ECLI:NL:GHSHE:2018:854

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 maart 2018
Publicatiedatum
1 maart 2018
Zaaknummer
200.215.732_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk ouderlijk gezag over minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin zijn verzoek tot gezamenlijk ouderlijk gezag over zijn minderjarige kind werd afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door mr. M.W.A. Verhaard, heeft in zijn beroepschrift verzocht de beschikking van de rechtbank te vernietigen en zijn verzoek tot gezamenlijk gezag toe te wijzen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. M. Kalle, heeft in haar verweerschrift verzocht het hoger beroep af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 januari 2018, waarbij zowel de vader als de moeder en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

De vader stelt dat hij en de moeder in staat zijn om goed te overleggen over de opvoeding van hun kind, terwijl de moeder betwist dat er enige communicatie mogelijk is. De rechtbank had eerder al bemiddeling en ouderschapsbegeleiding voorgesteld, maar deze pogingen hebben niet geleid tot een oplossing. De vader is van mening dat de moeder onterecht angst voor hem heeft en dat deze angst niet gerechtvaardigd is. De moeder daarentegen stelt dat de vader haar onder druk zet en dat gezamenlijk gezag niet mogelijk is vanwege de gebrekkige communicatie.

Het hof heeft geconcludeerd dat het onvoldoende voorgelicht is om een verantwoorde beslissing te nemen en heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden voor gezamenlijk ouderlijk gezag. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot pro forma 30 augustus 2018, om de resultaten van het onderzoek af te wachten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 1 maart 2018
Zaaknummer: 200.215.732/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/289827 / FA RK 14-7363
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.W.A. Verhaard,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Kalle.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 6 februari 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 mei 2017, heeft de vader het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog zijn verzoek tot het uitoefenen van gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 12 juli 2017, heeft de moeder verzocht het door de vader ingestelde hoger beroep bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad volledig af te wijzen en de beschikking waarvan beroep, eventueel op aanvullende gronden, te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 januari 2018.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Verhaard;
-de moeder, bijgestaan door mr. Kalle;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 15 december 2016;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 14 december 2017;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 11 januari 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Partijen zijn op 10 oktober 2014 een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] overeengekomen.
3.3.
Bij beschikking van 27 mei 2015 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, voor zover thans van belang, de ouders verwezen naar het mediationbureau van de rechtbank voor bemiddeling om hun onderlinge communicatie te verbeteren. De rechtbank heeft de zaak ten aanzien van het gezag verwezen naar de familiekamerrol van dinsdag 25 augustus 2015 en heeft iedere beslissing ten aanzien van het gezag aangehouden.
3.4.
Vervolgens is gebleken dat het de ouders niet is gelukt om overeenstemming te bereiken en is de mediation beëindigd. Ter zitting van de rechtbank van 4 december 2015 heeft de rechtbank een onderzoek door de raad geïndiceerd geacht en de zaak - in afwachting van een raadsonderzoek omtrent de vraag of het eenhoofdig gezag van de moeder in stand dient te blijven of gewijzigd kan worden naar gezamenlijk gezag - aangehouden.
3.5.
Bij beschikking van 20 april 2016 heeft voornoemde rechtbank de ouders verwezen naar Juvent voor ouderschapsbegeleiding en de zaak verwezen naar de familiekamerrol van 27 december 2016.
3.6.
Bij het kort geding vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 21 april 2017, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, de moeder veroordeeld haar medewerking te verlenen aan de tussen partijen overeengekomen omgangsregeling waarbij [minderjarige] bij de vader verblijft:
- iedere week op dinsdag tot 12:00 uur tot en met woensdag 12:15 uur (op schooldagen tot en met woensdag voor de school aanvangt);
- om de veertien dagen op zaterdag en zondag van 9:00 uur tot 18:00 uur, tot in de bodemprocedure anders zal zijn beslist. De voorzieningenrechter heeft partijen verder verwezen naar het mediationbureau van de rechtbank voor bemiddeling en verzoekt het mediationbureau het resultaat van de mediation in te brengen in de nog aanhangig te maken bodemprocedure.
3.7.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot gezamenlijk ouderlijk gezag afgewezen.
3.8.
De vader kan zich met de beslissing van de rechtbank in de bestreden beschikking niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
In de eerste plaats betwist de vader dat partijen er - ondanks de tijdens de procedure in eerste aanleg ingezette mediation en ouderschapsbemiddeling - niet in zijn geslaagd om op een zodanige manier hun communicatie en ouderrol vorm te geven dat zaken met betrekking tot [minderjarige] in goed onderling overleg, zonder conflicten kunnen worden geregeld. Volgens de vader kunnen partijen, indien nodig, goed overleggen over [minderjarige] en in zijn belang handelen. De vader is zeer betrokken bij [minderjarige] en ziet hem ook geregeld. Het probleem is dat de moeder blijft aangeven dat zij angst heeft voor de vader. Hiertoe is geen reden en zij trekt zich ten onrechte terug uit de opgestarte hulpverlening.
In de tweede plaats stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat het niet voorzienbaar is dat er binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in het onderling contact tussen partijen zal komen. Het mag van de moeder verwacht worden, nu de vader overal zijn medewerking aan heeft verleend, dat zij zich inzet om de gevolgen van het feitelijk uiteengaan van partijen zo draagbaar mogelijk te maken.
Tot slot stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat vanwege de angst van de moeder voor het (gedrag van de) vader er een onaanvaardbaar risico is dat in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening [minderjarige] klem of verloren zou raken. Het is de wens van de vader om en grotere rol in het leven van [minderjarige] te spelen en betrokken te worden bij beslissingen die er over [minderjarige] genomen worden.
3.9.1.
Ter zitting voegt de vader daaraan toe dat de omgang tussen hem en [minderjarige] verloopt zoals is bepaald in het voornoemde kort geding vonnis van 21 april 2017. Hij voelt zich door de moeder buiten spel gezet nu de moeder alleen het gezag uitoefent. Zo heeft de moeder eenzijdig de omgangsregeling veranderd en zonder overleg [minderjarige] overgeplaatst naar een andere basisschool.
De vader ontkent dat hij de moeder angst aanjaagt en wijst erop dat partijen elkaar, ingeval van nood, weten te vinden en dan in staat zijn om in het belang van [minderjarige] met elkaar te communiceren.
3.10.
De moeder betwist de grieven van de vader. Zij stelt dat partijen niet in staat zijn om met elkaar te overleggen. Dat er geen sprake is van communicatie tussen de ouders maakt dat het uitvoeren van gezamenlijk gezag niet mogelijk is en [minderjarige] daardoor klem of verloren raakt tussen de ouders of klem of verloren dreigt te raken.
Verder hebben de gesprekken die partijen met de mediator, de heer [de mediator] , hebben gevoerd niet geleid tot een verbetering van het onderling contact.
Tot slot brengt het feit dat de vader het in de praktijk nu al oneens is met de beslissingen die de moeder neemt met zich mee dat het uitvoeren van het gezamenlijk gezag geen optie is.
3.10.1.
Ter zitting voegt de moeder daaraan toe dat de vader haar onder druk zet en haar laat schrikken door haar bijvoorbeeld op te wachten in haar straat. Zij ontkent dat zij de vader niet informeert; bovendien bezoeken zij gezamenlijk de 10-minuten gesprekken op school. De moeder voert aan dat de thans lopende omgangsregeling het maximaal haalbare is. [minderjarige] is een kwetsbaar kind dat niet verder onder druk moet worden gezet. Gezamenlijk gezag zal volgens de moeder leiden tot een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem komt te zitten en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering komt.
3.11.
De raad constateert ter zitting dat het van belang is dat er iets gebeurt aan de communicatie tussen de ouders en heeft naar aanleiding daarvan aangeboden een nader onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden voor gezamenlijk ouderlijk gezag.
Dit onderzoek zal door de raad mogelijk ambtshalve worden uitgebreid naar een beschermingsonderzoek.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de moeder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.12.2.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Het hof zal dan ook de raad verzoeken om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
- welke mogelijkheden en belemmeringen ziet de raad voor gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] ?
- wat acht de raad nodig om eventuele belemmeringen weg te nemen?
- wat is het advies van de raad ten aanzien van het gezag?
3.12.3.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak vier maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
3.12.4.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden tot PRO FORMA 30 augustus 2018.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.12.2. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 30 augustus 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, C.N.M. Antens, H.J. Witkamp en is op 1 maart 2018, uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.