ECLI:NL:GHSHE:2019:1279

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
5 april 2019
Zaaknummer
200.248.983_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgemeenschap en betekenis van art. 3:186 lid 2 BW na terugverwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen een man en een vrouw na een echtscheiding. De man heeft de echtelijke woning deels verkregen uit de nalatenschap van zijn vader en deels uit een verdeling met zijn moeder. De centrale vraag is of deze woning tot de huwelijksgemeenschap behoort, met specifieke aandacht voor de betekenis van artikel 3:186 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De zaak is terugverwezen door de Hoge Raad na eerdere beschikkingen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die de eerdere beslissingen van de rechtbank Overijssel hebben vernietigd. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 maart 2019 hebben partijen overeenstemming bereikt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Het hof heeft de gemaakte afspraken in de beschikking opgenomen en de proceskosten gecompenseerd. De beschikking van de rechtbank Overijssel van 29 januari 2015 is vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen was, en de afspraken van partijen zijn als onderdeel van de beslissing verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer: 200.248.983/01
zaaknummer rechtbank: C/08/163317 / ES RK 14-3003
zaaknummer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden: 200.168.906
beschikking van de meervoudige kamer van 4 april 2019
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. T. Hermans te Enschede,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H.G.M. van Zutphen te Almelo.
Na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij beschikking van 8 september 2017

1.Het geding tot en met de beschikking van de Hoge Raad

1.1
Bij beschikking van de rechtbank Overijssel (Almelo) van 29 januari 2015, heeft de
rechtbank tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 23 april 2015 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank Overijssel (Almelo) voorts, voor zover thans van belang, overwogen dat de volledige waarde van de echtelijke woning in de verdeling wordt betrokken en bepaald dat aan de man wordt toebedeeld deze echtelijke woning, staande en gelegen aan de [adres] te [plaats] , alsmede de geldlening bij de [bank] onder leningnummer [leningnummer] en is de man veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag ad € 181.617,69 (de helft van de overwaarde van de woning).
1.2
Bij beschikking van 4 februari 2016 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden partijen
verzocht aan het hof bij akte mede te delen welke waarde van de woning zij zullen hanteren, zoals overwogen in rov. 5.6 van die beschikking.
1.3
Bij beschikking van 26 april 2016 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de
beschikking van de rechtbank Overijssel (Almelo) van 29 januari 2015 vernietigd, uitsluitend voor zover het betreft het door de man aan de vrouw te betalen bedrag en de man veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 159.117,69 (de helft van de overwaarde van de woning).
1.4
Tegen deze beschikkingen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatiemiddel bestaat uit drie onderdelen, met subonderdelen. Bij beschikking van 8 september 2017 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat onderdeel 1 feitelijke grondslag mist, de onderdelen 2.3, 2.4 en 2.5 slagen en dat de klachten van onderdeel 3 geen behandeling behoeven. Naar aanleiding van de onderdelen 2.1 en 2.2 heeft de Hoge Raad “met het oog op de procedure na verwijzing (…)” nog het volgende overwogen:
“Indien, zoals de man in hoger beroep onder verwijzing naar HR 1 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1199, NJ 2015/378, heeft betoogd en hij in onderdeel 2.2 bepleit, de akte aldus moet worden uitgelegd dat sprake is van een samenstel van rechtshandelingen dat ertoe strekte de tegenprestatie voor de verkrijging van het aandeel van de moeder in de woning ten laste van het door de man van haar onder uitsluitingsclausule verkregen vermogen te laten komen, leidt (analoge toepassing van) art. 1:124 lid 2 (oud) BW ertoe dat de woning buiten de huwelijksgemeenschap van de man en de vrouw is gebleven. In dat geval kan de vrouw aanspraak maken op een vergoeding aan de huwelijksgemeenschap ter zake van het aandeel in de woning dat de man zonder uitsluitingsclausule uit de nalatenschap van zijn vader heeft verkregen.”
De Hoge Raad heeft de beschikkingen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 februari 2016 en 26 april 2016 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar dit hof.
1.5
De vrouw heeft bij exploot van 4 juli 2018 de man gedagvaard/opgeroepen om te verschijnen op de rol van dinsdag 16 oktober 2018 teneinde met de vrouw verder te procederen. Dit hof heeft de zaak daarop ingeschreven onder zaaknummer 200.247.788/01. Bij arrest van 30 oktober 2018 heeft dit hof de zaak, gelet op het bepaalde in art. 69 lid 2 Rv, verwezen naar een kamer van dit hof die belast is met de behandeling van verzoekschriften, is bevolen dat de procedure met inachtneming van de regels van de verzoekschriftenprocedure wordt voortgezet en is iedere verdere beslissing aangehouden.
1.6
De zaak is vervolgens ter griffie ingeschreven onder het gewijzigde zaaknummer 200.248.983/01.

2.Het geding na verwijzing

2.1
De advocaat van de vrouw heeft bij brief d.d. 21 november 2018 het procesdossier overgelegd.
2.2.
Het hof heeft partijen bij brief van 30 november 2018 in de gelegenheid gesteld schriftelijk aan te geven wat nog ter beslissing voorligt. Daarop heeft het hof ontvangen: een journaalbericht d.d. 14 februari 2019 van de zijde van de vrouw en een journaalbericht d.d. 18 februari 2019 van de zijde van de man, met de verzochte informatie.
2.3
De mondelinge behandeling in hoger beroep bij het hof na verwijzing heeft plaatsgevonden op 13 maart 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Hermans;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Van Zutphen.
2.4
Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
- de door de advocaat van de man overgelegde en voorgedragen pleitnota;
- de door de advocaat van de vrouw overgelegde en voorgedragen pleitnota.

3.De beoordeling

3.1
Gelet op het bepaalde in artikel 424 Rv, dient het hof de behandeling van de zaak voort te zetten met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad.
3.2
Het hof overweegt dat tussen partijen in geschil is de verdeling van hun huwelijksgemeenschap (bs hof, 4 februari 2016, rov. 4.1). De vraag die voorligt is of de (voormalige) echtelijke woning van partijen deel uitmaakt van die huwelijksgemeenschap.
3.3
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep d.d. 13 maart 2019 zijn partijen ter beëindiging van hun geschil het volgende overeengekomen:
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
3.4
Partijen hebben het hof verzocht hetgeen zij zijn overeengekomen op te nemen in een beschikking.

4.De slotsom

in het hoger beroep
4.1
Het hof begrijpt dat partijen hun verzoeken in hoger beroep hebben gewijzigd. Het hof zal in het navolgende beslissen zoals door partijen is verzocht en aldus hun afspraken in deze beschikking opnemen.
4.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de uitkomst van de procedure.

5.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel (Almelo) van 29 januari 2015 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de door partijen gemaakte afspraken zoals weergegeven in rov. 3.3 deel uitmaken van deze beslissing;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Vossestein, J.C.E. Ackermans-Wijn en A.J.F. Manders, bijgestaan door de griffier, en is op 4 april 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.