ECLI:NL:GHSHE:2018:544

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 februari 2018
Publicatiedatum
8 februari 2018
Zaaknummer
200.227.215_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van het einde van de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van een schone lei wegens tekortkomingen in de nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Limburg had eerder op 31 oktober 2017 geoordeeld dat de appellante toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De appellante had verzocht om vernietiging van dit vonnis en om een verklaring van een schone lei, of in elk geval om verlenging van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 januari 2018 zijn zowel de appellante als haar bewindvoerder gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante, ondanks haar bekendheid met de verplichtingen, geen enkele sollicitatie heeft verricht na het verstrijken van haar vrijstelling van de sollicitatieplicht op 7 april 2017. De appellante heeft zich voornamelijk gericht op het aanleveren van medische verslagen in plaats van het voldoen aan haar sollicitatieverplichtingen. Het hof concludeert dat de tekortkomingen van de appellante toerekenbaar zijn en dat er geen aanleiding is om de schuldsaneringsregeling te verlengen of een schone lei toe te kennen. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 8 februari 2018
Zaaknummer : 200.227.215/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/13/633 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. E.G.W. Hendriks te Kerkrade.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 31 oktober 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 november 2017, heeft [appellante] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling, voorzien van een verklaring van een schone lei te beëindigen, subsidiair een nadere verlenging van de schuldsaneringsregeling met de termijn van een jaar uit te spreken.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 januari 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Hendriks,
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
Mevrouw [beschermingsbewindvoerder] , hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder, is, met bericht van
verhindering, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 19 oktober 2017;
  • de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 20 december 2017 en 16 januari 2018;
  • de brief met bijlagen van de bewindvoerder van 3 januari 2018;
- de brief van de beschermingsbewindvoerder d.d. 25 januari 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit haar brief van 25 januari 2018 blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 29 oktober 2013 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Bij vonnis van 25 oktober 2016 is de looptijd van deze regeling voor de duur van een jaar verlengd.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.3. Nadat het vonnis van de rechtbank tot tussentijdse beëindiging van de schuldsanering is vernietigd door het Hof, heeft saniet een rapportage van Handvat overgelegd van 5 april 2016 op grond waarvan de rechter-commissaris vrijstelling van de arbeids- en sollicitatieplicht heeft verleend tot 1 maart 2017. Op 24 februari 2017 is saniet mishandeld door haar ex-partner. Op grond van een geneeskundige verklaring van 15 maart 2017 heeft de rechter-commissaris een vrijstelling van de sollicitatieverplichting verleendtot 7 april 2017, waarna de arbeids- en sollicitatieplicht volledig herleefde. Na 7 april 2017 zijn verschillende verzoeken tot vrijstelling arbeids-en sollicitatieplicht ingediend bij de bewindvoerder, op 12 mei 2017, 13 juni 2017, 22 juni 2017 en op 27 juli 2017. Deze verzoeken zijn, deels gebundeld, voorgelegd aan de rechter-commissaris waarbij geen vrijstelling meer is verleend. Nadat de sollicitatie- en arbeidsplicht per 8 april 2017 herleefde is geen enkele sollicitatieactiviteit door saniet verricht. Saniet erkende tijdens de mondelinge behandeling de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie- en arbeidsplicht niet naar behoren, feitelijk in het geheel niet, te zijn nagekomen. Saniet was er, mede door het ondertekenen van de regels bij aanvang van de schuldsanering, mee bekend dat zij om aan de sollicitatieverplichting te voldoen, maandelijks tenminste vier sollicitaties dient te verrichten en kopieën daarvan aan de bewindvoerder dient te versturen. Op deze verplichting is zij diverse malen gewezen door de rechter-commissaris, bij het verhoor van 13 oktober 2016, de waarschuwingsbrief van 11 augustus 2014, alsmede door de bewindvoerder in alle voortgangsverslagen. Ter zitting verklaart saniet constant bezig te zijn met het aanleveren van gegevens om haar arbeidsongeschiktheid aan te tonen. Dit geeft geen blijk van een saneringsgezinde houding, in die zin dat indien er geen vrijstelling van de rechter-commissaris wordt verleend, van saniet verwacht wordt zoveel mogelijk inspanningen te verrichten om gedurende de schuldsanering gelden te vergaren om haar schuldeisers te voldoen. Ook is niet gebleken dat saniet naar vrijwilligerswerk heeft gezocht om op die manier de door haar veronderstelde kloof naar de arbeidsmarkt te overbruggen.
2.4.
Op 17 oktober 2017 is een brief met bijlagen van de advocaat ontvangen. Ter zitting heeft de advocaat de ingediende stukken nader toegelicht en verklaard dat de behandeling bij Virenze inmiddels is gestopt, waarna saniet in april 2017 bij de gemeente Kerkrade om een voorziening vanuit de WMO heeft verzocht. Voorts verklaart de advocaat dat de gemeente Kerkrade een vrijstelling voor de sollicitatieplicht gaat verlenen tot november 2017, maar dat daar nog geen schriftelijke stukken van voorhanden zijn. Momenteel krijgt saniet één uur per week begeleiding van Gespecialiseerde Thuisbegeleiding van MeanderGroep in verband met de zelfredzaamheid. De advocaat van saniet heeft verzocht de schuldsaneringsregeling te verlengen, omdat uit overgelegde stukken blijkt dat er wel degelijk iets aan de hand is met saniet. De rechtbank acht een verlenging niet aan de orde. Behoudens de WMO voorziening van één uur per week, is er momenteel geen (psychologische) begeleiding meer aanwezig, noch blijkt uit de overgelegde stukken dat er sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Daarbij is saniet herhaaldelijk op haar verplichtingen gewezen door zowel de bewindvoerder als de rechtercommissaris. Dit heeft er echter niet toe geleid dat zij alsnog de uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen in voldoende mate is nagekomen.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Gelet op het geheel van de door [appellante] aangeleverde informatie kan worden geconcludeerd dat zij lijdt aan medische beperkingen, waaraan de gevolgtrekking kan worden verbonden dat zij niet in staat is en was om aan haar arbeids- en sollicitatieverplichting te voldoen. [appellante] heeft diverse behandelingen ondergaan, althans trajecten doorlopen bij PsyQ, BP Psych en Mondriaan. Momenteel is zij aangemeld bij Virenze. De problematiek heeft te maken met haar jeugd; zij is op haar 14e levensjaar slachtoffer geweest van een zedendelict en is zij op haar 17e levensjaar veroordeeld tot een detentie van 4 jaar en 8 maanden. Hier kampt zij nog steeds mee, waardoor zij dagelijks wordt geconfronteerd met blokkades. Zij is derhalve niet in staat om te voldoen aan de arbeid- en sollicitatieverplichtingen. [appellante] heeft dit ook meerdere malen besproken met de bewindvoerder, die (in eerste instantie) alleen maar begrip heeft getoond. [appellante] merkt op dat de inhoud van de verslagen anders van toon en inhoud waren dan hetgeen de bewindvoerder haar mondeling liet blijken. Het was voor [appellante] dan ook een verrassing eerder geconfronteerd te worden met een beëindigingverzoek, terwijl zij zelf concludeerde in het jaar 2015 geen enkele waarschuwing te hebben ontvangen. [appellante] is van mening dat zij zich aan de regels van de schuldsaneringsregeling heeft gehouden door telkenmale aan te geven - door aanlevering van diverse medische verklaringen - dat zij aanhoudend kampt met medische beperkingen waardoor zij belemmerd is in de nakoming van haar arbeids- en sollicitatieverplichting. Bovendien heeft hier te gelden dat zij wel degelijk heeft voldaan aan haar verplichting om vrijwilligerswerk te verrichten om op die manier de kloof naar de arbeidsmarkt te overbruggen. Daar waar nog zou worden aangegeven als zou [appellante] de behandeling van haar psychische klachten frustreren en niet meewerken aan haar herstel, wordt dit door haar met klem betwist. [appellante] heeft diverse medische trajecten ingeslagen en doet zij er alles aan om weer te functioneren. Zij is momenteel weer doende om verder psychologische hulp te krijgen. Op 17 oktober 2017 heeft de rechtbank van de advocaat van [appellante] nadere stukken ontvangen. In het kader van de toelichting daarop heeft de advocaat laten weten dat Virenze de hulpverlening heeft doorgegeven naar de gespecialiseerde thuisbegeleiding van MeanderGroep i.v.m. de zelfredzaamheid.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] stelt dat zij, ook nadat de vrijstelling van de sollicitatie- en arbeidsplicht op 7 april 2017 was verlopen, niet in staat was om (betaalde) arbeid te verrichten. Conform de regels van de schuldsaneringsregeling heeft zij toen stukken naar de bewindvoerder verzonden op basis waarvan de bewindvoerder de rechter-commissaris kon verzoeken tot een nieuwe, dan wel verlengde vrijstelling van voornoemde verplichting. [appellante] is dan ook van mening dat zij geheel volgens de regels van de schuldsaneringsregeling heeft gehandeld. Daarbij komt dat [appellante] , naar eigen zeggen, niet wist dat zij bezwaar kon aantekenen tegen de beslissing(en) van de rechter-commissaris, had zij dit wel geweten dan had zij dit zeker gedaan. Voorts geeft [appellante] aan dat zij van huisarts is veranderd omdat zij zich door haar voormalige huisarts niet gehoord voelde, dat zij het niet eens is met de conclusie van PsyQ, zoals verwoord in een schrijven van 19 februari 2015, dat zij niet intrinsiek gemotiveerd lijkt om zelf te veranderen en dat haar beschermingsbewindvoerder onterecht stelt dat [appellante] haar geen stukken zou doen toekomen en er geen verbetering is. De beschermingsbewindvoerder verwijst hierbij volgens [appellante] immers naar stukken die haar, vanuit haar functie, ook helemaal niet aangaan.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 3 januari 2018 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Over de arbeidsplicht werd altijd duidelijk met [appellante] gecommuniceerd. Het bij het beroepschrift gevoegde rapport van Virenze d.d. 21 maart 2017 aan de huisarts van [appellante] heeft de bewindvoerder niet eerder ontvangen. In dat rapport leest de bewindvoerder:
“Hierdoor hoopte zij ook onder een sollicitatieplicht uit te kunnen komen voorlopig. In eerste instantie kreeg zij uitstel, maar inmiddels wordt zij weer verplicht gesteld om te gaan solliciteren.”
De bewindvoerder leest niet dat psychiater, drs. [psychiater] , [appellante] niet in staat achtte om arbeid te verrichten. Het eveneens door [appellante] overgelegde rapport van Handvat en het behandelplan van Virenze werden al eerder aangeleverd en hierop werd door de rechter-commissaris ook al beslist. De bewindvoerder handhaaft dan ook haar standpunt dat [appellante] gedurende de schuldsaneringsregeling zich voornamelijk heeft ingespannen om aan te tonen dat zij niet in staat zou zijn om te kunnen voldoen aan de arbeidsplicht. Gedurende het traject van ruim vier jaar heeft zij geen enkele sollicitatie-inspanning of inspanning naar enige vorm van arbeid overgelegd. Hiermee heeft zij gedurende de periodes dat de arbeidsplicht werd opgelegd niet voldaan aan deze verplichting.
3.8.
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep haar verzoek om de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder toekenning van de schone lei gehandhaafd.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.9.2.
Vast staat dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie- en arbeidsverplichting -waarvan zij terdege op de hoogte was- niet naar behoren, feitelijk in het geheel niet, is nagekomen. [appellante] heeft na 7 april 2017, de datum waarop haar vrijstelling van voornoemde verplichting eindigde en deze verplichting derhalve weer onverkort voor haar van toepassing werd, immers geen enkele aantoonbare sollicitatie verricht, hetgeen door [appellante] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook is erkend. In plaats daarvan heeft [appellante] zich na deze datum volledig gericht op het aan haar bewindvoerder toezenden van allerlei medische verslagen en rapportages teneinde laatstgenoemde te bewegen om wederom een verzoek tot vrijstelling van de sollicitatie- en arbeidsverplichting bij de rechter-commissaris in te dienen. Hoewel de bewindvoerder [appellante] hierop bij herhaling schriftelijk heeft aangegeven dat het hier reeds bekende dan wel ontoereikende verslagen en rapportages betrof heeft de bewindvoerder op 31 juli 2017 de hele correspondentie toch voorgelegd aan de rechter-commissaris. Deze heeft hierop op 21 augustus 2017 het verzoek van [appellante] tot een nieuwe vrijstelling van de sollicitatie- en arbeidsplicht afgewezen, hetgeen door de bewindvoerder bij brief van 5 september 2017 aan [appellante] is bericht. Na 5 september 2017 heeft [appellante] vervolgens noch aantoonbaar gesolliciteerd noch enig verslag of rapportage aan haar bewindvoerder meer verzonden waaruit de door [appellante] gestelde (volledige) arbeidsongeschiktheid zou kunnen worden herleid. Ten overvloede merkt het hof hierbij op dat [appellante] , indien zij, zoals zij bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft aangedragen, al daadwerkelijk in de veronderstelling zou hebben verkeerd dat zij door het toezenden van medische verslagen en rapportages aan haar bewindvoerder de regels van de schuldsanering, zelfs na de beëindiging van haar vrijstelling van de sollicitatie- en arbeidsverplichting, naar behoren nakwam van deze veronderstelling na 5 september 2017 in ieder geval al helemaal geen sprake meer kan zijn geweest. [appellante] ondernam vanaf dat moment in het kader van haar schuldsaneringsregeling immers helemaal geen enkele actie meer.
3.9.3.
Een en ander klemt des temeer nu [appellante] , onder meer vanwege het bij voortduring niet naar behoren nakomen van de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie en arbeidsverplichting, al de nodige extra kansen heeft gekregen. Zo was haar schuldsaneringsregeling reeds op 29 maart 2016 tussentijds beëindigd. Dit hof heeft deze tussentijdse beëindiging, onder strikte voorwaarden, bij arrest van 9 juni 2016 evenwel vernietigd. Hierop is de schuldsaneringsregeling op 25 oktober 2016 weer verlengd met een periode van één jaar. Desondanks heeft [appellante] , ondanks alle herinneringen en aansporingen van haar bewindvoerder, een waarschuwingsbrief van 11 augustus 2014 en een verhoor bij de rechter-commissaris op 13 oktober 2016, bij voortduring volhard in haar eigen zienswijze en op basis van een door haarzelf veronderstelde (volledige) arbeidsongeschiktheid, ook gedurende de periodes dat zij niet van de sollicitatie- en arbeidsverplichting was vrijgesteld, geen enkele aantoonbare sollicitatie verricht. Het hof is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden toegerekend als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw noch dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 354 lid 2 Fw.
3.9.4.
Nu, tevens doordat zij bekend is, althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn, met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering, mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst, de geconstateerde tekortkomingen [appellante] kunnen worden verweten en [appellante] , door middel van een vernietiging van de tussentijdse beëindiging en aansluitend een verlenging van haar schuldsaneringsregeling, al een tweede en derde kans heeft gekregen om haar gedragingen te verbeteren acht het hof daarbij thans ook geen termen meer aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellante] , zoals door haar subsidiair is verzocht, nogmaals te verlengen.
3.9.5.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] dient te worden beëindigd zonder toekenning van de schone lei.
3.10.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, A.P. Zweers-van Vollenhoven en F.J.M. Walstock en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2018.