ECLI:NL:GHSHE:2018:5583

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 februari 2018
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
20-001527-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake overval op juwelier met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van een gewapende overval op een juwelier in Breda, waarbij geweld en bedreiging met een vuurwapen zijn gebruikt. De verdachte heeft samen met medeverdachten de juwelier overvallen, waarbij zij de deur van de winkel intrapten, vitrines kapot sloegen en de aanwezige personen bedreigden met een vuurwapen. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 13 jaar opgelegd, maar het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag op verbalisanten, omdat er onvoldoende bewijs was dat er daadwerkelijk geschoten was. Het hof heeft de gevangenisstraf verlaagd naar 5 jaar en 8 maanden, rekening houdend met de schending van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de juwelier en de slachtoffers van de bedreiging. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001527-15
Uitspraak : 19 februari 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 mei 2015 in de strafzaak met parketnummer 02-800509-14 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
thans gedetineerd in PI Heerhugowaard.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat:
 het gerechtshof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen,
 opnieuw rechtdoende het onder 1, 2, 3 onder A (medeplegen van een poging tot gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer 1] , meermalen gepleegd), 3 onder C (medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [slachtoffer 1] ), 4 primair (medeplegen van een poging tot gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , meermalen gepleegd) en 5 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en
 de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft zich voor wat betreft de vorderingen van de benadeelde partijen op het standpunt gesteld dat:
 de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] kan worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 6.203,39;
 de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] kan worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 2.735,97;
 de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] à € 1.250,00 volledig kan worden toegewezen;
 de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] à € 750,00 volledig kan worden toegewezen;
 de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] à € 750,00 volledig kan worden toegewezen,
telkens hoofdelijk, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en toepassing van vervangende hechtenis.
Namens de verdachte is:
 geen verweer gevoerd tegen de bewezenverklaring van
- het onder 1 ten laste gelegde (de overval op de juwelier), voor zover het gaat om de handelingen achter het eerste tot en met vijfde gedachtestreepje;
- het onder 2 ten laste gelegde, voor zover het gaat om een diefstal in vereniging;
- het onder 5 ten laste gelegde;
 vrijspraak bepleit van
- het onder 1 ten laste gelegde, voor zover het gaat om de gedachtestreepjes zes, acht en negen;
- het onder 2 ten laste gelegde, voor zover het gaat om de strafverzwarende kwalificatie van geweld bij die diefstal in vereniging;
- het onder 3 onder A, B en C ten laste gelegde;
- het onder 4 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde;
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 mei 2014 te Breda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een (juweliers)winkel/(juweliers)zaak (gelegen aan de [adres] ) heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid (gouden) sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), terwijl hij/zij (een) bivakmuts(en) op had(den) en/of handschoen(en) aan had(den),
 de deur van de winkel/zaak heeft/hebben ingetrapt/ingeramd/ingeslagen (met een zgn. bonkie/breekijzer) en/of
 een zgn. bonkie/breekijzer, zichtbaar voor die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 6] en/of die [slachtoffer 7] , in (een) zijner/hunner handen heeft/hebben gehouden en/of
 alle/een aantal vitrines kapot heeft/hebben geslagen en/of gestoten en/of
 meermalen, althans eenmaal, (een) vuurwapen(s), althans (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en) op (het/de hoofd(en) en/of de buik(en), althans het/de licha(a)m(en) van) die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 6] en/of die [slachtoffer 7] heeft/hebben gericht en/of heeft/hebben gericht gehouden en/of
 die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 6] en/of die [slachtoffer 7] , meermalen, althans eenmaal, - zakelijk weergegeven - de woorden heeft/hebben toegevoegd: "waar is de kluis" en/of "dat die [slachtoffer 4] zijn dochter(s) naar achter moest brengen, omdat er anders doden zouden vallen" en/of "dat ze naar achter moesten gaan" en/of "Deze pistool is geladen en wollah ik ga schieten als jullie niet gaan luisteren wollah", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
 meermalen, althans eenmaal (te Hank, gemeente Werkendam, en/of te Nieuwendijk, gemeente Werkendam, en/of te Meerkerk, gemeente Zederik, en/of elders in Nederland, in elk geval in Nederland), (een) schot/schoten heeft/hebben gelost naar/in de richting van die [slachtoffer 1] , en/of
 meermalen, althans eenmaal (te Hank, gemeente Werkendam, en/of te Meerkerk, gemeente Zederik, en/of elders in Nederland, in elk geval in Nederland), een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben getoond aan die [slachtoffer 1] en/of
 meermalen, althans eenmaal, te Nieuwland, gemeente Zederik, in elk geval in Nederland, een of meer (zwa(a)r(e), gr(o)ot(e)) goed(eren) (vanuit een rijdende auto) (op de weg) heeft/hebben gegooid (terwijl die [slachtoffer 1] achter die rijdende auto op een motor reed) en/of
 meermalen, althans eenmaal te Nieuwendijk, gemeente Werkendam, in elk geval in Nederland, (een) schot/schoten heeft/hebben gelost naar/in de richting van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] en/of
 meermalen, althans eenmaal te Nieuwendijk, gemeente Werkendam, in elk geval in Nederland, een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben getoond aan die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] ;
2.
hij op of omstreeks 30 mei 2014 te Meerkerk, gemeente Zederik, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto (Citroën Berlingo, [kenteken 2] ) , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
 de deur(en) van die auto heeft/hebben open getrokken/gemaakt en/of
 die [slachtoffer 5] (met kracht) (met een hard voorwerp) tegen zijn gezicht/hoofd heeft/hebben geslagen/gestompt/ gestoten en/of
 die [slachtoffer 5] uit die auto heeft/hebben getrokken en/of
 (een) vuurwapen(s), althans (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), zichtbaar voor die [slachtoffer 5] in zijn/hun hand(en) heeft/hebben gehouden;
3A
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 30 mei 2014 te Hank, gemeente Werkendam, en/of te Nieuwendijk, gemeente Werkendam, en/of te Meerkerk, gemeente Zederik, en/of te Nieuwland, gemeente Zederik, en/of elders in Nederland, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen,
 meermalen, althans eenmaal (vanuit een rijdende auto) (een) schot/schoten heeft/hebben gelost naar/in de richting van die [slachtoffer 1] en/of
 meermalen, althans eenmaal, een of meer (zwa(a)r(e), gr(o)ot(e)) goed(eren) (vanuit een rijdende auto) (op de weg) heeft/hebben gegooid (terwijl die [slachtoffer 1] achter die rijdende auto op een motor reed)
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(welk(e) vorenomschreven poging(en) doodslag (telkens) werd(en) gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld gepleegd in vereniging van een (grote) hoeveelheid (gouden) sieraden, in elk geval enig goed, en welke poging(en) doodslag (telkens) werd(en) gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren);
en/of
3B
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 30 mei 2014 te Hank, gemeente Werkendam, en/of te Nieuwendijk , gemeente Werkendam, en/of te Meerkerk, gemeente Zederik, en/of te Nieuwland, gemeente Zederik, en/of elders in Nederland, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen,
 meermalen, althans eenmaal (vanuit een rijdende auto) (een) schot/schoten heeft/hebben gelost naar/in de richting van die [slachtoffer 1] en/of
 meermalen, althans eenmaal, een of meer (zwa(a)r(e), gr(o)ot(e)) goed(eren) (vanuit een rijdende auto) (op de weg) heeft/hebben gegooid (terwijl die [slachtoffer 1] achter die rijdende auto op een motor reed)
en/of
3C
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 30 mei 2014 te Hank, gemeente Werkendam, en/of te Nieuwendijk en/of te Meerkerk en/of te Nieuwland en/of elders in Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
 meermalen, althans eenmaal (vanuit een rijdende auto) (een) schot/schoten gelost naar/in de richting van die [slachtoffer 1] en/of
 meermalen, althans eenmaal, (een) vuurwapen(s), althans (een) op (een) vuurwapens gelijkend(e) voorwerp(en), zichtbaar voor die [slachtoffer 1] , in zijn/hun hand(en) gehouden;
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 30 mei 2014 te Niewendijk, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen,
 meermalen, althans eenmaal (vanuit een rijdende auto) (een) schot/schoten heeft gelost naar/in de richting van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3]
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(welke vorenomschreven poging(en) doodslag (telkens) werd(en) gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld gepleegd in vereniging van een (grote) hoeveelheid (gouden) sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte en/of zijn mededader(s) en welke poging(en) doodslag (telkens) werd(en) gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren);
Subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 30 mei 2014 te Nieuwendijk, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen,
 meermalen (vanuit een rijdende auto) (een) schot/schoten heeft/hebben gelost naar/in de richting van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 30 mei 2014 te Nieuwendijk, gemeente Werkendam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
 meermalen, althans eenmaal, (vanuit een rijdende auto) een schot/schoten gelost naar/in de richting van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of
 (een) vuurwapen(s), althans (een) op (een) vuurwapens gelijkend(e) voorwerp(en), zichtbaar voor die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] , in zijn/hun handen(en) gehouden;
5.
hij op of omstreeks 30 mei 2014 te Breda en/of te Hank en/of te Meerkerk, en/of te Nieuwland en/of elders in Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Wet wapens en munitie, categorie III, te weten een (semi automatisch) pistool (FEG ARMS, kal. 9 mm) en/of munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 Wet wapens en munitie, categorie III, te weten negen, althans een aantal, (volmantel)patronen (Sellier & Bellot, 9 mm), voorhanden heeft/hebben gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
1.
Het hof zal, anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, de verdachte vrijspreken van het hem onder 3 A, 3 B, 4 primair en 4 subsidiair ten laste gelegde. Het hof overweegt daartoe het navolgende.
2.
Onder 3 A is – zakelijk weergegeven – aan de verdachte ten laste gelegd dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan het medeplegen van een poging tot (gekwalificeerde) doodslag op verbalisant [slachtoffer 1] , door een- of meermalen, al dan niet vanuit een rijdende auto, een of meer schoten naar of in de richting van die verbalisanten te lossen en door vanuit een rijdende auto (zware, grote) goederen op de weg te gooien, terwijl verbalisant [slachtoffer 1] op een motor achter die auto reed.
Onder 3 B zijn deze handelingen ten laste gelegd als een poging tot zware mishandeling van de hiervoor genoemde verbalisanten.
Onder 4 primair is – zakelijk weergegeven – aan de verdachte ten laste gelegd dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan het medeplegen van een poging tot (gekwalificeerde) doodslag op de verbalisanten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , door een- of meermalen, al dan niet vanuit een rijdende auto, een of meer schoten naar of in de richting van die verbalisanten te lossen.
Onder 4 subsidiair is deze handeling ten laste gelegd als een poging tot zware mishandeling van de hiervoor genoemde verbalisanten.
3.
Het hof zal eerst ingaan op de vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat er is geschoten.
4.
Het hof stelt voorop dat uit het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de verdachten na de overval te Breda op juwelier [bedrijf] in een personenauto van het merk Volkswagen, type Golf, voorzien van het kenteken [kenteken 1] , via de autosnelwegen A58/A59 en A16 naar de A27 zijn gereden. Verbalisant [slachtoffer 1] heeft op de dienstmotor de achtervolging ingezet. Op de A27 hebben verbalisanten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] zich in hun dienstvoertuig bij de achtervolging gevoegd. Verbalisant [slachtoffer 3] trad daarbij op als bestuurder van het dienstvoertuig, verbalisant [slachtoffer 2] was de bijrijder. Alle drie de verbalisanten waren in opvallend uniform gekleed.
5.1
Ten aanzien van het daarop volgende feitencomplex zijn verschillende gebeurtenissen te onderscheiden. Meer specifiek gaat het om de vraag wat zich heeft afgespeeld (1) tijdens de autorit van Breda, via Hank en Nieuwkerk, naar de rotonde te Meerkerk, (2) op de rotonde te Meerkerk en (3) tijdens de vlucht vanaf die rotonde naar de plaats (Nieuwland) waar de verdachten zijn aangehouden.
5.2
Verdachte [medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij weliswaar met het vuurwapen op de verbalisanten heeft gericht, maar dat hij niet heeft geschoten. Hij heeft met zijn arm terugslagbewegingen gemaakt, om de indruk te wekken dat hij wel schoot, zodat de verbalisanten daarvan zouden schrikken en de achtervolging zouden staken.
5.3
Uit de voorhanden zijnde verklaringen van de verbalisanten en andere getuigen zou kunnen worden afgeleid dat op de momenten (1) en (2) verschillende keren zou zijn geschoten. Het hof stelt echter ook de volgende contra-indicaties vast.
Het hof constateert dat de verklaringen die zijn afgelegd tijdens het onderzoek van de getuigen ten aanzien van de gebeurtenissen op de A27, tijdens de autorit van Breda, via Hank en Nieuwkerk, naar de rotonde te Meerkerk, op wezenlijke onderdelen verschillend zijn. Zo hebben de verbalisanten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] uiteenlopend verklaard over:
 de vraag hoe vaak er zou zijn geschoten: verbalisant [slachtoffer 1] heeft verklaard dat er twee maal een vuurwapen op hem is gericht. De eerste keer heeft hij meermalen een terugslagbeweging gezien, maar hij kan zich niet herinneren of de tweede keer is geschoten. De getuige [getuige 1] spreekt in zijn verklaring bij de politie eveneens over twee schietmomenten. Bij het eerste moment werd er veelvuldig, repeterend, geschoten. Hij had het idee dat 'het wapen in een keer werd leeg getrokken'. Bij het tweede moment heeft hij de motoragent in elk geval drie keer zien duiken. Bij de raadsheer-commissaris heeft hij verklaard dat hij tijdens het eerste moment ongeveer vijf schoten heeft waargenomen.
Verbalisant [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij zag dat de loop van een vuurwapen op haar en haar collega [slachtoffer 2] werd gericht en dat het wapen een slagbeweging naar boven maakte. Zij herkende deze beweging ambtshalve als een terugslag van het afvuren van een wapen. Verbalisant [slachtoffer 2] heeft geverbaliseerd dat er twee à drie maal op hem en zijn collega [slachtoffer 3] werd geschoten;
 het horen van het geluid van schoten: alleen de getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij een heel licht geluid heeft gehoord;
 het ruiken van kruitdampen: de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben daar wel over verklaard, maar de verbalisanten hebben niet verklaard dat zij de geur van kruitdampen hebben waargenomen;
 het zien van eventuele andere aanwijzingen voor het afvuren van een vuurwapen, zoals bijvoorbeeld mondingsvuur. Alleen verbalisant [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij rookpluimpjes c.q. kruitdampen bij het vuurwapen heeft gezien.
In geen van de verklaringen wordt melding gemaakt van het uitwerpen van hulzen.
Het hof plaatst daarbij tevens de kanttekening dat de geschetste omstandigheden bij de achtervolging op de snelweg, waarbij op klaarlichte dag, tussen overig verkeer, wisselend van rijstroken en met zeer hoge snelheden – volgens verbalisant [slachtoffer 1] tot meer dan 200 kilometer per uur – werd gereden, van grote invloed kunnen zijn geweest op het waarnemingsvermogen van de verbalisanten en de getuigen. Op basis van de voorhanden zijnde stukken valt bijvoorbeeld niet uit te sluiten dat de kruitdampen waarover de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben gesproken, een andere herkomst hebben, temeer niet nu de verbalisanten daarover niet hebben verklaard.
Ook voor wat betreft de gebeurtenissen op de rotonde te Meerkerk lopen de verklaringen uiteen. Verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] hebben verklaard dat zij geluiden hebben gehoord die zij hebben herkend als schoten, maar verbalisant [slachtoffer 2] is daarvan niet zeker en de getuige [slachtoffer 5] , die ook op die rotonde was en zich, als eigenaar van de gekaapte bestelauto, in de directe nabijheid van de verdachten bevond, heeft geen schoten gezien of gehoord. Verbalisant [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij schat dat er vijf à zes keer, gelijk achter elkaar, is geschoten, terwijl verbalisant [slachtoffer 3] heeft gesproken over twee schoten.
Het hof overweegt voorts als volgt.
Naar aanleiding van de verklaring van de getuige [getuige 1] heeft op 7 juni 2014 een zoeking plaatsgevonden op en nabij de A27, in noordelijke richting, ter hoogte van de Keizersveerbrug (pg. 284 eindproces-verbaal). Op dat traject zou twee maal op verbalisant [slachtoffer 1] zijn geschoten. Gezocht is vanaf de wegbewijzeringsborden voor de brug tot aan de borden na de brug. Daarbij is ook gezocht op het fietspad, in de berm tussen het fietspad en de vluchtstrook, op beide rijbanen en op beide vluchtstroken. Bij de zoeking zijn twee voorwerpen in beslag genomen, te weten een telefoon en een metalen voorwerp, naar later bleek mogelijk een deel van een klinknagel of soortgelijk voorwerp (pg. 82 proces-verbaal forensisch technisch onderzoek). Er werden verder geen sporen of aanwijzingen gevonden die in relatie met een schietincident konden worden gebracht (pg. 79-80 proces-verbaal forensisch technisch onderzoek).
De Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken 1] is bij het rechter voorportier zowel aan de binnen- als aan de buitenzijde bemonsterd met schotrestenfolies. De schotrestenfolies zijn bij het NFI onderzocht. Het onderzoek heeft geen relatie aangetoond tussen de bemonsterde delen van het rechterportier en een schietproces. Over de vraag of er in of vanuit de auto is geschoten, kon het NFI geen uitspraak doen.
Op 30 mei 2014 werd op de Zijlkade te Nieuwland, in de directe nabijheid van de plaats waar de verdachten zijn aangehouden, een vuurwapen veiliggesteld. Het ging om een semi automatisch pistool van het merk FEG.
Op de locaties waar de verdachte(n) in de visie van het openbaar ministerie zou(den) hebben geschoten, zijn geen hulzen aangetroffen. Op de stubs waarmee delen van de mouwen van de jas van verdachten zijn bemonsterd zijn schotresten aangetroffen die een vrijwel zekere relatie tonen met een schietproces (NFI rapport 2 sept 2014, pag. 457). In deze zaak is er echter geen referentiemateriaal beschikbaar van het incident, bijvoorbeeld bemonsteringen van aangetroffen hulzen, vuurwapen(s) of bemonsteringen van inschotbeschadigingen. Er kan daardoor geen uitspraak worden gedaan over de mogelijke relatie tussen de aangetroffen schotresten en het incident (NFI rapport 26 februari 2015).
Tijdens het ontladen nam de verbalisant waar, dat na het verwijderen van de patroonhouder een losse patroon uit het wapen viel en dat zich in de kamer van het vuurwapen een patroon bevond. In de patroonhouder zaten zeven patronen, zodat in totaal negen patronen uit het vuurwapen werden gehaald (pg. 351 eindproces-verbaal). Bij nader onderzoek bleek dat in totaal vijftien patronen in het vuurwapen kunnen worden geplaatst (pg. 356 eindproces-verbaal).
Het hof is van oordeel dat, uitgaande van de verklaringen van de verbalisanten en de getuigen, het in de rede ligt dat er meer kogels zouden zijn afgevuurd dan er bij onderzoek aan het wapen bleken te ontbreken. Het hof voegt daaraan nog toe dat verbalisant [slachtoffer 1] weliswaar heeft verklaard dat hij op de rotonde twee vuurwapens heeft gezien en dat aangever [slachtoffer 5] heeft verklaard dat alle vier de verdachten naar zijn idee vuurwapens bij zich droegen, maar dat het hof geen aanwijzingen heeft bekomen dat de verdachten daadwerkelijk meer dan één vuurwapen hebben gehad of gebruikt. Ook van de aanwezigheid van een extra patroonhouder is het hof niet gebleken.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) geschetste scenario op basis van de voorhanden zijnde stukken niet kan worden weerlegd. Mede gelet op het feit dat er geen redengevende forensisch technische bewijsmiddelen zijn die de verklaringen van de verbalisanten en de getuigen ondersteunen, kan naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld dat op enig moment daadwerkelijk schoten zijn gelost.
Aldus heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 3 A, 3 B, 4 primair en 4 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, voor zover dat betrekking heeft op het schieten.
5.4
Het eenmaal of meermalen lossen van schoten naar of in de richting van verbalisant [slachtoffer 1] en verbalisanten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] is eveneens opgenomen als handeling onder 1, achter het zesde respectievelijk het negende gedachtestreepje. Onder 3 C en onder 4 meer subsidiair is, als verfeitelijking van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, bij het eerste gedachtestreepje eveneens het verwijt opgenomen dat de verdachten, al dan niet vanuit een rijdende auto, een of meer schoten naar of in de richting van die verbalisanten hebben gelost.
Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof de verdachte eveneens vrijspreken van hetgeen hem onder 1, achter het zesde en negende gedachtestreepje, onder 3 C, eerste gedachtestreepje en onder 4 meer subsidiair, eerste gedachtestreepje ten laste is gelegd.
5.5
Ten aanzien van het tweede gedachtestreepje bij het onder 3A en 3B ten laste gelegde, kort gezegd het gooien van goederen op de weg, overweegt het hof het volgende.
Verdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) heeft verklaard dat hij een aantal goederen, te weten zakken hondenvoer en een reservewiel, uit de laadbak van de Citroën Berlingo op de weg heeft gegooid of geduwd. Hij heeft verder verklaard dat hij er daarmee voor wilde zorgen dat verbalisant [slachtoffer 1] de achtervolging zou staken, maar dat hij de verbalisant niet wilde doden of verwonden.
Het hof moet vervolgens de vraag beantwoorden of de verdachten, al dan niet in voorwaardelijke vorm, opzet hebben gehad op het teweegbrengen van de dood van of het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij verbalisant [slachtoffer 1] , zoals ten laste is gelegd.
Vooropgesteld moet worden dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood of zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is volgens vaste rechtspraak afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Het hof overweegt als volgt.
Verbalisant [slachtoffer 1] heeft – voor zover thans relevant – het volgende verklaard:
Ik zag dat de auto in de richting van Nieuwland reed. Ik ben achter de bestelauto aan gereden. Ik schat de afstand tussen mij en de bestelauto op 50 à 60 meter en de snelheid van de bestelauto op 70 à 100 km/u. Ik zag dat de achterdeuren van de bestelauto opengingen en dat er spullen uit de auto werden gegooid. Ik heb een grote zak en een (naar het hof begrijpt:) reservewiel gezien. Ik zag twee personen in de laadruimte zitten. Ik heb de afstand tussen mij en de bestelauto vergroot zodat de kans dat ik zou worden geraakt, minimaal zou zijn. Ik moest een zak ontwijken en een reservewiel rolde naar de berm.
Verbalisant [slachtoffer 2] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen opgenomen dat hij zag dat een manspersoon, gekleed in donkere kleding, twee zakken en een autowiel uit de achterklep van de bestelauto op de weg gooide. Hij zag dat deze goederen in de berm belandden en geen van de collega's of hun voertuigen raakten.
Naar het oordeel van het hof zijn de in de hiervoor bedoelde verklaringen geschetste omstandigheden, waaronder de afstand tussen de bestelauto en de motor van verbalisant [slachtoffer 1] , onvoldoende om te kunnen spreken van een naar ervaringsregels 'aanmerkelijke' kans op het intreden van de dood van of het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij verbalisant [slachtoffer 1] . Van bijzondere, risicoverhogende, omstandigheden is het hof niet gebleken. Het hof zal de verdachte om die reden eveneens vrijspreken van het tweede gedachtestreepje bij het onder 3A en 3B ten laste gelegde.
5.6
Conclusie
Het hof spreekt – kort samengevat – de verdachte vrij van:
- het onder 3 A, 3 B, 4 primair en 4 subsidiair ten laste gelegde;
- het onder 1, achter het zesde en negende gedachtestreepje, ten laste gelegde;
- het onder 3 C, eerste gedachtestreepje ten laste gelegde en
- het onder 4 meer subsidiair, eerste gedachtestreepje ten laste gelegde.
5.7
Voorwaardelijk verzoek
De verdediging heeft bij pleidooi een voorwaardelijk verzoek gedaan om, indien het hof tot een bewezenverklaring zou komen van het lossen van een of meer schoten, zoals ten laste is gelegd, over te gaan tot een reconstructie, althans een proef te laten uitvoeren (in een windtunnel), teneinde de verklaringen van de verbalisanten en de getuigen over wat zij hebben gezien, gehoord en geroken nader te toetsen.
Gelet op de hiervoor gemotiveerde vrijspraken komt het hof aan een beoordeling van dat voorwaardelijk gedane verzoek niet toe.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 C, 4 meer subsidiair en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 30 mei 2014 te Breda tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe- eigening uit een juwelierswinkel (gelegen aan de [adres] ) heeft weggenomen een grote hoeveelheid (gouden) sieraden toebehorende aan [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld tegen [slachtoffer 4] en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 4] en die [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), terwijl zij bivakmutsen op hadden en handschoenen aan hadden,
 de deur van de winkel heeft/hebben ingetrapt en
 een zgn. bonkie, zichtbaar voor die [slachtoffer 6] , in een zijner/hunner handen heeft/hebben gehouden en
 vitrines kapot heeft/hebben geslagen en
 meermalen een vuurwapen op de lichamen van die [slachtoffer 4] en die [slachtoffer 6] en die [slachtoffer 7] heeft/hebben gericht en
 die [slachtoffer 4] en die [slachtoffer 6] en die [slachtoffer 7] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "waar is de kluis" en dat “die [slachtoffer 4] zijn dochter naar achter moest brengen, omdat er anders doden zouden vallen" en dat “ze naar achter moesten gaan” en "Deze pistool is geladen en wollah ik ga schieten als jullie niet gaan luisteren wollah" en
 meermalen in Nederland een vuurwapen heeft/hebben getoond aan die [slachtoffer 1] en
 in Nederland zware, grote goederen vanuit een rijdende auto op de weg heeft/hebben gegooid (terwijl die [slachtoffer 1] achter die rijdende auto op een motor reed) en
 te Nieuwendijk, gemeente Werkendam, een vuurwapen heeft/hebben getoond aan die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] ;
2.
hij op 30 mei 2014 te Meerkerk, gemeente Zederik, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto (Citroen Berlingo, [kenteken 2] ), toebehorende aan [slachtoffer 5] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededaders
 de deuren van die auto heeft/hebben open getrokken en
 die [slachtoffer 5] met kracht tegen zijn gezicht/hoofd heeft/hebben gestompt/gestoten en
 die [slachtoffer 5] uit die auto heeft/hebben getrokken;
3C.
hij op tijdstippen op 30 mei 2014 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
 meermalen een vuurwapen, zichtbaar voor die [slachtoffer 1] , in zijn/hun hand(en) gehouden;
4.
hij op 30 mei 2014 te Nieuwendijk tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend:
 een vuurwapen, zichtbaar voor die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] , in zijn/hun hand(en) gehouden;
5.
hij op 30 mei 2014 te Breda en te Hank en te Meerkerk en te Nieuwland tezamen en in vereniging met anderen een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Wet wapens en munitie, categorie III, te weten een semi automatisch pistool (FEG ARMS, kal. 9 mm) en munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 Wet wapens en munitie, categorie III, te weten negen volmantelpatronen (Sellier & Bellot, 9 mm), voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In het kader van de leesbaarheid zijn de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een bijlage bij dit arrest. Deze bijlage wordt aan het arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van
- het onder 1 ten laste gelegde, voor zover het gaat om de gedachtestreepjes zes, acht en negen;
- het onder 2 ten laste gelegde, voor zover het gaat om de strafverzwarende kwalificatie van geweld bij die diefstal in vereniging;
Daartoe is – op gronden als verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat geen sprake is van de geweldscomponent van de diefstal met geweld van de auto, nu de voor medeplegen vereiste intellectuele en/of materiële bijdrage aan dit geweld niet kan worden vastgesteld.
Het hof overweegt als volgt. Ten behoeve van de leesbaarheid is de bewijsoverweging in chronologische volgorde – en aldus niet geheel in lijn met de volgorde van de ten laste gelegde feiten – opgezet.
De overval
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] op 30 mei 2014 juwelier ‘ [bedrijf] ’ aan de [adres] te Breda zijn binnengedrongen en deze hebben overvallen. [medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij witte handschoenen droeg, het vuurwapen hanteerde en de in de winkel aanwezige personen bedreigde en zei dat ze naar achteren moesten lopen. Deze verklaring vindt steun in het proces-verbaal van bevindingen, waaruit blijkt dat de persoon die de deur intrapte witte handschoenen droeg en een vuurwapen in zijn hand had (pg. 381). Aangeefster [slachtoffer 7] heeft verklaard dat de persoon die de deur intrapte een vuurwapen in zijn hand had en dit op haar ouders en haar richtte en dat hij zei dat het vuurwapen was geladen en dat hij zou schieten als zij niet zouden luisteren (pg. 95). [slachtoffer 4] verklaarde dat de man met het vuurwapen zei dat hij zijn dochter naar achteren moest brengen en dat er anders doden zouden vallen (pg. 73). [slachtoffer 6] verklaarde dat de man met het vuurwapen haar man (het hof begrijpt: [slachtoffer 4] ) met twee handen duwde. [medeverdachte 1] heeft dit ter terechtzitting in hoger beroep bekend. Uit het voorgaande leidt het hof af dat verdachte [medeverdachte 1] de deur van de winkel heeft ingetrapt, de in de winkel aanwezige eigenaren [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] en diens dochter [slachtoffer 7] zowel woordelijk als met het vuurwapen heeft bedreigd, en [slachtoffer 4] heeft geduwd.
[medeverdachte 2] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij met [medeverdachte 1] en [verdachte] vooraf afspraken heeft gemaakt over het plegen van een overval op een juwelier op 30 mei 2014 in Breda. Hij verklaarde dat hij tassen, een stormram, handschoenen en een bivakmuts had meegenomen. Hij verklaarde dat hij de scooter bestuurde waarmee zij naar de juwelier reden en dat hij in de juwelier vitrines kapot heeft geslagen en sieraden heeft weggenomen. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat een persoon een ketting van zijn nek wilde trekken en vroeg waar de kluis was (pg. 73). [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij de persoon was die de ketting van de nek van [slachtoffer 4] wilde trekken.
[verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een plan had beraamd om op 30 mei 2014 een overval te plegen in Breda. Hij verklaarde dat hij voor het vuurwapen en de chauffeur ( [medeverdachte 3] ) heeft gezorgd en dat hij handschoenen had meegenomen. Hij verklaarde dat hij als tweede persoon de juwelier binnenging en een stormram mee naar binnen nam en sieraden heeft weggenomen. De stormram is ook gezien door aangeefster [slachtoffer 6] (pg. 84). [verdachte] verklaarde voorts dat hij op de terugweg de bestuurder van de scooter was en dat hij riep dat de stormram moest worden meegenomen.
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn vervolgens op de scooter vertrokken na het wegnemen van een zeer grote hoeveelheid sieraden. Zo heeft [slachtoffer 4] verklaard dat 90% van zijn sieraden zijn weggenomen (pg. 74). Zij zijn vervolgens met de scooter naar de plek gereden waar [medeverdachte 3] met de vluchtauto op hen wachtte.
Naar het oordeel van het hof staat op grond van het voorgaande onomstotelijk vast dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] . Zij hebben gezamenlijk het plan beraamd de juwelier te overvallen en hebben zowel voor als tijdens de overval intensief samengewerkt. Zij zijn met de scooter naar de juwelier gereden, waren lijfelijk aanwezig in de juwelierswinkel tijdens de overval en zijn op de scooter gevlucht. Bovendien was er sprake van een onderlinge taakverdeling waarbij elke verdachte een duidelijke rol had, zowel bij de voorbereiding als bij de feitelijke uitvoering van de overval. Mitsdien acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] tezamen en in vereniging de overval hebben gepleegd en dat [medeverdachte 3] daarbij – door hen te brengen, in de vluchtauto te wachten en vervolgens terug te rijden – behulpzaam is geweest.
De wetenschap van het vuurwapen
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [verdachte] vanaf het moment dat hij op 30 mei 2014 uit Amsterdam naar Breda vertrok om daar een overval te plegen, tezamen en in vereniging met anderen een vuurwapen voorhanden heeft gehad. [verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij het vuurwapen enkele dagen voor de overval van een kennis heeft geleend. Hij verklaarde dat hij de nacht voor de overval met het wapen in het park heeft geschoten en het vóór de rit naar Breda aan [medeverdachte 1] heeft overhandigd. [medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij het vuurwapen vlak voor het vertrek naar Breda van [verdachte] overhandigd heeft gekregen en dat hij de enige is geweest die het wapen in zijn handen heeft gehad. Hij verklaarde dat hij wist dat het een echt vuurwapen was. [medeverdachte 2] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij wist dat er een vuurwapen zou worden meegenomen naar de overval omdat dit van tevoren was besproken. Hij verklaarde dat hij wist dat [medeverdachte 1] het vuurwapen zou hanteren en dat hij het vuurwapen in de auto op de heenweg naar Breda voor het eerst heeft gezien. Voorts blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de overval dat tijdens de overval door [medeverdachte 1] een vuurwapen is gebruikt en op de plaats waar de verdachten zijn aangehouden is een semi automatisch vuurwapen aangetroffen (pg. 353).
De bedreigingen op de snelweg en op de rotonde
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte 1] na de overval tijdens de vlucht voor de politie verbalisanten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] met dit vuurwapen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. [slachtoffer 1] heeft bij gelegenheid van zijn aangifte verklaard dat hij op de rijksweg A27 achter de Volkswagen Golf aan reed en optische- en geluiddsignalen had aangezet en een stopteken gaf. Hij zag dat de auto op de vluchtstrook versnelde tot een snelheid boven de 200 km/u en dat er een hand met een lichtgekleurde of witte handschoen uit het raam van het bijrijdersportier stak met een zwartkleurig vuurwapen. Hij keek recht in de loop en zag het vuurwapen meerdere malen een terugslagbeweging maken. Even later hoorde hij op zijn mobilofoon collega’s [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] roepen dat er werd geschoten. Hierop zag hij dat er nogmaals vanuit het raam van het bijrijdersportier van de Volkswagen Golf een zwartkleurig vuurwapen op hem werd gericht. Hij zag dezelfde lichtkleurige handschoen en keek wederom recht in de loop. [slachtoffer 1] zag op de rotonde bij Meerkerk dat de vier verdachten uitstapten en dat de bestuurder met een vuurwapen in de hand met uitgestrekte arm op hem af kwam gerend. [slachtoffer 1] keek recht in de loop, zag een beweging in de pols van de rechterhand van de bestuurder en dat hij deze beweging meerdere malen herhaalde (pg. 254-257).
[slachtoffer 2] heeft gerelateerd dat hij zag dat uit het raam van het bijrijdersportier van de Volkswagen Golf een zwartkleurig vuurwapen op collega [slachtoffer 3] en hem werd gericht. Hij zag dat het vuurwapen werd vastgehouden door een hand met een witte handschoen. Hij zag dat het vuurwapen een terugslag gaf. Hij zag de hand en arm meermalen naar achteren bewegen (pg. 264).
[slachtoffer 3] heeft gerelateerd dat zij zag dat er een hand met een witte handschoen uit het raam van het bijrijdersportier van de Volkswagen Golf verscheen. Zij zag dat de persoon een vuurwapen vast had en dit op collega [slachtoffer 2] en haar richtte. Zij zag de loop van het vuurwapen. Zij zag de beweging van een vuurwapen dat afvuurt (pg. 266).
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 1] tijdens de vlucht bijrijder was van de Volkswagen Golf. [medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij tijdens de vlucht voor de politie op de snelweg meermalen met het vuurwapen op de hem achtervolgende agenten heeft gericht. Hij wilde angst bezorgen bij de agenten en zorgen dat zij afstand van hen namen. Hij verklaarde dat hij terugslagbewegingen met het vuurwapen maakte. Voorts verklaarde [medeverdachte 1] dat hij op de rotonde na de afrit te Meerkerk uit de Volkswagen Golf is gestapt omdat de auto een klapband had gekregen en dat hij met het vuurwapen naar de achtervolgende motoragent wees. De agent nam afstand en ging achter zijn motor zitten.
Uit het voorgaande blijkt dat het de bijrijder van de Volkswagen Golf, medeverdachte [medeverdachte 1] , is geweest die tijdens de vlucht na de overval op de snelweg verbalisanten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] met het vuurwapen heeft bedreigd. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij door met het vuurwapen terugslagbewegingen in de richting van de achtervolgende agenten te maken, naar uiterlijk vertoon de kracht die tijdens het afvuren van een vuurwapen op het wapen wordt uitgeoefend, heeft nagebootst. Naar het oordeel van het hof kon onder deze omstandigheden bij de verbalisanten zonder meer de redelijke vrees ontstaan dat zij het leven zouden verliezen en is aldus sprake van een strafbare bedreiging.
Naar het oordeel van het hof moet ervan worden uitgegaan dat verbalisant [slachtoffer 1] en getuige [slachtoffer 5] zich voor wat betreft de persoon die het vuurwapen op de rotonde op [slachtoffer 1] heeft gericht, gezien de hectische situatie op de rotonde hebben vergist. Het hof gaat op dat punt uit van de lezing van medeverdachte [medeverdachte 1] , inhoudende dat hij de enige is geweest die het vuurwapen heeft gehanteerd, zowel tijdens de overval als op de snelweg en de rotonde.
Het hof stelt bij de vraag of sprake is van medeplegen van voornoemde bedreigingen voorop dat in een geval als het onderhavige, waarin het verweten medeplegen van een met de vlucht verband houdend misdrijf is voorafgegaan door het mogelijk daarmee samenhangende medeplegen van een ander strafbaar feit, geenszins is uitgesloten dat de voor het medeplegen van dat misdrijf relevante samenwerking reeds vóórdien – in het onderhavige geval: in het kader van het medeplegen van de overval – is ontstaan. In het licht daarvan overweegt het hof dat vlak voor deze bedreigingen een geplande, goed voorbereide gewapende overval op een juwelier had plaatsgevonden, waarbij [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] lijfelijk aanwezig waren. Daarbij is op zeer dreigende wijze gebruik gemaakt van een vuurwapen en [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] waren van de aanwezigheid van dit vuurwapen op de hoogte.
In het voorbereiden van een gewapende overval ligt besloten dat men niet wil worden gepakt. Na de overval zijn de verdachten daadwerkelijk weggevlucht in een vluchtauto die door [medeverdachte 3] werd bestuurd. Dat het vuurwapen vervolgens door [medeverdachte 1] zou worden gebruikt om de vlucht tot een succes te maken, was voor [medeverdachte 2] en [verdachte] te voorzien. Door met anderen een gewapende overval met een vuurwapen voor te bereiden en uit te voeren, hebben [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] zich verbonden aan hetgeen in die voorbereidingen is afgesproken, en dus in de uitvoering van het plan, besloten lag, te weten een eventuele vlucht voor de politie en het gebruik van het vuurwapen daarbij. Het hof is dan ook van oordeel dat de wijze waarop de verdachten zijn gevlucht – met de daarbij behorende bedreigingen met het vuurwapen door [medeverdachte 1] teneinde de verbalisanten op afstand te houden – als een zó waarschijnlijke mogelijkheid besloten lag in de eerdere nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot de overval, dat ook wat betreft het met die vlucht verband houdend misdrijf van artikel 285 Wetboek van Strafrecht, zo nauw en bewust is samengewerkt dat van medeplegen van dat misdrijf kan worden gesproken. Dat geldt ook voor de bedreiging van [slachtoffer 1] op de rotonde, welke bedreiging evenzeer een uit de vlucht voortvloeiende gedraging was. Overigens zijn bij het onderzoek geen aanwijzingen naar voren gekomen waaruit zou volgen dat [verdachte] en [medeverdachte 2] niet met de vlucht en de daarmee samenhangende bedreigingen instemden. Integendeel, [medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij er in eerste instantie niet lekker voor zat toen hij met het wapen in zijn rechterhand uit het raam zwaaide. Daarna heeft hij zichzelf omgedraaid, ging met zijn knieën op de passagiersstoel stoel zitten en herhaalde de bedreiging met het vuurwapen in zijn linkerhand. [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben op geen enkel moment geprobeerd het vuurwapen af te pakken of hem anderszins fysiek tegen te houden.
Carjacking
Aangever [slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij op 30 mei 2014 in zijn Citroën Berlingo met kenteken [kenteken 2] over de Zijlkade te Meerkerk reed. Hij zag dat op de rotonde een zwarte auto voor hem stopte en dat er meerdere mannen uit de auto sprongen. De mannen trokken beide deuren van zijn auto open. De persoon die de bijrijdersdeur opende sloeg hem tegen de rechterkant van zijn gezicht en de mannen hebben hem vervolgens uit zijn auto getrokken. Vervolgens zijn de mannen in zijn auto weggereden (pg. 286).
[medeverdachte 2] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de Volkswagen Golf na de afrit te Meerkerk een klapband kreeg. Hij verklaarde dat hij op de rotonde is uitgestapt en bij het bijrijdersportier van een Citroën instapte. Hij verklaarde met zijn vuist een stoot op het oog van de bestuurder van de auto te hebben gegeven, zijn gordel te hebben los gemaakt en te hebben geprobeerd hem uit de auto te trekken. Ook verklaarde hij dat hij zich herinnerde dat hij [slachtoffer 5] heeft geduwd.
[slachtoffer 1] heeft gerelateerd dat twee verdachten de bestuurder van de bestelauto uit zijn auto trokken en dat alle vier verdachten in de bestelauto plaatsnamen.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat de Volkswagen Golf tijdens de vlucht voor de politie na de afrit te Meerkerk een klapband kreeg. Op de rotonde is de auto voor een andere auto (een Citroën Berlingo) gestopt, waarna de verdachten (uiteindelijk) allen uit de Volkswagen Golf stapten. Terwijl [medeverdachte 1] , zoals hiervoor reeds is overwogen, agent [slachtoffer 1] op afstand hield door hem met het vuurwapen te bedreigen, is voor een nieuw voertuig gezorgd door [slachtoffer 5] met toepassing van geweld uit zijn auto te werken. [medeverdachte 2] is aan de passagierskant van de Citroën Berlingo ingestapt en heeft hem een stoot op het hoofd gegeven. Het hof gaat er, anders dan de lezing van de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , van uit dat [medeverdachte 2] vervolgens bij het uit de auto trekken van [slachtoffer 5] hulp heeft gehad van ten minste één persoon. Immers heeft [slachtoffer 1] gerelateerd dat hij zag dat twee personen [slachtoffer 5] uit de auto trokken en vindt zijn relaas steun in de verklaring van [slachtoffer 5] , die verklaarde dat beide deuren open werden getrokken en meerdere personen hem uit zijn auto trokken. Daarbij neemt het hof bovendien mede in overweging dat het hof het moeilijk voorstelbaar acht dat [medeverdachte 2] slachtoffer [slachtoffer 5] vanaf de passagiersstoel zonder hulp uit de auto heeft kunnen duwen. Nu het hof er gelet op het voorgaande van uitgaat dat [medeverdachte 1] de politie met het vuurwapen op afstand hield en [medeverdachte 2] aan de passagierskant is ingestapt om [slachtoffer 5] uit de auto te werken, moet [medeverdachte 2] daarbij assistentie hebben gehad van [medeverdachte 3] en/of [verdachte] .
Het hof gaat voorbij aan de verklaringen van [medeverdachte 3] en [verdachte] , voor zover inhoudende dat zij geen weet hebben gehad van de carjacking. Daartoe overweegt het hof dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de Volkswagen Golf vóór de Citroën Berlingo is gestopt en meteen beide deuren van de Citroën werden opengetrokken. [verdachte] heeft verklaard dat hij uit de Volkswagen Golf is gestapt toen deze voor de Citroën Berlingo stond. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij nog even in de Volskwagen Golf is blijven zitten toen [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] uitstapten. In beide gevallen, daarbij in aanmerking genomen dat de verdachten blijkens hun verklaringen ter terechtzitting in hoger beroep hun vlucht op de rotonde wilden voortzetten, is het naar het oordeel van het hof volstrekt onaannemelijk dat zij niets van de carjacking hebben meegekregen. Mitsdien gaat het hof ervan uit dat [medeverdachte 3] en [verdachte] beiden in elk geval weet hebben gehad van de carjacking.
Het hof is van oordeel dat [verdachte] zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld van de Citroën Berlingo. Uit de vlucht op de snelweg en het feit dat [verdachte] op de rotonde uit de Volkswagen Golf stapte, blijkt dat verdachte aan de polite wilde ontkomen. Dat [medeverdachte 2] na de klapband van de Volkswagen Golf de Citroën Berlingo zou wegnemen teneinde de vlucht te kunnen voortzetten, was voor [verdachte] te voorzien. Dat bij de diefstal van deze Citroën Berlingo geweld zou worden toegepast, was welhaast onvermijdelijk. Uit het feit dat verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] een gewapende overval hebben gepleegd, blijkt dat zij niet terugdeinsden voor het plegen van een diefstal (met geweld). Het hof is dan ook van oordeel dat de diefstal met geweld van de Citroën Berlingo als een zó waarschijnlijke mogelijkheid besloten lag in de eerdere nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot de overval, de vlucht op de snelweg en de bedreiging van verbalisanten, dat ook wat betreft de met die vlucht verband houdende diefstal met geweld van de Citroën Berlingo zo nauw en bewust is samengewerkt dat van medeplegen van dat misdrijf kan worden gesproken. Dat het hof niet kan vaststellen dat [verdachte] medeverdachte [medeverdachte 2] fysiek heeft geholpen om [slachtoffer 5] uit de auto te trekken, maakt dit niet anders. [verdachte] heeft, terwijl hij wist dat de Citroën Berlingo werd gestolen teneinde mogelijk te maken dat de verdachten de vlucht konden voortzetten, en waarbij onvermijdelijk geweld werd toegepast, zich niet gedistantieerd van het door [medeverdachte 2] gepleegde geweld, in de auto plaatsgenomen en de vlucht met de medeverdachten vervolgd.
Gooien van goederen uit de auto
[slachtoffer 1] heeft gerelateerd dat hij achter de bestelauto (het hof begrijpt: de gestolen Citroën Berlingo) aan reed. Hij schatte de afstand tussen hem en de bestelauto op 50 à 60 meter en de snelheid van de bestelauto op 70 à 100 km/u. Hij zag dat de achterdeuren van de bestelauto opengingen en dat er spullen uit de auto werden gegooid, waaronder een grote zak en een reservewiel. De zak moest hij ontwijken. Hij zag twee personen in de laadruimte zitten (pg. 258).
[medeverdachte 2] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in de laadruimte van de Citroën Berlingo zat en dat hij spullen uit de rijdende auto gooide. Hij verklaarde dat het zware zakken waren.
[verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de deuren van de laadruimte open zijn geweest terwijl zij in de Citroën Berlingo reden.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte 2] , nadat de verdachten in de gestolen Citroën Berlingo hun vlucht vervolgden, zware goederen vanuit de laadruimte uit de rijdende auto naar [slachtoffer 1] , die de achtervolging had op de Citroën had ingezet, gooide. [slachtoffer 1] moest een zak ontwijken en heeft afstand van de auto genomen om te voorkomen dat hij door de goederen zou worden geraakt. Daaruit leidt het hof af dat bij [slachtoffer 1] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij door de zware goederen zou worden geraakt. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat daarmee sprake is van een bedreiging met geweld teneinde de vlucht mogelijk te maken, zoals onder 1 (het achtste gedachtenstreepje) ten laste is gelegd.
Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat sprake is van medeplegen van deze bedreiging met geweld. Zoals reeds hiervoor is overwogen, is verdachte met medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] na een gewapende overval met een vuurwapen op de vlucht geslagen voor de politie. Tijdens deze vlucht werd geweld niet geschuwd, zo blijkt uit de bedreigingen met het vuurwapen op de snelweg en de rotonde en de diefstal met geweld op de rotonde. Dat tijdens de voortgezette vlucht met de Citroën Berlingo wederom (bedreiging met) geweld werd toegepast, was voor de overige verdachten te voorzien. [verdachte] bevond zich bovendien samen met [medeverdachte 2] in de laadruimte bevond en heeft gezien dat de deuren van de laadruimte tijdens het rijden open zijn geweest. Het hof is dan ook van oordeel dat de bedreiging door [medeverdachte 2] tijdens de vlucht als een zó waarschijnlijke mogelijkheid besloten lag in de eerdere nauwe en bewuste samenwerking van de overval en de geweldshandelingen tijdens de vlucht, dat ook wat betreft het met die vlucht verband houdend gooien van goederen naar [slachtoffer 1] , zo nauw en bewust is samengewerkt dat van medeplegen van die bedreiging met geweld kan worden gesproken.
Conclusie
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3C, 4 meer subsidiair en 5 ten laste gelegde heeft begaan. Het hof is van oordeel dat het onder 3C en 4 meer subsidiair bewezen verklaarde is gepleegd in eendaadse samenloop met het onder 1 bewezen verklaarde.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1, 3 c en 4 meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen

en

medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

en

medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

en

medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Voor het bepalen van de duur van de gevangenisstraf neemt het hof de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, tot uitgangspunt. Gelet daarop zou voor het onder 1 bewezen verklaarde, te weten een overval in een juwelierswinkel waarbij geweld – anders dan een enkele ruk/duw – is toegepast in beginsel reeds een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar passend zijn. Het geweld bestond uit het duwen van aangever [slachtoffer 4] en uit het trachten een ketting van zijn hals te trekken.
In de onderhavige zaak is naar het oordeel van het hof echter sprake van strafverzwarende omstandigheden, te weten:
  • verdachte en zijn mededaders hebben bij de overval gebruik gemaakt van een vuurwapen en hebben dit aan aangevers [slachtoffer 4] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] getoond. Naast aangevers was ook het destijds zesjarige dochtertje van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] in de winkel aanwezig;
  • verdachte en zijn mededaders hebben hun gezichten bedekt/afgedekt met bivakmutsen en ook gebruik gemaakt van andere, hun identiteit verhullende, kleding;
  • verdachte en zijn mededaders hebben die [slachtoffer 4] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] gedwongen om naar de ruimte achter de winkel te gaan, onder meer door op dwingende toon te zeggen “Deze pistool is geladen en wollah ik ga schieten als jullie niet gaan luisteren wollah”;
  • verdachte en zijn mededaders hebben de vitrines stuk geslagen en ongeveer negentig procent van de aanwezige sieraden weggenomen;
  • de mate waarin het bewezen verklaarde materiële schade teweeg heeft gebracht;
  • de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht. Uit de (slachtoffer)verklaringen die aangevers [slachtoffer 4] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] hebben afgelegd en opgesteld, volgt dat de overval op hen grote impact heeft gehad en nog heeft, met name vanwege het zeer intimiderende karakter ervan en de wijze waarop verdachte en zijn mededaders te werk zijn gegaan;
  • het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is. Daarbij merkt het hof nog op dat de overval op klaarlichte dag heeft plaatsgevonden en dat verdachte [medeverdachte 1] ook op straat met het vuurwapen heeft gezwaaid om voorbijgangers op afstand te houden, hetgeen voor die voorbijgangers zeer beangstigend moet zijn geweest.
De verdachte en zijn mededaders hebben zich daarnaast schuldig gemaakt aan 'carjacking', het door geweld en bedreiging met geweld wegnemen van de bestelauto van aangever [slachtoffer 5] . De verdachten hebben de heer [slachtoffer 5] mishandeld en uit zijn auto getrokken, waarna zij hun vlucht hebben voortgezet en [slachtoffer 5] beduusd en gewond op de rotonde te Meerkerk hebben achtergelaten. Hij is niet alleen zeer angstig geweest, maar heeft ook fors letsel opgelopen en pijn ondervonden, hetgeen uit de namens hem ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring naar voren is gekomen. De heer [slachtoffer 5] was ten tijde van het voorval 75 jaar oud. Zijn auto heeft hij beschadigd en incompleet teruggekregen.
Het hof acht voorts bewezen dat de verdachten zich ten aanzien van de verbalisanten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] schuldig hebben gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, door het tonen van een vuurwapen. De verbalisanten hebben hierdoor veel angst ervaren en voor hun leven gevreesd. Ook zij hebben dit in hun ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen tot uitdrukking gebracht.
Verdachten hebben kennelijk op geen enkel moment stilgestaan bij de gevolgen voor de slachtoffers, maar hebben, het met oog op geldelijk gewin, alleen aan hun eigen belang gedacht.
Hoewel aan dit feit voor de strafoplegging een minder doorslaggevende betekenis moet worden toegekend, moet voorts worden opgemerkt dat het hof tot slot bewezen heeft geacht dat verdachte en zijn mededaders zich schuldig hebben gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.
Het hof heeft anderzijds rekening gehouden met de omstandigheid dat uit een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten.
Gelet op het voorgaande acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest in beginsel passend en geboden. Het hof constateert evenwel dat bij de strafvervolging van de verdachte de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, is geschonden, nu het hof niet binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen. De overschrijding van de redelijke termijn is deels ingegeven door de processuele houding van een aantal verdachten, nu zij gedurende het hoger beroep alsnog een verklaring hebben willen afleggen, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de onderzoekswensen die de verdediging heeft ingediend, maar is niet volledig aan de verdediging te wijten.
Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof een strafkorting van vijf procent toepassen en volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 8 maanden.
Beslag
Het hof zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen en kennelijk nog niet teruggegeven kleding van verdachte, nu hij blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt en het hof van oordeel is dat het belang van strafvordering zich niet langer verzet tegen de teruggave ervan.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 4.250,00 ter zake van immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 1.750,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Ter terechtzitting in hoger beroep is de vordering namens de benadeelde partij nader toegelicht. De benadeelde partij vordert in totaal een bedrag van € 5.500,- ter zake de geleden immateriële schade. Het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft aan de benadeelde partij een uitkering van € 1.750,00 voor immateriële schade toegekend. Gelet daarop bedraagt de vordering thans nog € 3.750,00.
De verdediging heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar is tot een bedrag van € 1.750,00, overeenkomstig het oordeel van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof zal, gelet op vergelijkbare zaken en naar maatstaven van billijkheid, een bedrag van € 1.750,00 ter zake immateriële schade toewijzen. Verdachte en zijn mededaders zijn tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van het meer gevorderde is het hof van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom in dit deel van haar vordering niet worden ontvangen.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 51.703,39. De vordering is opgebouwd uit een bedrag van € 5.750,00 ter zake van immateriële schade, een bedrag van € 15.000,00 als voorschot op het verlies van verdienvermogen, een bedrag van € 30.000,00 voor schade aan de sieraden en een bedrag van € 953,39 ter zake van de kosten voor het opnieuw inrichten van de juwelierszaak. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.703,39.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Ter terechtzitting in hoger beroep is de vordering namens de benadeelde partij nader toegelicht. De benadeelde partij vordert in totaal een bedrag van € 7.500,- ter zake de geleden immateriële schade. Het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft aan de benadeelde partij een uitkering van € 1.750,00 voor immateriële schade toegekend. Gelet daarop bedraagt de vordering thans nog € 5.750,00.
De verdediging heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar is tot een bedrag van € 2.703,39, overeenkomstig het oordeel van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.703,39. Verdachte en zijn mededaders zijn tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het hof zal, gelet op vergelijkbare zaken en naar maatstaven van billijkheid, een bedrag van € 1.750,00 ter zake immateriële schade toewijzen. Verdachte en zijn mededaders zijn tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van het meer gevorderde is het hof van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom in dit deel van haar vordering niet worden ontvangen.
De post met betrekking tot de kosten voor het opnieuw inrichten van de juwelierszaak (de schade aan de vitrines, plateaus en het deurslot) is voldoende onderbouwd en voor toewijzing gereed. Het gaat om een bedrag van € 953,39.
Het gevorderde bedrag aan materiële schade bestaat verder onder andere uit een voorschot op het verlies aan verdienvermogen en schade aan de sieraden. Deze kostenposten zijn voor het hof in het kader van het strafproces, nauwelijks tot niet verifieerbaar, temeer nu deze posten summier zijn onderbouwd. De verdediging heeft de vordering gemotiveerd betwist. Om tot een gedegen afweging te komen omtrent de werkelijk geleden schade, dient (veel) meer tijd te worden genomen dan in dit strafproces voorhanden is. Het hof is dan ook van oordeel dat de behandeling van deze onderdelen van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]
De benadeelde partij [slachtoffer 7] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.750,00 ter zake van immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 1.750,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Ter terechtzitting in hoger beroep is de vordering namens de benadeelde partij nader toegelicht. De benadeelde partij vordert in totaal een bedrag van € 4.500,- ter zake de geleden immateriële schade. Het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft aan de benadeelde partij een uitkering van € 1.750,00 voor immateriële schade toegekend. Gelet daarop bedraagt de vordering thans nog € 2.750,00.
De verdediging heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar is tot een bedrag van € 1.750,00, overeenkomstig het oordeel van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof zal, gelet op vergelijkbare zaken en naar maatstaven van billijkheid, een bedrag van € 1.750,00 ter zake immateriële schade toewijzen. Verdachte en zijn mededaders zijn tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van het meer gevorderde is het hof van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom in dit deel van haar vordering niet worden ontvangen.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.735,97, bestaande uit een bedrag van
€ 1.735,97 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 2.000,00 ter zake van immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.735,97.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof acht het gevorderde bedrag ter zake van materiële schade ter hoogte van € 1.735,95 voldoende aannemelijk gemaakt en wijst dit bedrag volledig toe. Het hof zal, gelet op vergelijkbare zaken en naar maatstaven van billijkheid, een bedrag van € 1.000,00 ter zake immateriële schade toewijzen. Het toe te wijzen bedrag van € 2.735,97 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2014, zijnde de dag waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de meer gevorderde immateriële schade is het hof van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom in dit deel van haar vordering niet worden ontvangen.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.250,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 C bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof zal, gelet op vergelijkbare zaken en naar maatstaven van billijkheid, een bedrag van € 1.250,00 ter zake immateriële schade toewijzen. Verdachte en zijn mededaders zijn tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, ziet het hof, gelet op de aard en de intensiteit van de bewezen verklaarde bedreiging, geen aanleiding om dit bedrag te matigen.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 750,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 meer subsidiair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof zal, gelet op vergelijkbare zaken en naar maatstaven van billijkheid, een bedrag van € 750,00 ter zake immateriële schade toewijzen. Verdachte en zijn mededaders zijn tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, ziet het hof, gelet op de aard en de intensiteit van de bewezen verklaarde bedreiging, geen aanleiding om dit bedrag te matigen.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 750,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 meer subsidiair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof zal, gelet op vergelijkbare zaken en naar maatstaven van billijkheid, een bedrag van € 750,00 ter zake immateriële schade toewijzen. Verdachte en zijn mededaders zijn tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, ziet het hof, gelet op de aard en de intensiteit van de bewezen verklaarde bedreiging, geen aanleiding om dit bedrag te matigen.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en zijn mededaders rechtstreeks schade is toegebracht
 aan het slachtoffer [slachtoffer 6] tot een bedrag van € 1.750,00;
 aan het slachtoffer [slachtoffer 4] tot een totaalbedrag van € 2.703,39;
 aan het slachtoffer [slachtoffer 7] tot een bedrag van € 1.750,00
 aan het slachtoffer [slachtoffer 5] tot een totaalbedrag van 2.735,97;
 aan het slachtoffer [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 1.250,00;
 aan het slachtoffer [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 750,00 en
 aan het slachtoffer [slachtoffer 3] tot een bedrag van € 750,00.
De verdachte en zijn mededaders zijn daarvoor jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot de hiervoor genoemde bedragen, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer 5] zal het hof het op te leggen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente zoals hiervoor is vermeld. Het hof zal bevelen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de na te melden duur als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Het hof bepaalt verder dat, indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 47, 55, 57, 285 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 A, 3 B, 4 primair en 4 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 C, 4 meer subsidiair en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 C, 4 meer subsidiair en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren en 8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 spijkerbroek, kleur blauw (goednummer 1149992)
- 1 trainingsbroek, kleur zwart (goednummer 1149994)
- 1 stuk kleding, kleur blauw (goednummer 1149996)
- 1 sweater, 1 jack en 1 hemd (goednummer 1149999).

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 6] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 6] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
27 (zevenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.703,39 (tweeduizend zevenhonderddrie euro en negenendertig cent) bestaande uit € 953,39 (negenhonderddrieënvijftig euro en negenendertig cent) materiële schade en € 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.703,39 (tweeduizend zevenhonderddrie euro en negenendertig cent) bestaande uit € 953,39 (negenhonderddrieënvijftig euro en negenendertig cent) materiële schade en € 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
37 (zevenendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 7] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 7] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
27 (zevenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 5] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.735,97 (tweeduizend zevenhonderdvijfendertig euro en zevenennegentig cent) bestaande uit € 1.735,97 (duizend zevenhonderdvijfendertig euro en zevenennegentig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 30 mei 2014.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 5] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.735,97 (tweeduizend zevenhonderdvijfendertig euro en zevenennegentig cent) bestaande uit € 1.735,97 (duizend zevenhonderdvijfendertig euro en zevenennegentig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
37 (zevenendertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 30 mei 2014.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 3 C bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 3 C bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 4 meer subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 4 meer subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 4 meer subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het onder 4 meer subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.F. Heirman en mr. J.E. van Dijk, griffiers,
en op 19 februari 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.