ECLI:NL:GHSHE:2018:855

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 maart 2018
Publicatiedatum
1 maart 2018
Zaaknummer
200.226.661_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag over een minderjarige in het kader van de jeugdzorg

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013. De moeder is in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, die op 27 juli 2017 het gezag van de moeder heeft beëindigd. De moeder heeft verzocht deze beschikking te vernietigen, terwijl de Raad voor de Kinderbescherming en de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (GI) hebben verzocht de beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 januari 2018, waarbij zowel de moeder als de vader, alsook vertegenwoordigers van de GI en de raad aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds 21 december 2015 onder toezicht staat van de GI en uit huis is geplaatst in een pleeggezin. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] en dat er geen perspectief is op terugkeer bij de ouders. De moeder heeft recent positieve ontwikkelingen doorgemaakt, waaronder begeleiding bij Exodus, en stelt dat deze niet zijn meegewogen door de rechtbank.

Het hof heeft de argumenten van de moeder, de raad en de GI zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd en dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding op zich te nemen binnen een aanvaardbare termijn. De moeder heeft onvoldoende probleembesef en is onvoorspelbaar in haar gedrag. Gezien de situatie van [minderjarige] en de noodzaak voor stabiliteit en continuïteit in zijn opvoeding, heeft het hof besloten de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. De moeder's verzoek om een deskundigenonderzoek is afgewezen, omdat dit niet zou bijdragen aan de beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 1 maart 2018
Zaaknummer : 200.226.661/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/233288 / FA RK 17-1060
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] , thans verblijvende bij Exodus te [verblijfplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. Tegelaers-Kerouache,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, Regio Noord-Limburg (hierna te noemen: de GI);
- de heer [de pleegvader] en mevrouw [de pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegouders).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 27 juli 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 oktober 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 13 december 2017, heeft de GI verzocht, althans zo begrijpt het hof, de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 januari 2018.
Gelet op de onderlinge samenhang is deze zaak gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met het beroep van de heer [de vader] (hierna: de vader) onder zaaknummer 200.226.676/01.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Tegelaers-Kerouache;
- de vader, bijgestaan door mr. Theeuwen-Verkoeijen;
- de heer [vertegenwoordiger van de raad] als vertegenwoordiger van de raad;
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] als vertegenwoordigers van de GI.
2.3.1.
Mevrouw [begeleidster van de moeder bij Exodus] , begeleidster van de moeder bij Exodus, heeft de zitting, na toestemming daartoe van het hof, als toehoorder bijgewoond.
2.3.2.
De pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 21 december 2015 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 21 december 2017. [minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 21 december 2015 uit huis geplaatst in een pleeggezin. Feitelijk verblijft [minderjarige] sinds 28 juli 2015 in een pleeggezin.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het gezag van de moeder beëindigd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er sprake is van een zodanige ernstige bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] dat een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk is en dat er geen perspectief is op terugkeer bij de ouders als in de wet bedoelde zin.
Daartoe stelt de moeder het volgende.
Zij heeft altijd naar beste kunnen voor [minderjarige] gezorgd en in zijn belang gehandeld. Volgens de moeder zijn de door de raad geschetste zorgen rondom [minderjarige] niet concreet onderbouwd en er blijkt niet dat er in dit kader nader onderzoek is verricht. Daarnaast is er onvoldoende onderzoek gedaan naar de opvoedkundige mogelijkheden van de moeder. Daarbij komt dat zij - sinds haar opname bij Exodus - rustiger is geworden en profiteert van de structuur die haar wordt geboden. Zij is inmiddels bevallen van haar tweede kind en zal gedurende lange tijd begeleiding krijgen van Exodus. Ook [minderjarige] kan hiervan profiteren.
De rechtbank heeft ten onrechte deze recente positieve ontwikkelingen niet meegewogen en de moeder stelt dat ingeval de rechtbank twijfelde aan de gevolgen van positieve ontwikkelingen er een deskundigenonderzoek gelast had moeten worden.
Tot slot heeft de moeder betwist dat de voor [minderjarige] geldende wettelijke aanvaardbare termijn is verstreken, dit maakt dat thans het te vroeg is om te oordelen dat het perspectief van [minderjarige] definitief bij de pleegouders ligt.
3.6.
De raad voert ter zitting - kort samengevat - aan dat de door de wet genoemde aanvaarbare termijn voor [minderjarige] inmiddels ruimschoots is verstreken en heeft het hof verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, en aangevuld ter zitting, ten aanzien van het beroepschrift van de moeder gemotiveerd verweer.
De GI deelt de visie van de raad en voert dat de door de wet genoemde aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is verstreken en dat het perspectief van [minderjarige] bij de pleegouders ligt.
[minderjarige] is een angstige jongen, die behoefte heeft aan veiligheid, structuur en voorspelbaarheid, zodat hij kan stabiliseren en zich van daaruit kan ontwikkelen.
De GI benadrukt dat [minderjarige] recht heeft op een voorspelbare, stabiele opvoedsituatie waarin de ouders betrouwbaar en beschikbaar zijn voor hem. Ondanks de vele inspanningen van de moeder en de hulpverlening, is er te weinig zicht op de haalbaarheid van een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder.Door duidelijkheid te bieden rondom het perspectief van [minderjarige] hoopt de GI dat de ouders hem niet langer belasten met uitspraken over het weer bij de moeder of vader kunnen wonen.
Gezien zijn jonge leeftijd is het bovendien belangrijk dat er helderheid komt over zijn perspectief. Tot slot acht de GI het van belang dat de ouders een duidelijke rol in het leven van [minderjarige] hebben en er wordt naar gestreefd om deze rol samen met de ouders vorm te geven, met daarin de focus op hetgeen voor [minderjarige] haalbaar is.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof, na eigen beoordeling en waardering, overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn.
3.8.3.
Het hof voegt daar nog het navolgende aan toe.
Gebleken is dat de eerste levensjaren van [minderjarige] zich gekenmerkt hebben door veel spanningen in de thuissituatie en huiselijk geweld tussen de ouders waarbij de ouders door hun persoonlijke problematiek onvoldoende beschikbaar waren [minderjarige] .
Uit de stukken en hetgeen door de GI daarover ter zitting is opgemerkt leidt het hof af dat [minderjarige] zich in het huidige pleeggezin lijkt te stabiliseren. Hij laat echter binnen het pleeggezin boos en opstandig gedrag zien wat voort lijkt te komen vanuit een onveilige hechting. [minderjarige] vraagt, meer dan een gemiddeld ander kind van vier jaar, zorg en ondersteuning van voor hem veilige volwassenen. [minderjarige] krijgt op dit moment niet de mogelijkheid om zijn belaste verleden te verwerken doordat voornamelijk de moeder aan hem blijft trekken.
Vanaf het begin van de ondertoezichtstelling is de moeder geadviseerd om persoonlijke hulp en begeleiding te accepteren en haar leven op orde te krijgen. Bij de moeder leek er aanvankelijk geen sprake van probleembesef. In november 2016 is de omgang tussen de moeder en [minderjarige] stopgezet omdat de moeder onvoldoende te begeleiden en te sturen was.
De moeder moest eerst aan een aantal voorwaarden voldoen. Dit betrof onder andere een onderzoek en behandeling voor haar persoonlijkheidsproblematiek en middelengebruik.
Meerdere malen is door de GI uitgelegd dat er eerst een dergelijk onderzoek plaats diende te vinden en dat er vervolgens met de betreffende behandelaar gesproken zou kunnen worden over het hervatten van de omgang. Deze hulp is onvoldoende van de grond gekomen en gebleken is dat de moeder weinig leerbaar is. Zij heeft weinig probleeminzicht en zij is niet in staat haar eigen rol voldoende te overzien. De moeder is verder onvoorspelbaar gebleken en er waren en zijn zorgen omtrent haar psychische gesteldheid. Zij is zorgmijdend en legt alles buiten zich zelf.
Sinds haar (gedwongen) opname in maart 2017 is de moeder rustiger in het contact en sinds november 2017 is er duidelijkheid gekomen over haar persoonlijkheidsproblematiek. Zij woont thans begeleid bij Exodus met haar onlangs geboren (tweede) kindje en ontvangt hier 24 uur begeleiding. De omgangscontacten tussen de moeder en [minderjarige] zijn immers na langere tijd te zijn stopgezet, pas kortgeleden weer opgestart, en er heeft tot nu toe slecht één keer (begeleid) contact plaatsgevonden.
Hoewel er sprake is van een positieve ontwikkeling in het leven van de moeder maakt het voorgaande dat het hof van oordeel dat de ontwikkeling van [minderjarige] op dit moment vraagt dat hij blijft waar hij nu is en dat er voor hem duidelijkheid komt over de continuïteit van de huidige situatie. Het hof is van oordeel dat de voor [minderjarige] aanvaardbare termijn waarbinnen de moeder weer in staat zou moeten zijn om de verantwoordelijkheid voor verzorging en opvoeding op zich te nemen, is verstreken.
Het hof begrijpt de wens van de moeder om op termijn weer voor [minderjarige] te gaan zorgen. Het is echter niet gebleken dat zij daartoe daadwerkelijk in staat is. De recente positieve ontwikkelingen in het leven van de moeder zijn zeer pril te noemen.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het belang van [minderjarige] duidelijkheid omtrent zijn toekomstperspectief vereist en dat in redelijkheid niet te verwachten is dat de moeder binnen aanvaardbare termijn in staat zal zijn om op verantwoorde wijze de opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen.
Een beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] acht het hof in het belang van de minderjarige dan ook noodzakelijk.
3.8.4.
Nu de voor [minderjarige] aanvaardbare termijn is verstreken komt het hof thans niet meer toe aan het verzoek van de moeder om ex artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een nader onderzoek te doen door een deskundige. Het hof is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat een dergelijk onderzoek niet kan bijdragen aan de in deze zaak te nemen beslissing.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 27 juli 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, C.N.M. Antens en H.J. Witkamp en is op 1 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.