ECLI:NL:GHSHE:2018:849

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 maart 2018
Publicatiedatum
1 maart 2018
Zaaknummer
200.213.936_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van omgangsregeling in het kader van ouderschapsplan na hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 januari 2017, waarin haar verzoek tot wijziging van de omgangsregeling met betrekking tot haar kinderen werd afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J.M. van der Borst, verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en haar verzoek tot wijziging van de omgangsregeling toe te wijzen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.A.T. van Ginderen, verzocht het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel het hoger beroep af te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 januari 2018 hebben beide partijen verklaard bereid te zijn om een regeling te treffen. Na een korte schorsing van de zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de aanpassing van de zorg- en contactregeling. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de omgangsregeling gewijzigd, zodat de kinderen één zondag in de maand bij de moeder verblijven en één weekend in de veertien dagen bij de vader. De overige bepalingen van de beschikking zijn bekrachtigd.

De uitspraak van het hof is gedaan op 1 maart 2018 en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. De zaak betreft civiel recht en specifiek het personen- en familierecht, met een focus op de omgangsregeling tussen ouders na een scheiding.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 1 maart 2018
Zaaknummer: 200.213.936/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/321224 FA RK 16-5644
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.J.M. van der Borst,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.A.T. van Ginderen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 31 januari 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 april 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover daarbij haar verzoek in eerste aanleg is afgewezen, met het verzoek tot toewijzing van het verzoek, zoals in eerste aanleg in het petitum sub 1. van haar verzoekschrift gedaan.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 26 mei 2017, heeft de vader verzocht, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans het hoger beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 januari 2018.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van der Borst;
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Ginderen;
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 12 januari 2018;
  • het ter zitting door de advocaat van de moeder overgelegde stuk, te weten: de pleitnotitie.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
De vader heeft de kinderen erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Partijen zijn in het - door beide partijen ondertekend - ouderschapsplan d.d. 22 augustus 2013 onder meer een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken overeengekomen.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] :
- in de zomervakantie afwisselend - al naar gelang even en oneven jaren - de eerste helft van de vakanties bij de ene ouder en de tweede helft van de vakantie bij de andere ouder zullen verblijven;
- op Vaderdag en Moederdag steeds verblijven bij de vader respectievelijk moeder, ongeacht de overigens geldende zorg- en contactregeling, compensatie nader in onderling overleg door partijen te regelen.
Het verzoek van de moeder, te bepalen dat de kinderen afwisselend gedurende een weekeinde per veertien dagen van vrijdagmiddag 17:00 uur tot maandagochtend bij een ouder zullen verblijven, is door de rechtbank afgewezen
3.4.
De moeder komt alleen tegen deze afwijzing in beroep.
3.5.1.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben partijen desgevraagd verklaard bereid te zijn om te trachten een regeling te treffen ten aanzien van hetgeen hen verdeeld houdt. De zitting is in verband hiermee korte tijd geschorst.
3.5.2.
Na de hervatting van de zitting hebben partijen het hof medegedeeld dat zij overeenstemming hebben bereikt.
3.5.3.
Partijen zijn het erover eens dat de in het door de ouders ondertekende ouderschapsplan van 22 augustus 2013 opgenomen zorg – en contactregeling zodanig aangepast dient te worden dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] één zondag in de maand bij de moeder verblijven. Verder verblijven de kinderen één weekend in de veertien dagen bij de vader. Dit weekend vangt aan op vrijdagmiddag na school en duurt tot en met maandagochtend voor school. In de andere weekenden gaan de kinderen op de zondag omstreeks 10:00 uur naar de vader.
3.5.4.
Partijen hebben het hof verzocht het voorgaande in een beschikking op te nemen, welk verzoek het hof zal inwilligen.
3.6.
De beschikking waarvan beroep dient gezien het voorgaande gedeeltelijk te worden vernietigd.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 31 januari 2017
,doch uitsluitend voor zover het inleidende verzoek van de moeder tot wijziging van de tussen partijen geldende weekendregeling is afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt het door partijen ondertekende ouderschapsplan d.d. 22 augustus 2013 in die zin dat [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2010, één zondag in de maand bij de moeder verblijven. Verder verblijven de kinderen één weekend in de veertien dagen bij de vader, waarbij de kinderen na school naar de vader gaan en bij hem verblijven tot maandagochtend voor school. In de andere weekenden gaan de kinderen op de zondag omstreeks 10:00 uur naar de vader;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, C.N.M. Antens, H.J. Witkamp en is op 1 maart 2018, uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.