Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 19 december 2017;
- de brief van drs. [psychiater] d.d. 19 januari 2018.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Oost-Brabant om de schuldsaneringsregeling toe te passen voor de appellante. De rechtbank had eerder op 21 november 2017 het verzoek van de appellante afgewezen, omdat zij niet te goeder trouw zou zijn geweest ten aanzien van het ontstaan van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. De appellante had een totale schuldenlast van € 142.835,21, waaronder aanzienlijke schulden aan de SNS Bank en de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat de appellante onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zou kunnen nakomen en dat zij zich zou inspannen om baten voor de boedel te verwerven.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 31 januari 2018 heeft de appellante haar situatie toegelicht, waarbij zij aangaf dat haar financiële problemen mede het gevolg waren van haar psychische gesteldheid. Het hof heeft de argumenten van de appellante overwogen, maar kwam tot de conclusie dat er nog steeds onvoldoende bewijs was dat de appellante in staat zou zijn om aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te voldoen. Het hof heeft daarbij ook de rol van de voormalige partner van de appellante in haar financiële situatie in overweging genomen, maar oordeelde dat dit niet voldoende was om de weigering van de rechtbank te weerleggen.
Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof benadrukte dat de appellante niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat haar psychosociale problematiek onder controle was en dat zij in staat zou zijn om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen. De uitspraak van het hof bevestigt de noodzaak voor schuldenaren om niet alleen hun schuldenlast, maar ook hun persoonlijke omstandigheden en de mogelijkheid tot nakoming van verplichtingen aan te tonen.