ECLI:NL:GHSHE:2018:856

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 maart 2018
Publicatiedatum
1 maart 2018
Zaaknummer
200.226.676_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over een minderjarige in het kader van een gezagsbeëindigende maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over zijn minderjarige kind, [minderjarige]. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, betoogde dat er geen gedegen onderzoek was gedaan naar de situatie van [minderjarige] en dat hij in staat was om voor zijn kind te zorgen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het gezag van de vader beëindigd moest worden, omdat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig werd bedreigd en de vader niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een aanvaardbare termijn.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 januari 2018 zijn zowel de vader als de moeder, bijgestaan door hun advocaten, gehoord. De Raad voor de Kinderbescherming en de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg hebben ook hun standpunten naar voren gebracht. De vader voerde aan dat hij positieve stappen had gezet in zijn leven en dat de omgang met [minderjarige] goed verliep, terwijl de GI en de raad stelden dat de aanvaardbare termijn voor de vader om zijn verantwoordelijkheden te hernemen inmiddels was verstreken.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de vader, ondanks enige positieve ontwikkelingen, niet in staat was om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gezag van de vader over [minderjarige] werd beëindigd. Het hof benadrukte het belang van duidelijkheid en stabiliteit voor de ontwikkeling van [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 1 maart 2018
Zaaknummer : 200.226.676/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/233288 FA RK 17-1060
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, Regio Noord-Limburg (hierna te noemen: de GI);
- de heer [de pleegvader] en mevrouw [de pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegouders).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 27 juli 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 27 oktober 2017, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek gezagsbeëindigende maatregel wordt afgewezen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 13 december 2017, heeft de GI verzocht, althans zo begrijpt het hof, de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 januari 2018.
Gelet op de onderlinge samenhang is deze zaak gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met het beroep van mevrouw [de moeder] (hierna: de moeder) onder zaaknummer 200.226.661/01.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Theeuwen-Verkoeijen;
- de moeder, bijgestaan door mr. Tegelaers-Kerouache;
- de heer [vertegenwoordiger van de raad] als vertegenwoordiger van de raad;
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] als vertegenwoordigers van de GI.
2.3.1.
Mevrouw [begeleidster van de moeder bij Exodus] , begeleidster van de moeder bij Exodus, heeft de zitting, na toestemming daartoe van het hof, als toehoorder bijgewoond.
2.3.2.
De pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processtukken van de behandeling in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 16 november 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de vader en de moeder is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 21 december 2015 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 21 december 2017. [minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 21 december 2015 uit huis geplaatst in een pleeggezin. Feitelijk verblijft [minderjarige] sinds 28 juli 2015 in een pleeggezin.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het gezag van de vader beëindigd.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - aan dat er geen gedegen onderzoek van [minderjarige] aan het inleidende verzoek van de raad ten grondslag ligt. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het de vader niet (voldoende) gelukt is zijn leven op orde te krijgen. De vader is immers een positieve weg ingeslagen en heeft een zekere stabiliteit bereikt. Daarnaast heeft de rechtbank te weinig waarde toegekend aan het feit dat de omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] positief verlopen. De vader stelt dat hieruit kan worden afgeleid dat hij in staat is op een positieve manier met [minderjarige] om te gaan. Hieraan doet niet af dat deze contacten begeleid worden. Bovendien zijn deze omgangsmomenten onlangs uitgebreid.
Ook heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de vader niet binnen een voor door de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.
Gelet op de positieve ontwikkelingen in het leven van de vader is het te vroeg om thans tot beëindiging van het ouderlijk gezag over te gaan. De voor [minderjarige] geldende wettelijke aanvaarbare termijn is nog niet verstreken.
3.6.
De raad voert ter zitting - kort samengevat - aan dat de door de wet genoemde aanvaarbare termijn voor [minderjarige] inmiddels ruimschoots is verstreken en heeft het hof verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3.7.
De GI heeft in het verweerschrift, en aangevuld ter zitting, ten aanzien van het beroepschrift van de vader gemotiveerd verweer gevoerd.
De GI deelt de visie van de raad en merkt op dat de door de wet genoemde aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is verstreken en dat het perspectief van [minderjarige] bij de pleegouders ligt.
[minderjarige] is een angstige jongen en het is van belang in te steken op veiligheid, structuur en voorspelbaarheid, zodat hij kan stabiliseren en zich vandaaruit kan ontwikkelen. [minderjarige] heeft recht op een voorspelbare, stabiele opvoedsituatie waarin de ouders, zij het op afstand, betrouwbaar en beschikbaar zijn voor hem.
Het leven van de vader is op dit moment niet voldoende stabiel. De vader heeft ook na de gezagsbeëindigende maatregel meerdere malen gewisseld van woonplek. Er zijn zorgen over deze wisselende plekken. Het lukt hem niet om een eigen woning te vinden en daar vervolgens een tijd te verblijven. De vader heeft tweemaal een detox-opname gehad vanwege zijn drugsgebruik. Na deze opnames gebruikte hij opnieuw softdrugs. De zorgen rondom het drugsgebruik blijven daarmee bestaan. De GI meent dat de vader onvoldoende hulp krijgt voor zijn persoonlijke problematiek.
De omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] verlopen positief. Begeleiding tijdens de omgang blijft echter noodzakelijk en het is de vraag of deze bezoeken in de toekomst onbegeleid kunnen plaatsvinden.
Door duidelijkheid te beiden rondom het perspectief van [minderjarige] hoopt de GI dat de ouders hem niet langer belasten met uitspraken over het weer bij de moeder of vader kunnen wonen.
Gezien zijn jonge leeftijd is het bovendien belangrijk dat er helderheid komt over zijn perspectief. De GI acht het van belang dat de ouders een duidelijke rol in het leven van [minderjarige] hebben en er wordt naar gestreefd om deze rol samen met de ouders vorm te geven, met daarin de focus wat voor [minderjarige] haalbaar is.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof, na eigen beoordeling en waardering, overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de vader niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn.
3.8.3.
Het hof voegt daar nog het navolgende aan toe.
Gebleken is dat de eerste levensjaren van [minderjarige] zich gekenmerkt hebben door veel spanningen in de thuissituatie en huiselijk geweld tussen de ouders waarbij de ouders door hun persoonlijke problematiek onvoldoende beschikbaar waren [minderjarige] .
Uit de stukken en uit hetgeen de GI daarover ter zitting naar voren heeft gebracht leidt het hof af dat [minderjarige] zich in het huidige pleeggezin lijkt te stabiliseren. Hij laat echter binnen het pleeggezin boos en opstandig gedrag zien wat voort lijkt te komen uit een onveilige hechting. [minderjarige] vraagt, meer dan een gemiddeld ander kind van vier jaar, zorg en ondersteuning van voor hem veilige volwassenen.
Vanaf het begin van de ondertoezichtstelling is aan de ouders geadviseerd om te werken aan hun persoonlijke problematiek.
Bij de vader is er sprake van drugsgebruik en hij vindt het vanuit zijn loyaliteit moeilijk om de moeder buiten zijn bezoekmomenten met [minderjarige] te houden. Hiermee handelt de vader niet in het belang van [minderjarige] , maar denkt hij teveel aan de moeder. Vader accepteert hulpverlening vanuit Anacare en is open en eerlijk over zijn verleden en drugsgebruik. Er is echter geen intrinsieke motivatie om hiermee aan de slag te gaan. Op de momenten dat hij tegenslagen krijgt, is er sprake van een terugval in drugsgebruik. De vader woont thans weliswaar een langere periode op één adres, maar gebleken is dat dit niet zijn eigen (huur)woning betreft en hij thans nog op zoek is naar eigen woonruimte.
Het voorgaande maakt dat het hof van oordeel is dat de ontwikkeling van [minderjarige] op dit moment vraagt dat hij blijft waar hij nu is en dat er voor hem duidelijkheid komt over de continuïteit van de huidige situatie.
Het hof is van oordeel dat de voor [minderjarige] aanvaardbare termijn waarbinnen de vader weer in staat zou moeten zijn om de verantwoordelijkheid van verzorging en opvoeding op zich te nemen, is verstreken.
Het hof begrijpt de wens van de vader om op termijn weer voor [minderjarige] te gaan zorgen. Het is echter niet gebleken dat hij daartoe daadwerkelijk in staat is. De positieve ontwikkelingen in het leven van de vader zijn naar het oordeel van het hof nog zeer pril.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het belang van [minderjarige] duidelijkheid omtrent zijn toekomstperspectief vereist en dat in redelijkheid niet te verwachten is dat de vader binnen aanvaardbare termijn in staat zal zijn om op verantwoorde wijze de opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen.
Een beëindiging van het gezag van de vader over [minderjarige] acht het hof in het belang van de minderjarige dan ook noodzakelijk.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 27 juli 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, C.N.M. Antens en H.J. Witkamp en is op 1 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.