ECLI:NL:GHSHE:2018:5269

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
200.246.279_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van de gezinsstructuur en ouderlijk gezag

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die zijn geboren uit de relatie tussen de moeder en [belanghebbende 1]. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 11 juli 2018 besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van de stichting Jeugdbescherming Brabant voor de duur van twaalf maanden. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing, omdat zij van mening is dat de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling niet zijn vervuld. De moeder stelt dat de ontwikkeling van de kinderen goed gaat en dat de ondertoezichtstelling onnodig is.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 november 2018 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de moeder, de Raad voor de Kinderbescherming en de GI. De raad heeft betoogd dat de ondertoezichtstelling op goede gronden is uitgesproken, omdat de kinderen recht hebben op omgang met hun biologische vader, [belanghebbende 1]. De GI heeft aangegeven dat de rol van de instelling klein is, maar dat het belangrijk is dat de kinderen weten wie hun biologische vader is.

Het hof heeft overwogen dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen af te wenden. Het hof heeft vastgesteld dat er een verschil in afkomst is tussen de kinderen, wat voor hen belastend kan zijn. De moeder is niet van plan om de kinderen op korte termijn de waarheid te vertellen over hun biologische vader, wat de noodzaak van de ondertoezichtstelling onderstreept. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de ondertoezichtstelling verlengd tot 11 juli 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 13 december 2018
Zaaknummer : 200.246.279/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/334525 / JE RK 18-770
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.A.M.J. de Wit,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [belanghebbende 1] (hierna te noemen: [belanghebbende 1] );
- [belanghebbende 2] (hierna te noemen: [belanghebbende 2] ).
- de stichting Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde instelling (hierna te noemen: de
GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 juli 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 september 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 26 oktober 2018, heeft de GI – naar het hof begrijpt – verzocht voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 november 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. J.A. Swinkels namens haar kantoorgenoot mr. De Wit;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
- [belanghebbende 1] ;
- [belanghebbende 2] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het faxbericht van de GI d.d. 30 oktober 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en [belanghebbende 1] zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
[belanghebbende 1] is de biologische vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hij heeft [minderjarige 1] erkend. [belanghebbende 2] heeft [minderjarige 2] erkend. De moeder oefent het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] uit en de moeder en [belanghebbende 2] oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] uit.
3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de kinderen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 11 juli 2018 voor de duur van twaalf maanden, dus tot 11 juli 2019.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
Aan de voorwaarden voor een (omgangs)ondertoezichtstelling is niet voldaan. Met de ontwikkeling van de kinderen gaat het goed, zo geven ook [organisatie] , de school en de kinderopvang aan. Alleen de wens van de raad om omgang tussen [belanghebbende 1] en de kinderen tot stand te brengen veroorzaakt onrust. [belanghebbende 1] zal eerst zelf stappen moeten zetten om te komen tot omgang en er dient niet al op voorhand een ondertoezichtstelling te worden uitgesproken.
Tussen [minderjarige 1] en [belanghebbende 1] heeft al een jaar en twee maanden geen omgang plaatsgevonden en met [minderjarige 2] heeft [belanghebbende 1] feitelijk nooit omgang gehad. Bij [minderjarige 2] is dan ook geen sprake van een ontwikkelingsbedreiging wegens gebrek aan omgang met [belanghebbende 1] . Indien [belanghebbende 1] laat zien dat hij omgang met [minderjarige 1] wil en hij meewerkt aan drugstesten, kan de moeder op zich instemmen met omgang tussen [belanghebbende 1] en [minderjarige 1] . Voor [minderjarige 2] ligt dit anders, want zij weet niet dat [belanghebbende 1] haar biologische vader is en zij ziet [belanghebbende 2] als haar vader. [minderjarige 1] weet dat [belanghebbende 1] zowel biologische vader van hem als van [minderjarige 2] is. Zodra [minderjarige 1] gaat zeggen dat [belanghebbende 1] de biologische vader van beide kinderen is, zal de moeder dit ook tegen [minderjarige 2] gaan vertellen. Op dit moment is het nog geen probleem, want [minderjarige 1] heeft het hier nooit over.
3.5.
De raad voert ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De ondertoezichtstelling is op goede gronden uitgesproken. Het is fijn dat het een stuk beter met de kinderen gaat, maar voor de raad is dit niet direct een gevolg van het feit dat er geen omgang tussen de kinderen en [belanghebbende 1] plaatsvindt. Er zijn andere factoren van belang zoals een meer gestructureerde situatie bij de moeder, mede door haar partner, maar ook dat [minderjarige 1] op school zit en daar structuur krijgt. Dat de kinderen geen omgang met hun biologische vader hebben, vormt voor hen een ontwikkelingsbedreiging. De kinderen moeten opgroeien met beide ouders en de raad heeft niet gezien dat er hier redenen zijn om daarvan af te wijken. Ook moet [minderjarige 2] weten wie haar biologische vader is. Voor [minderjarige 1] is het bovendien erg ingewikkeld dat hij weet dat [belanghebbende 1] de biologische vader van beide kinderen is, terwijl [minderjarige 2] dit niet weet. Er moet alles aan worden gedaan om omgang tot stand te brengen en de moeder en [belanghebbende 1] kunnen dit niet in een vrijwillig kader. Doordat de moeder niet achter omgang tussen [belanghebbende 1] en de kinderen staat, kan zij de kinderen hierin ook niet ondersteunen. De GI is nodig om de moeder ertoe te bewegen de kinderen over hun status te informeren en voor het tot stand brengen van omgang. Van [belanghebbende 1] wordt hierbij ook wat verwacht.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
Sinds de ondertoezichtstelling is geen sprake meer van onrust, worden er vanuit de school en opvang geen zorgen gemeld en ontwikkelen de kinderen zich goed. Hierdoor is de rol van de GI heel klein. Wat wel zorgelijk is, is dat [minderjarige 2] niet door haar biologische vader is erkend. De moeder geeft aan dat zij [minderjarige 2] over [belanghebbende 1] zal vertellen wanneer zij daar aan toe is. Voorkomen moet worden dat [minderjarige 2] van iemand anders te horen krijgt wie haar biologische vader is, want dan wordt haar vertrouwen in de moeder geschaad. [minderjarige 2] heeft recht op de juiste informatie en kan prima leven met twee vaders.
Voor de kinderen is het belangrijk dat er omgang met [belanghebbende 1] gaat plaatsvinden. De GI kan de moeder ondersteunen in het accepteren van het feit dat de kinderen recht hebben op omgang met [belanghebbende 1] , het geven van statusvoorlichting en het omgaan met de onrust van juridische procedures.
3.7.
[belanghebbende 2] voert ter zitting, kort samengevat, aan dat hij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] allebei als zijn eigen kinderen ziet.
3.8.
[belanghebbende 1] voert ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
[belanghebbende 1] heeft vorig jaar september voor het laatst contact met de kinderen gehad. Hij wil de kinderen weer graag zien en er voor ze zijn. [belanghebbende 1] gebruikt geen drugs en alcohol meer. Hij woont zelfstandig en werkt fulltime. Zijn advocaat heeft een procedure aanhangig gemaakt voor erkenning, gezag en omgang.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
In onderhavige zaak wordt [belanghebbende 2] ten aanzien van de ondertoezichtstelling van beide kinderen aangemerkt als belanghebbende op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) nu hij samen met de moeder en de kinderen in gezinsverband samenleeft.
Ook [belanghebbende 1] wordt ten aanzien van de ondertoezichtstelling van zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] aangemerkt als belanghebbende. Het hof neemt hierbij in aanmerking de verklaringen van de moeder en [belanghebbende 1] ter zitting dat er in het verleden contact heeft plaatsgevonden tussen [belanghebbende 1] en de kinderen zodat er in die zin sprake is (geweest) van “family life” als bedoeld in artikel 8 EVRM, alsook dat [belanghebbende 1] de biologische vader van beide kinderen is, juridisch ouder van [minderjarige 1] en stappen heeft gezet om ook [minderjarige 2] te kunnen erkennen.
3.9.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.3.
Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW en overweegt daartoe het volgende. Weliswaar is de thuissituatie bij de moeder verbeterd en gaat het op dit moment goed met de ontwikkeling van de kinderen, maar desondanks worden de kinderen ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Vaststaat dat [belanghebbende 1] de biologische vader van zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] is. Hiervan is [minderjarige 1] wel op de hoogte, maar [minderjarige 2] niet. [minderjarige 2] denkt dat [belanghebbende 2] haar biologische vader is en de moeder is niet van plan om haar op korte termijn de waarheid te vertellen. Hierdoor wordt binnen het gezin bewust en ten onrechte een verschil gemaakt in de afkomst van de kinderen. Dit betekent dat [minderjarige 1] een geheim meedraagt, hetgeen voor hem belastend zal zijn. Voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige 2] is het niet goed dat zij niet weet dat [belanghebbende 1] ook haar biologische vader is. Nu de moeder op dit moment niet van plan is om uit zichzelf statusvoorlichting te gaan geven, is een ondertoezichtstelling reeds op die grond ten aanzien van zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] noodzakelijk. Teneinde te bewerkstelligen dat de moeder op korte termijn statusvoorlichting gaat geven, wordt van de GI een actieve rol verwacht, waarbij de GI de moeder tevens ondersteuning en educatie op dit punt kan bieden.
3.9.4.
Het hof acht een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot in ieder geval 11 juli 2019 noodzakelijk om de ontwikkelingsbedreigingen af te wenden.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 juli 2018;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, J.C.E. Ackermans-Wijn en H.J. Witkamp en is op 13 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.