalatenschap negatief zou zijn. Het hof heeft echter vastgesteld dat de erflater, die op 11 april 2017 overleed, waarschijnlijk schulden had en dat de totale waarde van zijn bezittingen de schulden niet oversteeg. Hierdoor was er een financieel belang voor de minderjarige om de nalatenschap te verwerpen. Het hof oordeelde dat de belangen van de minderjarige niet in de weg stonden aan de verlening van de gevraagde machtiging aan de moeder. De bestreden beschikking werd vernietigd en de moeder kreeg de machtiging om namens haar kind de nalatenschap te verwerpen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 13 december 2018
Zaaknummer: 200.242.346/01
Zaaknummer eerste aanleg: 6632714 EJ 18-7
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder q.q.],
in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van haar minderjarige kind
[de minderjarige],
(beiden) wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [appellante] ,
appellante,
advocaat: mr. H.A.H.M. Albrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 30 maart 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 juni 2018, heeft [appellante] het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, een machtiging ex artikel 4:193 lid 1 BW te verstrekken om namens de genoemde minderjarige de nalatenschap van de heer [de erflater] , hierna te noemen: de erflater, te kunnen verwerpen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 november 2018. Bij die gelegenheid is [appellante] , bijgestaan door haar advocaat mr. Albrecht, gehoord. Belanghebbende [belanghebbende] , vader van de genoemde minderjarige en mede verzoeker in eerste aanleg, hierna te noemen: [belanghebbende] , is, met bericht van verhindering zoals door zijn bewindvoerder bij brief van 22 augustus 2018 aan het hof is bericht, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de inhoud van de brief met bijlagen van de bewindvoerder van [belanghebbende] d.d. 22 augustus 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat om het volgende.
3.1.1.
Op 11 april 2017 is erflater te Eindhoven overleden. Erflater heeft zijn zoon, [belanghebbende] , overeenkomstig het wettelijk versterferfrecht als een van zijn erfgenamen achtergelaten. [belanghebbende] en [appellante] hebben een relatie gehad waaruit genoemde minderjarige geboren is. [belanghebbende] heeft het kind erkend .
3.1.2.
De bewindvoerder van [belanghebbende] heeft aan de rechtbank gevraagd om een machtiging tot verwerping van de nalatenschap van erflater. Bij beschikking van 6 november 2017 heeft de rechtbank de gevraagde machtiging verleend en is verstaan dat de nalatenschap nog ter griffie van de rechtbank diende te worden verworpen. Van de stukken in hoger beroep maakt deel uit een ‘Verklaring nalatenschap’ d.d. 6 november 2017, inhoudende dat [belanghebbende] de nalatenschap verworpen heeft.
3.1.3.
[appellante] heeft als wettelijk vertegenwoordiger van genoemde minderjarige samen met [belanghebbende] (procederende bij diens bewindvoerder) op 29 januari 2018 een verzoek bij de rechtbank ingediend dat is aangemerkt als een verzoek ter verkrijging van een machtiging om namens de minderjarige de nalatenschap van erflater, grootvader van genoemde minderjarige, te verwerpen. Genoemde minderjarige is ten gevolge van de verwerping van de nalatenschap door [belanghebbende] als eerste erfgenaam bij wege van plaatsvervulling tot erfgenaam geroepen.
3.1.4.
Bij de bestreden beschikking van 30 maart 2018 heeft de rechtbank het verzoek van [appellante] en [belanghebbende] afgewezen en daartoe als volgt overwogen:
“3.1. Aan verzoekers is verzocht om hun verzoek nader te onderbouwen c.q. aannemelijk te maken dat de nalatenschap negatief zal zijn. Verzoekers is tevens medegedeeld dat het verzoek als zijnde onvoldoende onderbouwd wordt afgewezen mocht een reactie binnen de gestelde termijn uitblijven. Van verzoekers is, hoewel correct aangeschreven, hierop geen reactie ter griffie ontvangen.
3.2.
Nu er van verzoekers binnen de gestelde termijn geen reactie is mogen ontvangen en uit de overgelegde stukken niet overtuigend blijkt dat er een (financieel) belang is om de nalatenschap namens de minderjarige te verwerpen, is de kantonrechter van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat verwerping van nalatenschap in het belang is van de minderjarige. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.”
Het hof leidt hieruit af dat de rechtbank de brief van de bewindvoerder van [belanghebbende] van 20 februari 2018 met bijlagen niet (tijdig) heeft ontvangen, zoals ook door de advocaat van [appellante] ter zitting in hoger beroep is opgemerkt.
3.1.5.
Voor zover [appellante] bekend en zoals volgens haar ook uit de door de bewindvoerder van [belanghebbende] bij brief van 20 februari 2018 overgelegde stukken blijkt, heeft de nalatenschap naar alle waarschijnlijkheid een negatief saldo en is er deswege reeds een financieel belang bij onderhavig verzoek tot verwerping van de nalatenschap.
3.2.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is door en namens [appellante] , zakelijk weergegeven, het navolgende aangevoerd. Desgevraagd erkent [appellante] dat zij haar vermoeden dat de nalatenschap van de erflater een negatief saldo kent niet middels onderliggende bescheiden kan onderbouwen. De bewindvoerder van [belanghebbende] heeft in het huis van erflater globaal naar dergelijke bescheiden gezocht, maar deze niet aangetroffen. De advocaat van [appellante] voegt daaraan toe dat hij zelf geen onderzoek naar de aard en omvang van de nalatenschap van erflater heeft verricht en dat hij zich in deze geheel refereert aan de bevindingen en uitlatingen van de bewindvoerder van [belanghebbende] hieromtrent. [appellante] weet ook niet of erflater een testament heeft opgemaakt. Zij en haar advocaat refereren ook hier zonder zelf enig onderzoek te hebben verricht aan de mededeling van de bewindvoerder van [belanghebbende] dat zulks niet het geval is. Voorts geeft [appellante] desgevraagd aan dat [belanghebbende] nog een oudere zus heeft maar ook zij zou, naar beste weten van [appellante] , de nalatenschap hebben verworpen. Tot slot geeft [appellante] aan dat zij op aanraden van de bewindvoerder van [belanghebbende] , nu [belanghebbende] zelfs immers de nalatenschap verworpen had, de rechtbank namens haar minderjarige dochter had verzocht om een machtiging tot het verwerpen van de nalatenschap en dat zij bij toeval op de hoogte raakte van de uitspraak waarbij deze machtiging niet is verleend.
3.3.
Het hof oordeelt als volgt.
3.3.1.
Hoewel [appellante] alleen en dus niet samen met [belanghebbende] het onderhavige appel heeft ingesteld acht het hof haar gezien de werking van artikel 1:253 i lid 1 BW wel ontvankelijk. Nu zij met [belanghebbende] samen het oorspronkelijke verzoek heeft gedaan moet er immers van worden uitgegaan dat [belanghebbende] geen bezwaren heeft tegen het onderhavige hoger beroep, te meer nu [belanghebbende] noch zijn bewindvoerder in het kader van het hoger beroep anders aan het hof heeft laten weten.
3.3.2.
Het hof overweegt voorts dat blijkens artikel 4:193 lid 1 BW een wettelijk vertegenwoordiger van een erfgenaam voor deze niet zuiver kan aanvaarden en voor verwerping een machtiging van de kantonrechter behoeft.
3.3.3
Uit de overgelegde stukken alsmede hetgeen bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door en namens [appellante] is aangedragen is naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk geworden dat de erflater bij zijn overlijden schulden had aan onder meer CJIB, VGZ en Edinet.
3.3.4.
Voor zover [appellante] bekend had de erflater geen bezittingen van enige waarde. De eerste erfgenamen, zijnde de dochter en zoon ( [belanghebbende] ) van erflater, hebben er dan ook beiden voor gekozen om de nalatenschap van erflater te verwerpen. Gelet op het voorgaande acht het hof het aannemelijk dat de totale waarde van de bezittingen van erflater de totale waarde van diens schulden niet overtreft. Mitsdien is het hof van oordeel dat de belangen van de genoemde minderjarige zich niet verzetten tegen de inwilliging van het verzoek van de moeder, [appellante] , om haar een machtiging te verlenen om namens de genoemde minderjarige de nalatenschap van erflater te verwerpen. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen en het oorspronkelijke verzoek ten aanzien van [appellante] alsnog toewijzen. Het hof merkt daarbij nog op dat [appellante] onder afgifte van deze beschikking in hoger beroep de nalatenschap nog zal dienen te verwerpen ter griffie van de rechtbank.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
verleent de moeder ( [appellante] ) machtiging om namens de genoemde minderjarige de nalatenschap van erflater, [de erflater] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1939 en overleden te Eindhoven op 11 april 2017, te verwerpen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, A.P. Zweers-van Vollenhoven en T. van der Valk en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2018.