ECLI:NL:GHSHE:2019:1288

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
5 april 2019
Zaaknummer
200.255.153_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging tussentijdse beëindiging schuldsaneringsregeling zonder toekenning schone lei onder verlenging van de looptijd met een periode van 18 maanden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 18 februari 2019 de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, omdat de appellante niet voldeed aan haar inspanningsverplichting. De appellante, die onder bewind stond, had weliswaar betaalde arbeid verricht, maar niet in voldoende mate om aan de eisen van de schuldsaneringsregeling te voldoen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante, ondanks haar tekortkomingen, zich had ingespannen om meer uren te werken en dat zij inmiddels ondersteuning had van een mentor. Het hof heeft geoordeeld dat de tekortkomingen niet volledig aan de appellante konden worden toegerekend, mede gezien haar beperkte cognitieve vermogens. Het hof heeft daarom besloten om de schuldsaneringsregeling met 18 maanden te verlengen, zodat de appellante de kans krijgt om alsnog aan haar verplichtingen te voldoen. Het vonnis van de rechtbank is vernietigd en het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 4 april 2019
Zaaknummer : 200.255.153/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/17/155 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. P.A. Schippers te 's-Hertogenbosch.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 18 februari 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 februari 2019, heeft [appellante] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen, al dan niet met toepassing van een verlenging van de duur van de schuldsaneringsregeling met een door het hof in goede justitie te bepalen termijn.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 maart 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Schippers,
  • de heer [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder,
  • mevrouw [beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna te
noemen: de beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 21 januari 2019;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 15 maart 2019 en 25 maart 2019;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 14 maart 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit haar uitlatingen zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij arrest van dit hof van 29 juni 2017 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 5 november 2018 tussentijds beëindigd nu [appellante] toerekenbaar een van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, te weten de inspanningsverplichting, niet naar behoren nakomt Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.4. (…) Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat [appellante] zich niet aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inspanningsverplichting heeft gehouden. De schuldenares heeft vanaf aanvang van de schuldsaneringsregeling nimmer fulltime gewerkt dan wel voldoende (aanvullend) gesolliciteerd.
Ter zitting is, door de beschermingsbewindvoerder, ter elfder uren opgeworpen dat er mogelijk sprake is van een cognitief gebrek waardoor de tekortkoming in het solliciteren verklaard zou kunnen worden. Deze stelling is in het geheel niet onderbouwd en ook [appellante] heeft deze reden niet aangevoerd. [appellante] zelf heeft aangegeven dat zij voldoende inspanning heeft geleverd nu zij meer dan de bijstandsnorm verdient.
De rechtbank overweegt voorts dat niet is gebleken van een verbetering in de houding van [appellante] sinds het verhoor van 12 april 2018, waarbij met name de inspanningsverplichting nog eens uitvoerig met haar is besproken. [appellante] heeft ruimschoots de gelegenheid gehad om die verbetering te laten zien. Gelet op de duur en ernst van de tekortkoming acht de rechtbank geen gronden aanwezig voor een verlenging van de schuldsaneringsregeling.
2.5. (...)
Die tekortkoming kan ook aan [appellante] worden toegerekend
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Uit het tussentijds beëindigingsverzoek van de bewindvoerder en de uitlatingen van zowel [appellante] als haar beschermingsbewindvoerder ter zitting blijkt dat na de aanwijzing van 12 april 2018 aan [appellante] om toch te blijven solliciteren om meer te kunnen gaan werken zulks wel heeft geresulteerd in een inspanning van [appellante] om haar uren uit te breiden. Daarin is zij ook geslaagd door een derde parttimebaan te accepteren. Dat zij daarmee de gewenste aantal uren van 36 uur niet behaald neemt niet weg dat zij heeft voldaan aan de inspanningsverplichting daartoe. Van [appellante] kan redelijkerwijs niet verwacht worden dat zij een vierde parttimebaan zal accepteren. Van haar kan slechts verwacht worden dat zij de uren bij haar huidige werkgevers uitbreidt, echter deze werkgevers zijn daartoe niet genegen. Desalniettemin heeft [appellante] zich wel degelijk ingespannen om meer uren te werken. Zij heeft zich ingeschreven bij een tweetal uitzendbureaus, heeft zich gemeld op de website werk.nl en heeft diverse sollicitaties verricht. Daar komt nog bij dat [appellante] ter zitting heeft aangegeven dat zij van mening is dat zij inmiddels genoeg werkt en genoeg verdient. Hieruit blijkt dat [appellante] niet de cognitieve vermogens heeft om zich te realiseren dat een schuldsaneringsregeling andere verplichtingen met zich brengt dan bijvoorbeeld de Participatiewet. Ondanks herhaalde opmerkingen van de beschermingsbewindvoerder en de rechtbank ter zitting kan zij zulks niet bevatten. Derhalve vindt hierin de opmerking van de beschermingsbewindvoerder dat de cognitieve vermogens van [appellante] beperkt zijn reeds aansluiting. Inmiddels heeft de beschermingsbewindvoerder een onderzoek gelast naar de cognitieve vermogens van [appellante] en heeft bovendien een verzoek ingediend tot mentorschap, immers [appellante] is van mening dat zij niet langer de verstandelijke vermogens bezit om beslissingen haar eigen persoon aangaande te nemen. De opmerking van de bewindvoerder dat een verlenging van de termijn niet zinvol is omdat er in het geheel geen spaarcapaciteit voor schuldeisers is kan [appellante] evenmin plaatsen. Immers de verlenging van een schuldsaneringsperiode ziet er nu juist op om schuldenaar te bewegen alsnog aan de verplichtingen te voldoen en op die wijze ook resultaten te behalen ten behoeve van de schuldeisers. Wanneer [appellante] alsnog voldoet aan haar sollicitatieverplichting en zij daarin slaagt, zal zij een verdere spaarcapaciteit kunnen genereren voor de schuldeisers. In die zin wordt daarmee in het belang van zowel schuldenaar als schuldeisers gehandeld.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] benadrukt dat zij na het verhoor van 12 april 2018 aanvullend is gaan solliciteren en ook een derde parttimebaan gevonden heeft. Wellicht dat een urenuitbreiding van deze derde baan zal leiden tot een cumulatief dienstverband van 36 uren per week. Ook heeft zij zich na afloop van voornoemd verhoor ingeschreven bij een drietal uitzendbureaus. Daarnaast is ook het aangevraagde mentorschap inmiddels verleend en heeft [appellante] zich met betrekking tot haar mogelijk verminderde cognitieve vermogens tot haar huisarts gewend. Zij is hierop door haar huisarts doorverwezen voor nader onderzoek, maar dit onderzoek is nog niet gepland omdat [appellante] er, naar eigen zeggen, nog niet in geslaagd is om een afspraak voor dit nader onderzoek te maken. [appellante] geeft desgevraagd nadrukkelijk aan fulltime te kunnen werken. Ook begrijpt zij dat zij niet alleen middels het verwerven van een vierde parttime baan aan het binnen de schuldsaneringsregeling vereiste urenaantal van 36 uur per week kan geraken, maar dat zij ook op andere vacatures met een hoger aantal contracturen (dan dat zij nu werkt) kan solliciteren. [appellante] geeft tevens aan dat de zorg voor haar kinderen in beginsel geen beletsel vormt om fulltime te gaan werken, alsdan zal zij deze kinderen bij een opvang onderbrengen.
3.7.
De bewindvoerder heeft in zijn brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Bij aanvang van de zaak had [appellante] een parttime baan via Post.nl, een paar maanden later heeft zij ook werkzaamheden bij Sandd post bemachtigd. Omdat zij met beide banen nog onvoldoende inkomsten had is een en ander geruime tijd aangevuld met een PW uitkering (Participatiewet). Reeds kort na het huisbezoek heeft de bewindvoerder geconstateerd dat de sollicitatieverplichting onder de maat bleef. Het lukte [appellante] niet om hier consequent aan te voldoen of haar sollicitaties op een behoorlijke wijze inzichtelijk te maken. Dit ondanks het feit dat de bewindvoerder [appellante] verschillende malen had verteld welk model zij hiervoor kon gebruiken en hoe de stukken aangeleverd konden worden. [appellante] was wel steeds telefonisch benaderbaar en stelde zich ook coöperatief op. Echter desondanks bleef de informatieverplichting onder de maat. [appellante] stelde onder andere niet de beschikking te hebben over een computer. De bewindvoerder heeft haar toen verteld dat dit geen probleem hoefde te zijn daar zij ook haar verplichtingen met de pen zou kunnen uitvoeren. Ook heeft de bewindvoerder [appellante] verteld dat stukken per post verzonden konden worden. Ook het toezenden van haar overige stukken, bijvoorbeeld salarisspecificaties e.d. bleef een probleem. Wel zijn haar financiële zaken uiteraard opgepakt door de beschermingsbewindvoerder die op verzoek steeds inzage heeft gegeven in de beheerrekening plus overige financiële zaken. Gezien de tekortkomingen heeft de bewindvoerder op 29 januari 2018 verzocht om een verhoor. Na het eerste verhoor, waarbij naast de inspanningsverplichting ook een terugvordering van de gemeente aan de orde kwam, heeft [appellante] een paar keer aangetoond dat zij aan haar sollicitatieverplichting voldeed. Na het verhoor heeft [appellante] zich op verzoek van de bewindvoerder ook gewend tot de gemeente voor hulp bij het zoeken naar aanvullend werk. Aangezien de bewindvoerder op 5 november 2018 echter nog steeds geen duidelijk beeld had van de gewerkte uren, maar ook geen enkele aanvullende sollicitatie meer had gezien, heeft hij de rechter-commissaris gevraagd om een tussentijdse beëindiging. De mondelinge behandeling hiervan heeft plaats gevonden op 21 januari 2019 bij welke gelegenheid ook de beschermingsbewindvoerder aanwezig was. Omdat tijdens de zitting mogelijke beperkingen werden aangegeven heeft de bewindvoerder na de zitting nog gevraagd aan [appellante] en haar beschermingsbewindvoerder om in dat geval zo spoedig mogelijk een rapport op te laten maken door de gemeente of een andere instantie. Uit dit rapport zou dan mogelijk kunnen blijken waarom het [appellante] niet lukt om aan de regels van de schuldsaneringsregeling te voldoen. Op 28 februari 2019 heeft de bewindvoerder zowel de beschermingsbewindvoerder, zo ook [appellante] op 1 maart 2019 bij het doorzenden van de oproep, nog gevraagd om de laatste stukken (december 2018 t/m februari 2019), aangezien hij van deze periode geen enkel beeld heeft.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder vraagt zich af of de mentor en de beschermingsbewindvoerder wel in staat zullen zijn om [appellante] dermate intensief bij het solliciteren te helpen dat zij daarmee naar behoren aan haar sollicitatieplicht voldoet. Voorts geeft de bewindvoerder aan dat ook de informatieplicht niet immer naar behoren wordt nagekomen, zo is hij nog steeds in afwachting van de salarisstroken en afschriften van de beheerrekening over de maanden november en december 2018, alsmede januari en februari 2019.
3.9.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de beschermingsbewindvoerder desgevraagd nog het navolgende aangevoerd. De beschermingsbewindvoerder, in de persoon van mevrouw [beschermingsbewindvoerder] , geeft aan bereid te zijn [appellante] bij het solliciteren te begeleiden tot aan het moment dat deze begeleiding, en met inachtneming van de uitkomsten van het nog te verrichten onderzoek naar de cognitieve vermogens van [appellante] , adequaat door de recent benoemde mentor, te weten ook weer [de vennootschap] voor wie ook zij alsdan weer zal optreden, kan worden overgenomen. Voorts geeft de beschermingsbewindvoerder aan bij wijze van voortschrijdend inzicht thans te vermoeden dat er bij [appellante] sprake zou kunnen zijn van een autistische stoornis. Tot slot geeft de beschermingsbewindvoerder desgevraagd aan dat zij de aanvraag voor het mentorschap bij gebreke van relevante medische rapportages heeft onderbouwd met een plan van aanpak en dat daarnaast [appellante] ook in persoon gehoord is. Een en ander was voor de kantonrechter voldoende.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.10.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk heeft erkend, dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieplicht, ondanks herhaalde waarschuwingen en aansporingen van zowel haar bewindvoerder als de rechter-commissaris, structureel niet naar behoren is nagekomen. De oorzaak van deze tekortkoming zou volgens [appellante] (mede) zijn gelegen in het feit dat haar cognitieve vermogens beperkt zijn en zij daardoor de strekking en reikwijdte van de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet immer volledig doorgrondt. Het hof is van oordeel dat zulks door [appellante] evenwel thans onvoldoende aannemelijk is gemaakt, niet alleen heeft er vooralsnog geen onderzoek naar de cognitieve vermogens van [appellante] plaatsgevonden, zodat er ook geen rapportage voorhanden is waaruit de cognitieve capaciteiten van [appellante] genoegzaam kunnen worden herleid, vlak na het verhoor op 12 april 2018 heeft [appellante] de sollicitatieplicht nagenoeg op eigen kracht gedurende korte tijd naar behoren na weten te komen. Opmerking verdient echter bij dit laatste dat [appellante] aangegeven heeft hierbij min of meer volledig aan de hand te zijn genomen door anderen. Daarbij is het hof van oordeel dat [appellante] de voor haar eveneens uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (spontane) informatieplicht evenmin naar behoren is nagekomen. Zo zijn er met betrekking tot de laatste vier maanden door [appellante] in het geheel geen stukken met betrekking tot haar (aanvullende) sollicitatieactiviteiten of afschriften van haar beheerrekening aan haar bewindvoerder verzonden. Dat, zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling door de beschermingsbewindvoerder is aangedragen, technische problemen een digitale generering van voornoemde gegevens mogelijk belemmeren ontslaat [appellante] daarbij in het geheel niet van haar verplichting om alsdan te trachten voornoemde gegevens op een andere wijze bij haar bewindvoerder aan te leveren dan wel de bewindvoerder terstond en spontaan van deze technische problemen en de gevolgen daarvan voor het verstrekken van informatie op de hoogte te stellen. Vast staat dat geen van beide is geschied, althans zulks is gebleken noch door [appellante] gesteld. Het hof is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
3.10.3.
Anderzijds weegt het hof mee dat [appellante] gedurende het verloop van haar schuldsaneringsregeling wel steeds, zij het voor een volgens de in het kader hiervan van toepassing zijnde Recofa-richtlijn ontoereikend aantal uren, betaalde arbeid heeft verricht. Daar komt bij dat over [appellante] inmiddels bij beschikking van de rechtbank het mentorschap is ingesteld, zodat zij zich ondersteund weet door een mentor, formeel [de vennootschap] , die haar bij het nakomen van de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, waaronder met name ook de sollicitatieverplichting, terzijde zal gaan staan. Mevrouw [beschermingsbewindvoerder] heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk gesteld deze taak vooralsnog als beschermingsbewindvoerder nog voor haar rekening te nemen. Het hof acht onder deze specifieke omstandigheden termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling, zoals subsidiair ook door [appellante] is verzocht, te verlengen met een termijn van 18 maanden teneinde [appellante] daarmee een allerlaatste kans te geven gedurende deze verlenging alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder met name ook de sollicitatieverplichting, na te komen. Hierbij heeft het hof ook meegewogen dat de periode gedurende welke sprake is geweest van de tekortkomingen nog binnen de mogelijke termijn van verlenging kan worden gecompenseerd. Het hof wijst [appellante] er daarbij nadrukkelijk op dat zij zich stipt dient te houden aan de Recofa richtlijnen, inhoudende dat zij aantoonbaar (schriftelijk) minimaal vier keer per maand aantoonbaar (schriftelijk) en gericht (aanvullend) dient te solliciteren op openstaande vacatures. Daarnaast dient [appellante] , voor zover zij dit heeft nagelaten, schriftelijke bewijzen aan de bewindvoerder over te leggen dat zij staat ingeschreven bij ten minste vier uitzendbureaus en het UWV werkplein. Tevens dient [appellante] steeds kopieën van haar sollicitatiebewijzen- en formulieren e.d. te maken en tijdig aan de bewindvoerder toe te sturen. Bij een en ander – in het bijzonder ten aanzien van de gestelde tekortkoming geldt natuurlijk dat, voor zover [appellante] zich op het standpunt blijft stellen dat zij ( niet verwijtbaar) niet aan deze verplichtingen kan voldoen, zij de eventueel in dat opzicht uit te brengen onderzoeksrapportages zo spoedig mogelijk ter beschikking dient te stellen van de bewindvoerder, de heer [bewindvoerder] . Hierbij merkt het hof op dat [appellante] nooit eerder van (een van ) haar verplichtingen zal kunnen zijn vrijgesteld dan dat daarover in die zin door de rechter-commissaris zal zijn beslist.
3.11.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] voortgezet dient te worden en zal worden verlengd met een termijn van 18 maanden. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en het verzoek van de bewindvoerder tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellante] zal alsnog worden afgewezen.

4.De Uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van:
[appellante] , wonende te
[postcode] [woonplaats] , aan de
[adres] ;
verlengt de duur van de schuldsaneringsregeling van [appellante] met 18 maanden, derhalve tot 29 december 2021;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, S.M.A.M. Venhuizen en T. van der Valk en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2019.