ECLI:NL:GHSHE:2018:920

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
20-001065-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de verkoop van illegaal vuurwerk

Op 7 maart 2018 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde die illegaal vuurwerk verkocht. Het hof heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 1.000,- bedroeg, maar de advocaat-generaal heeft gevorderd dat dit bedrag verhoogd zou worden naar € 3.825,-. De verdediging heeft verzocht om het oorspronkelijke vonnis te bevestigen. Na onderzoek op de terechtzitting heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het hof zich niet kon verenigen met de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft de berekening van het voordeel als onvoldoende inzichtelijk beoordeeld en is uitgegaan van de verklaring van de veroordeelde, die aangaf dat hij € 1.000,- had verdiend met de verkoop van vuurwerk. Na aftrek van kosten, die door de veroordeelde zijn opgegeven, heeft het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 829,-. Het hof heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001065-15 OWV
Uitspraak : 7 maart 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 maart 2015 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 02-997507-10 tegen:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 1.000,- en is aan de veroordeelde de verplichting opgelegd om dat bedrag te betalen aan de Staat.
De veroordeelde heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal vaststellen op een bedrag van € 3.825,- en aan de veroordeelde de verplichting zal opleggen om dat bedrag te betalen aan de Staat.
De verdediging heeft verzocht het vonnis waarvan beroep te bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 7 maart 2018 (parketnummer 20-000928-15)
veroordeeld tot straf ter zake van:
parketnummer 02-997507-10:
1.
(in de periode van 4 juli 2010 tot 1 oktober 2010) waren verkopen, te koop aanbieden, afleveren of uitdelen, wetende dat zij voor het leven of de gezondheid schadelijk zijn en dat schadelijk karakter verzwijgende, meermalen gepleegd,
en
(in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 14 december 2010) medeplegen van waren verkopen, te koop aanbieden, afleveren of uitdelen, wetende dat zij voor het leven of de gezondheid schadelijk zijn en dat schadelijk karakter verzwijgende, meermalen gepleegd,
2.
(in de periode van 4 juli 2010 tot 1 oktober 2010) overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd,
en
(in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 14 december 2010) medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd,
parketnummer 02-997503-11:
1.
(in de periode van 16 juni 2011 tot en met 27 september 2011) waren verkopen, te koop aanbieden, afleveren of uitdelen, wetende dat zij voor het leven of de gezondheid schadelijk zijn en dat schadelijk karakter verzwijgende, meermalen gepleegd,
2.
(in de periode van 16 juni 2011 tot en met 27 september 2011) overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Het hof stelt het volgende vast.
Het hof acht de berekening zoals opgenomen in het dossier onvoldoende inzichtelijk om daaraan een voldoende betrouwbare schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel te kunnen ontlenen. Het hof zal daarom uitgaan van hetgeen door veroordeelde is verklaard over de opbrengsten uit de vuurwerkhandel.
Door veroordeelde is verklaard dat hij een bedrag van naar schatting € 1.000,- aan de handel in vuurwerk heeft verdiend. Het hof gaat ervan uit dat dit de opbrengsten zijn uit de vuurwerkhandel, waarop de kosten nog in mindering moeten worden gebracht.
Door veroordeelde is aangevoerd dat hij kosten heeft gemaakt voor het beheer van de websites via welke het vuurwerk werd verkocht. Deze kosten bedroegen € 19,- per maand.
Uitgaande van een bewezen verklaarde periode van in totaal 9 maanden, bedroegen de totale kosten (9 x € 19,- =) € 171,-.
Het hof ontleent derhalve aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel dat de veroordeelde door middel van het begaan van voormelde feiten dan wel van soortgelijke feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan, een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten en dat dit voordeel moet worden geschat op netto (€ 1.000,- -/- € 171,- =) € 829,-.
Op te leggen betalingsverplichting
Het hof zal aan de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van een bedrag van € 829,- aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 829,- (achthonderdnegenentwintig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 829,- (achthonderdnegenentwintig euro).
Aldus gewezen door
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. A.M.G. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Kroes, griffier,
en op 7 maart 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Wiemans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.