XV. Op pagina 10 van het vonnis dient de opgave van bewijsmiddelen als volgt te luiden – met wijziging van de tekst van de voetnoten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg.
- het proces-verbaal van doorzoeking;
- het proces-verbaal vuurwapens en munitie.
Verweren verdediging
In hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit van hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 03-720250-15 onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd en hetgeen onder parketnummer 03-702599-17 onder 1 is ten laste gelegd.
Ten aanzien van de onder parketnummer 03-720250-15 onder 1 en 2 ten laste gelegde (poging tot) brandstichting en het teweegbrengen van een ontploffing heeft de raadsman zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat verdachte geen motief had deze feiten te begaan en dat [medeverdachte 1] uit eigen beweging en voor eigen gewin de branden heeft gesticht of willen stichten. Voorts hebben [medeverdachte 1] en de personen rondom hem die eveneens belastend over verdachte hebben verklaard hun verklaringen onderling op elkaar afgestemd, een en ander mede naar aanleiding van de sturende verhoorvragen die door de politie aan hem of hen zijn gesteld. Voorts heeft de raadsman bepleit dat met betrekking tot deze feiten geen nauwe en bewuste samenwerking tussen de medeverdachte(n) en verdachte kan worden vastgesteld.
Het hof oordeelt als volgt.
Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen aanleiding om aan de voor het bewijs gebruikte verklaringen te twijfelen. Het hof acht die verklaringen betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Het hof heeft uit het onderzoek geen aanwijzingen verkregen dat de verklaringen op elkaar zouden zijn afgestemd met het kennelijke doel de verdachte te belasten. Met de rechtbank is het hof meer in het bijzonder van oordeel dat de verklaringen van de [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geloofwaardig zijn, nu zij, toen zij een bekennende verklaring aflegden, niet alleen in de kern consistent hebben verklaard, maar zij daarbij ook zichzelf hebben belast. Voorts worden deze verklaringen op onderdelen ondersteund door de tot bewijs gebezigde getuigenverklaringen en overige bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het medeplegen is het hof met de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust en nauw heeft samengewerkt met [medeverdachte 1] , ook al heeft verdachte niet zelf daadwerkelijke uitvoeringshandelingen ten aanzien van de (poging tot) brandstichting en het teweegbrengen van een ontploffing verricht. Verdachte heeft immers verschillende personen benaderd om in beide panden brand te stichten. Uiteindelijk heeft hij [medeverdachte 1] opdracht gegeven de branden te stichten en hem daarbij voorzien van instructies over de manier waarop dit uitgevoerd diende te worden. Nadat de eerste poging tot brandstichting was mislukt, heeft verdachte [medeverdachte 1] met nadere instructies teruggestuurd om de brandstichting alsnog te laten slagen.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat verdachte degene is geweest die de plannen heeft gemaakt voor de door [medeverdachte 1] uitgevoerde brandstichting en het teweegbrengen van een ontploffing en de poging daartoe alsmede hem heeft voorzien van de noodzakelijke informatie. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de bijdrage van verdachte aan de delicten van een zodanig gewicht is geweest dat van medeplegen kan worden gesproken.
Voorts is aangevoerd dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde (poging tot) brandstichting en het teweegbrengen van een ontploffing geen gevaar voor goederen en personen heeft dan wel zou hebben veroorzaakt, immers heeft een omwonende van de [adres 1] tegen de raadsman gezegd dat zijn woonhuis absoluut niet in gevaar is gekomen en heeft niemand zich gemeld als potentieel slachtoffer van de (poging tot) brandstichting en het teweegbrengen van een ontploffing. Het hof is van oordeel dat dit verweer afstuit op de gebezigde bewijsmiddelen. Daaruit volgt immers dat op het moment van de brandstichting en ontploffing aan de [adres 1] en gedurende de uitvoering van het voornemen om aan de [adres 2] brand te stichten en een ontploffing teweeg te brengen, het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was dat gevaar voor goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel zoals bewezen verklaard inderdaad te duchten was. Dat niemand zich als potentieel slachtoffer heeft gemeld, doet hieraan niet af.
Ten aanzien van de onder parketnummer 03-702599-17 onder 1 ten laste gelegde poging tot oplichting is aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, gelet op het standpunt van de verdediging ten aanzien van de ten laste gelegde (poging tot) brandstichting en het teweegbrengen van een ontploffing.
Het hof verwijst hiervoor naar de bewijsoverweging van de rechtbank. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte heeft gepoogd de verzekeringsmaatschappij op te lichten door (onder meer) in het schadeaangifteformulier te vermelden dat sprake was van brandstichting, zulks terwijl verdachte degene was die de opdracht daartoe had gegeven en de plannen heeft gemaakt.
Ten slotte heeft de verdediging een zogeheten Salduz-verweer gevoerd, omdat verdachte niet de gelegenheid heeft gehad voorafgaand aan zijn verhoren een advocaat te consulteren. Het hof begrijpt het verweer aldus, dat het is gericht op de uitsluiting van bewijs van de door verdachte afgelegde verklaringen en dat het is beperkt tot de door de verdediging in hoger beroep betwiste onderdelen van de tenlastelegging en zich dus niet uitstrekt tot het onder parketnummer 03-720250-15 onder 4 ten laste gelegde voorhanden hebben van wapens en munitie. Het verweer behoeft geen nadere bespreking omdat de verklaringen van verdachte niet tot bewijs zijn gebezigd.
Voor zover het verweer toch moet worden opgevat als tevens betrekking hebbend op het onder parketnummer 03-720250-15 onder 4 ten laste gelegde, behoeft het verweer evenmin bespreking omdat verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg een bekennende verklaring heeft afgelegd.
Het hof verwerpt de verweren van de verdediging.
Witwassen
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep de bewezenverklaring van het onder parketnummer 03-720250-15 onder 3 ten laste gelegde witwassen gevorderd, doch uitsluitend voor wat betreft de motorboot van het merk Nidlev en de motorboot van het merk Aquanaut. Daartoe is in het bijzonder aangevoerd dat sprake is van het verhullen en/of verbergen van de werkelijke aard, herkomst of identiteit van de rechthebbende van beide boten. Immers is ten aanzien van de boten een mistgordijn opgeworpen, onder meer doordat ten aanzien van één of beide boten de koopovereenkomst op een verkeerde naam stond of vals is opgemaakt, een vals registratieteken is gebruikt en het registratiebewijs niet is overgeschreven.
Het hof oordeelt als volgt.
Voor bewezenverklaring van witwassen is – in onderhavig geval – niet alleen vereist dat komt vast te staan dat verdachte, kort weergegeven, verhullende of verbergende handelingen heeft uitgevoerd ten aanzien van bepaalde goederen, maar tevens dat de goederen die verhuld of verborgen zijn geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf. Het hof onderschrijft de opvatting van de advocaat-generaal dat, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een
bepaaldmisdrijf, niettemin bewezen kan worden geacht dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit
enigmisdrijf afkomstig is.
Hoewel uit de stukken van het geding kan worden afgeleid dat verdachte diverse handelingen heeft verricht die als verhullend of verbergend kunnen worden aangemerkt, is het hof – met de rechtbank – van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de motorboot van het merk Nidlev en de motorboot van het merk Aquanaut middellijk of onmiddellijk afkomstig zijn uit
enigmisdrijf. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd omtrent zijn inkomsten en vermogen en de herkomst van de betreffende voorwerpen, in het bijzonder dat hij handelaar was in een wereld waarin het gebruikelijk is transacties uit te voeren met contante geldbedragen. Het hof is voorbij gegaan aan het door de advocaat-generaal als voor verdachte belastend aangemerkte onderzoek naar zijn financiële positie. Dat onderzoek heeft immers betrekking op de periode 1 januari 2012 tot en met 20 juli 2015, terwijl verdachte beide boten in 2007 respectievelijk 2008 heeft verworven. Het hof bevestigt daarom het oordeel van de rechtbank dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder parketnummer 03-720250-15 onder 3 ten laste gelegde witwassen, óók voor wat betreft beide motorboten.
Het standpunt van de advocaat-generaal wordt verworpen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft op grond van hetgeen hij bewezen acht, gevorderd aan
de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek ex artikel
27 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij heeft de advocaat-generaal in het bijzonder rekening gehouden met het gevaarzettende handelen van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in hoger beroep in het kader van de strafoplegging verwezen naar de persoonlijke omstandigheden en slechte gezondheid van verdachte alsmede de impact die deze strafzaak reeds op verdachte heeft gehad. Voorts is gewezen op het Pro Justitia-rapport d.d. 28 oktober 2018, opgemaakt door [psycholoog] , waaruit volgens de verdediging blijkt dat verdachte door de rechtbank onterecht als niets ontziend is omschreven. Gelet op deze omstandigheden heeft de raadsman verzocht de gevorderde straf te matigen.
Het oordeel van het hof
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is
verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de
persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren
is gekomen.
Verdachte heeft samen met een ander brand gesticht en een ontploffing teweeggebracht in
zijn bedrijfspand en een poging daartoe ondernomen in een woning. Verdachte is het
intellectuele brein achter deze feiten, heeft de uitvoerder bewogen deze branden te
stichten en heeft instructies gegeven de branden middels een gasexplosie te doen ontstaan. Nadat een eerste poging was mislukt heeft verdachte de uitvoerder opnieuw opgedragen het plan uit te voeren en heeft hij aanvullende instructies gegeven om het plan ditmaal wel te laten slagen.
Brandstichting behoort tot één van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht
kent, omdat als gevolg van dit delict onbeheersbare, zeer gevaarzettende situaties voor
personen en/of goederen kunnen ontstaan. In dit geval is gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten geweest. In het pand aan de [adres 1] is een ontploffing ontstaan waarna het pand volledig is afgebrand en in het pand in de [adres 2] heeft de graskraan meer dan een volledige dag opengestaan waardoor eveneens een verwoestende gasexplosie had kunnen ontstaan. Dergelijke brandstichtingen of pogingen daartoe veroorzaken grote angst en onrust in de samenleving en bij de omwonenden in het bijzonder. Te meer nu de brandstichting en de poging daartoe hebben plaatsgevonden in de avonduren en hebben geleid tot evacuatie van de omwonenden en afzetting van de openbare weg.
Voorts heeft verdachte geprobeerd de schade aan het pand aan de [adres 1] ten bedrage van € 2.400.000,00 te claimen bij de verzekering. Het hof neemt verdachte in het bijzonder kwalijk de geraffineerde wijze waarop hij een en ander in scene heeft gezet. Verdachte heeft enkel zijn persoonlijke belangen en financieel gewin voor ogen gehad zonder zich te bekommeren om de belangen van de omwonenden van de panden, noch om de financiële belangen van de (verzekerings)maatschappij.
Daarnaast heeft verdachte twee zogenaamde ‘sleutelhangerpistolen’ voorhanden gehad. In
beide gevallen betrof dit een dubbelloops geheim vuurwapen dat naar behoren functioneerde
en dat bovendien geladen bleken te zijn met zogenaamde hollowpointkogels. Het
voorhanden hebben van dergelijke geladen wapens kan een groot risico voor de veiligheid
van personen met zich brengen.
Het hof hecht voorts belang aan de conclusie van het Pro Justitia-rapport d.d. 28 oktober 2018, dat het ten laste gelegde verdachte volledig valt toe te rekenen.
Gelet op de ernst van de feiten, met name de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten, in combinatie met het gevaar die de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten hebben veroorzaakt, kan niet worden volstaan met een andere straf dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt. De feiten rechtvaardigen een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof is van oordeel dat het gevaarzettende karakter van de brand en ontploffing en de poging tot brandstichting en het teweegbrengen van een ontploffing in het oordeel van de rechtbank en de vordering van de advocaat-generaal op juiste wijze tot uitdrukking is gebracht. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat voor de bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar passend en geboden is.
Met betrekking tot de redelijke termijn voor berechting overweegt het hof ten slotte het volgende. Het hof stelt vast dat verdachte op 23 juni 2015 in verzekering is gesteld. De rechtbank Limburg heeft op 15 november 2017 vonnis gewezen. Aldus is in de fase van eerste aanleg einduitspraak gedaan na het verstrijken van ruim 2 jaar en 4 maanden. Het hof is van oordeel dat de redelijke termijn voor berechting in strafzaken in eerste aanleg is overschreden, mede in aanmerking genomen de ingewikkeldheid van de zaak en het procesverloop. Het hof zal daarom de in beginsel passende gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren matigen en aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 7 jaar en 6 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding de straf nog verder te matigen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de volgende voorwerpen in beslag zijn
genomen:
- twee kentekenbewijzen, Quality Trailer OF-61-RH (629099);
- een keuringsbewijs, RDW APK BT-DG-52 (629100);
- een vignet BT-DG-52 (629101);
- een securitysystem code card, Iveco (629104);
- een certificaat, Wildcat Trailer (629111);
- een kentekenbewijs BT-DG-52 (629259);
- een kentekenbewijs OF-61-RH (629275);
- twee facturen inkoop Iveco en snacktrailer (629279);
- een koopovereenkomst Felicitas (638785);
- een sleutelbos met twee sleutels (629283);
- een sleutelbos met negen sleutels (629285).
Nu met betrekking tot deze voorwerpen niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van
artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, dienen zij te worden teruggegeven aan de
beslagene.
BESLISSING
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend ten aanzien van:
- de aan verdachte opgelegde straf;
- de beslissing omtrent het beslag.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de beslagene van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- twee kentekenbewijzen, Quality Trailer OF-61-RH (629099);
- een keuringsbewijs, RDW APK BT-DG-52 (629100);
- een vignet BT-DG-52 (629101);
- een securitysystem code card, Iveco (629104);
- een certificaat, Wildcat Trailer (629111);
- een kentekenbewijs BT-DG-52 (629259);
- een kentekenbewijs OF-61-RH (629275);
- twee facturen inkoop Iveco en snacktrailer (629279);
- een koopovereenkomst Felicitas (638785);
- een sleutelbos met twee sleutels (629283);
- een sleutelbos met negen sleutels (629285).
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. P.M. Frielink, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G. Pesselse, griffier,
en op 17 januari 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. E.E. van der Bijl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.