Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de heer [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder,
- mevrouw [beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna te
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 18 februari 2019 de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, omdat de appellante niet voldeed aan haar inspanningsverplichting. De appellante, die onder bewind stond, had weliswaar betaalde arbeid verricht, maar niet in voldoende mate om aan de eisen van de schuldsaneringsregeling te voldoen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante, ondanks haar tekortkomingen, zich had ingespannen om meer uren te werken en dat zij inmiddels ondersteuning had van een mentor. Het hof heeft geoordeeld dat de tekortkomingen niet volledig aan de appellante konden worden toegerekend, mede gezien haar beperkte cognitieve vermogens. Het hof heeft daarom besloten om de schuldsaneringsregeling met 18 maanden te verlengen, zodat de appellante de kans krijgt om alsnog aan haar verplichtingen te voldoen. Het vonnis van de rechtbank is vernietigd en het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.