In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar kind, [minderjarige]. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, betoogde dat het belang van [minderjarige] zou zijn dat hij bij haar opgroeit. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [minderjarige] in zijn ontwikkeling ernstig werd bedreigd en dat de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor zijn verzorging en opvoeding te dragen binnen een aanvaardbare termijn. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de instabiele opvoedingssituatie van [minderjarige] en de onbetrouwbaarheid van de moeder in het verleden. Het hof concludeerde dat de aanvaardbare termijn voor de moeder om [minderjarige] de benodigde stabiliteit en zorg te bieden ruimschoots was overschreden. De moeder had niet aangetoond dat zij in staat was om de opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen, ondanks haar liefde voor hem. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en oordeelde dat het in het belang van [minderjarige] was om duidelijkheid en zekerheid te verkrijgen over zijn opvoedingsperspectief bij de pleegouders. De moeder's verzoek om een andere gezinsvoogd of voogdijwerker werd afgewezen, omdat dit niet voldoende was onderbouwd. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van stabiliteit en voorspelbaarheid in de opvoeding van kwetsbare kinderen.