ECLI:NL:GHSHE:2019:1005

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
200.236.095_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling voor minderjarige kinderen na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor de kinderen van de moeder en de vader, die eerder met elkaar gehuwd waren. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen, waarin een zorgregeling was vastgesteld die de vader recht gaf op omgang met de kinderen. De moeder stelde dat de vader niet in staat was om een veilige en stabiele omgeving voor de kinderen te bieden, en dat de kinderen sinds juli 2017 geen contact meer met hem wilden. De vader voerde aan dat hij hard aan zichzelf werkte en dat de moeder hem tegenhield in het contact met de kinderen. Het hof heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een nieuw onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden voor contactherstel tussen de vader en de kinderen. Het hof oordeelde dat er onvoldoende informatie beschikbaar was om een goede beslissing te nemen en dat het in het belang van de kinderen was om een nieuw onderzoek te laten uitvoeren. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot 18 juli 2019, in afwachting van het rapport van de raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 14 maart 2019
Zaaknummer: 200.236.095/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/04/128019 / FA RK 14-179
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.C. van Heerd,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: onttrokken (voorheen mr. S. Smeets).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 28 december 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 maart 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - het verzoek van de vader om een zorgregeling vast te stellen af te wijzen, althans hem de omgang met de kinderen te ontzeggen, althans het recht op omgang voor onbepaalde tijd op te schorten, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 mei 2018, heeft de vader verzocht om de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 februari 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. van Heerd;
  • de vader;
  • [vertegenwoordiger van de raad] , namens de raad.
2.3.1.
De advocaat van de vader heeft zich bij V2-formulier van 31 januari 2019 onttrokken.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is één dag voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V6-formulier met bijlagen (productie 29 en 30) van de advocaat van de moeder d.d. 22 januari 2019, waaronder de processen-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 13 maart 2014, 5 september 2014,
18 juni 2015, 26 augustus 2016, 12 december 2016 en 30 november 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 7 november 2012 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 26 november 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Bij beschikking van 19 maart 2014 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, aan de raad verzocht om een advies uit te brengen over de zorgregeling. Verder is bepaald dat er gedurende het raadsonderzoek voorlopig geen omgang plaatsvindt tussen de vader en de kinderen.
3.4.
Bij beschikking van 1 oktober 2014 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, bepaald dat de vader en de kinderen voorlopig omgang hebben via een begeleide omgangsregeling (hierna: BOR). Aan de raad is opnieuw verzocht om een advies uit te brengen in verband met de voortgang van de verdere procedure.
3.5.
Bij beschikking van 27 juli 2015 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond,
nogmaals bepaald dat de omgang tussen de vader en de kinderen voorlopig via de BOR, te weten: via Anacare, zal plaatsvinden. Aan de raad is opnieuw verzocht te rapporteren.
3.6.
Bij beschikking van 7 februari 2017 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, bepaald dat de omgang tussen de vader en de kinderen voorlopig nog zal plaatsvinden onder professionele begeleiding (waarschijnlijk van Anacare), welke vanuit de gemeente wordt aangeboden. Aan partijen is verzocht om over de voortgang te berichten.
3.7.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank een definitieve zorgregeling vastgesteld waarbij de vader en de kinderen omgang hebben met elkaar eenmaal per veertien dagen op zaterdag van 13.00 uur (na de lunch) tot 17.00 uur (voor het avondeten). Verder is bepaald dat de vader Humanitas dient in te schakelen om de overdracht van de kinderen de eerste drie maanden te verzorgen.
3.8.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting in hoger beroep
- zakelijk weergegeven - het volgende aan.
De afgelopen vier jaar zijn er intensieve hulpverleningstrajecten ingezet die geen verandering hebben gebracht in de situatie. De omgang is niet voor niets enkel verder ingeperkt.
Sinds juli 2017 willen de kinderen geen contact meer met de vader.
De vader lijkt niet in te zien wat de gevolgen zijn van zijn handelen. Hij is de kinderen blijven belasten met volwassenenproblematiek. Daarnaast is hij onvoldoende in staat om met de diabetes van [minderjarige 2] om te gaan.
Dit alles maakt dat er zwaarwegende belangen zijn die zich tegen omgang tussen de vader en de kinderen verzetten.
Na de uitspraak van de rechtbank is er niets meer gebeurd. Er is geen contact meer geweest tussen de vader en de kinderen. De vader heeft geen enkele toenaderingspoging meer gedaan.
De moeder heeft de kinderen geprobeerd te stimuleren om het contact met de vader aan te gaan en ze heeft veel energie in het proces gestoken, maar zowel haar vertrouwen als het vertrouwen van de kinderen in de vader is weg.
3.10.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting in hoger beroep
- zakelijk weergegeven - het volgende aan.
De vader heeft de kinderen al heel lang niet gezien. Hij heeft het vermoeden dat de moeder er alles aan doet om de kinderen bij hem weg te houden.
De vader heeft de afgelopen tijd hard aan zichzelf gewerkt. Met de hulp van een bewindvoerder probeert hij in drie jaar schuldenvrij te zijn. De vader heeft een vaste baan en hij is sinds een jaar helemaal gestopt met drinken. Hij zoekt de kinderen niet meer bij school op en hij benadert ze niet meer via social media. Hij heeft geen pogingen meer ondernomen om in contact te komen, zoals de moeder hem verwijt, juist omdat hij van de advocaat had begrepen dat hij dat niet mocht.
De vader erkent dat hij in het verleden fouten heeft gemaakt. Hij heeft de kinderen beloftes gedaan die hij niet kon nakomen.
De vader beseft dat hij hulp en begeleiding nodig heeft, met name om de omgang met de kinderen tot stand te brengen en eventueel te begeleiden. Het lukt hem zelf niet om zaken te regelen en initiatief te nemen. In het verleden heeft de vader veel baat bij de hulp van Anacare gehad.
Hij heeft al geregeld dat hij in het ziekenhuis terecht kan voor vragen over de diabetes van [minderjarige 2] .
De vader denkt dat het lastig is om bijvoorbeeld hulp van Humanitas in te schakelen. Hij moet rondkomen van slechts € 40,- leefgeld per week.
3.11.
De raad heeft ter zitting als volgt geadviseerd.
Het is jammer dat er na 2014 geen raadsonderzoek meer heeft plaatsgevonden. Mogelijk was de hulpverlening vanuit de ondertoezichtstelling helpend geweest om een structurele omgangsregeling tot stand te brengen en de belemmeringen bij de ouders weg te nemen. Er lijkt nu sprake te zijn van verwarring en misverstanden wat er mogelijk toe heeft geleid dat de kinderen en de vader elkaar niet zien.
[minderjarige 1] lijkt boos en teleurgesteld, omdat zij denkt dat de vader laks is en geen moeite doet, terwijl de vader van zijn kant denkt dat hij helemaal niets mag en hij zich netjes aan de afspraken houdt. Alhoewel [minderjarige 1] aangeeft dat zij er geen vertrouwen meer in heeft lijkt er nog wel een opening bij haar te zijn.
De beslissing van de rechtbank zal nergens toe leiden. De raad adviseert tot een nieuw onderzoek, waarbij zo mogelijk ook de mogelijkheden van een kinderbeschermingsmaatregel kunnen worden meegenomen.
3.12.
Het hof overweegt op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde als volgt.
3.12.1.
Alhoewel de kinderen te kennen geven dat zij op dit moment geen behoefte hebben aan contact met hun vader en bij [minderjarige 1] de boosheid de overhand lijkt te nemen, zijn er ook gevoelens van teleurstelling bij [minderjarige 1] aanwezig. Zij lijkt de indruk te hebben dat haar vader geen moeite voor haar en [minderjarige 2] wil doen. Daarnaast is het vertrouwen in haar vader weg vanwege voorvallen, die in het verleden hebben plaatsgevonden. Mogelijk is er bij [minderjarige 1] ook sprake van loyaliteitsgevoelens naar haar moeder, waardoor ze het contact met de vader niet goed kan ondersteunen.
3.12.2.
Het hof heeft verder ter zitting geconstateerd dat de vader er onvoldoende besef van lijkt te hebben dat hij de afgelopen periode recht op omgang met zijn kinderen heeft gehad en dat het initiatief om deze regeling tot uitvoering te brengen, al die tijd bij hem lag.
De vader heeft te kampen met persoonlijke problematiek en dit heeft er mogelijk mede toe geleid dat er allerlei misverstanden zijn ontstaan. Hierdoor hebben de vader en de kinderen elkaar letterlijk en figuurlijk niet meer kunnen bereiken.
Ook bij de vader zijn er gevoelens van teleurstelling en verdriet. Ter zitting heeft de vader benadrukt dat hij zijn kinderen graag wil zien. Juist om die reden heeft hij er hard voor gewerkt om zijn leven op orde te krijgen en probeert hij zoveel mogelijk de juiste keuzes te maken.
Er is door de rechtbank veel op de begeleiding van de ouders en de kinderen ingezet en toen de regeling door Anacare werd begeleid leek deze goed te lopen. Er heeft sinds de bestreden beslissing van de rechtbank geen contact meer plaatsgevonden, terwijl niet duidelijk is of de huidige situatie het meest in het belang van de kinderen is. Nu het laatste raadsonderzoek bijna vijf jaar geleden heeft plaats gevonden, acht het hof het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat een nieuw onderzoek zal worden verricht.
Op grond van de huidige, beschikbare informatie acht het hof zich onvoldoende voorgelicht om een goede beslissing te kunnen nemen.
3.12.3.
Het hof verzoekt de raad om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren over de volgende vragen:
welke mogelijkheden zijn er voor contactherstel en hoe dient een eventueel contactherstel zich verder te ontwikkelen qua vorm en frequentie?
is het voor een eventueel contactherstel noodzakelijk dat er professionele begeleiding wordt ingezet en zo ja, voor wie en aan welke hulpverlening/begeleiding kan worden gedacht?
zijn er contra-indicaties voor omgang en/of zijn er bezwaren die aan het recht op omgang in de weg staan?
zo ja, wat acht de raad nodig om deze belemmeringen weg te nemen?
is er bij de kinderen of één van de kinderen sprake van loyaliteitsproblematiek?
is de moeder voldoende in staat om de omgang tussen de vader en de kinderen te ondersteunen?
welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in het kader van de voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
3.12.4.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak vier maanden aanhouden om de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten.
Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
3.12.5.
Totdat de raad advies heeft uitgebracht en het hof op het verzoek van de moeder verder beslist, ziet het hof voor de tussenliggende periode geen mogelijkheden voor een voorlopige (tijdelijke) omgangsregeling. Hiervoor is het noodzakelijk dat eerst het advies van de raad wordt afgewacht.
Er is al geruime tijd geen contact geweest tussen de vader en de kinderen, zodat het van belang is dat een (eventueel) contactherstel zorgvuldig tot stand wordt gebracht. Temeer, nu er rondom de diabetes van [minderjarige 2] veel zorgen zijn en het van belang is dat er voldoende waarborgen worden ingebouwd om de omgang voor hem veilig te laten verlopen.
3.12.6.
Dit betekent niet dat de vader helemaal geen contact met de kinderen kan opnemen.
Aan de vader is ter zitting al meegegeven dat het hem vrij staat om zijn kinderen een kaartje te sturen en op deze wijze een begin te maken om het contact tussen hem en de kinderen te herstellen.
3.13.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden tot
18 juli 2019 PRO FORMA.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.12.3. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 18 juli 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, J.C.E. Ackermans-Wijn en A.J.F. Manders en is op 14 maart 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.