ECLI:NL:GHSHE:2019:1688

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 mei 2019
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
200.228.552_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de echtheid van een handtekening in een huurovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde] over de echtheid van een handtekening op een huurovereenkomst. De huurovereenkomst betreft een woning die [appellant] aan [geïntimeerde] verhuurde vanaf 5 mei 2015. De huurpenningen zijn tot en met september 2016 betaald, maar na de detentie van [geïntimeerde] in juni 2016 en de daaropvolgende sluiting van de woning door de burgemeester, ontstond er een huurachterstand. [appellant] vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en betaling van de achterstallige huur, maar de kantonrechter wees deze vorderingen af, omdat [appellant] niet kon bewijzen dat de huurovereenkomst tot 5 november 2017 liep. In hoger beroep heeft [appellant] zijn vordering gewijzigd en vraagt hij nu om ontbinding van de huurovereenkomst per 1 mei 2017 en betaling van de huurpenningen over de maanden oktober 2016 tot en met april 2017, alsook kosten voor handschriftonderzoek. Het hof heeft besloten om de authenticiteit van de handtekening op de huurovereenkomst te laten onderzoeken door een handschriftdeskundige, omdat dit cruciaal is voor de beoordeling van de zaak. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor akte aan beide zijden en houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.228.552/01
arrest van 7 mei 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. R.C. van der Weele te Helmond,
tegen:
[geïntimeerde],
verblijvende te [verblijfplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. W.K. Cheng te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 21 november 2017 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen vonnis van 24 augustus 2017, en het herstelvonnis van 26 september 2017, tussen appellant
- [appellant] - als eiser en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 5705479/rolnummer 17/1402)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 11 mei 2017.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 21 november 2017 met producties;
  • de memorie van grieven van [appellant] van 30 januari 2018 met producties en eiswijziging;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde] van 24 april 2018.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
[appellant] heeft met ingang van 5 mei 2015 de woning aan de [adres] te [plaats] aan [geïntimeerde] verhuurd tegen een huurprijs van € 1.075,= per maand. De huurpenningen zijn tot en met september 2016 betaald.
Op 4 juni 2016 is [geïntimeerde] aangehouden in verband met het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid drugs. In verband hiermee is [geïntimeerde] gedetineerd.
Bij besluit van 6 oktober 2016 heeft de burgemeester van Eindhoven de woning voor een periode van zes maanden gesloten. Dit in verband met het aantreffen van onder meer drugs en een groot bedrag aan contant geld. Deze periode is op 20 oktober 2016 ingegaan.
Bij brief van 15 november 2016 aan [geïntimeerde] heeft de advocaat van [appellant] aanspraak gemaakt op doorbetaling van de huur tot 5 november 2017 en verzocht de achterstallige huur te voldoen. Hieraan is door [geïntimeerde] geen gevolg gegeven.
3.2
Bij dagvaarding van 10 januari 2017 heeft [appellant] de onderhavige procedure tegen [geïntimeerde] aanhangig gemaakt. In deze procedure stelt [appellant] dat partijen bij schriftelijke huurovereenkomst een huurperiode hebben afgesproken van 5 mei 2015 tot 5 november 2017 en dat tussentijdse opzegging niet mogelijk is. In verband met de sluiting van de woning door de burgemeester, de afwezigheid van [geïntimeerde] vanwege zijn detentie en de ontstane huurachterstand dient de huurovereenkomst volgens [appellant] beëindigd te worden. Op grond daarvan vorderde [appellant] in eerste aanleg, samengevat, ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling van [geïntimeerde] tot ontruiming van de woning en tot betaling van de (achterstallige) huur tot en met april 2017, met wettelijke rente en (buitengerechtelijke) kosten.
3.3
[geïntimeerde] heeft de vorderingen bestreden. Volgens hem is geen sprake van een schriftelijke huurovereenkomst tot 5 november 2017 maar van een huurovereenkomst van een jaar, tot 5 mei 2016, die op zijn verzoek met twee maanden is verlengd.
3.4
Bij tussenvonnis van 11 mei 2017 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen bepaald. Daarvoor heeft [appellant] een huurovereenkomst voor de periode van 5 mei 2015 tot 5 november 2017 overgelegd, die volgens hem ook door [geïntimeerde] is ondertekend. Bij eindvonnis van 24 augustus 2017 heeft de kantonrechter geoordeeld dat het aan [appellant] is te bewijzen dat de huurovereenkomst pas op 5 november 2017 zou eindigen en dat hij dat bewijs niet heeft geleverd met de door hem overgelegde huurovereenkomst nu [geïntimeerde] ontkent dat de handtekening daarop van hem afkomstig is en die bestrijding klopt met zijn verdere relaas. De vorderingen van [appellant] zijn daarom afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Bij rectificatievonnis van 26 september 2017 is de proceskostenveroordeling alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.5
In hoger beroep heeft [appellant] zijn vordering gewijzigd. Hij vordert thans, samengevat, ontbinding van de huurovereenkomst per 1 mei 2017 en veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van de huurpenningen over de maanden oktober 2016 tot en met april 2017, in totaal € 7.525,=, van € 430,= aan buitengerechtelijke incassokosten en van € 816,75 aan kosten handschriftonderzoek, een en ander met de wettelijke rente en de proceskosten met nakosten. Hierbij heeft [appellant] een rapport overgelegd van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau van 9 oktober 2017 waarin de handtekening op de huurovereenkomst die [appellant] aan [geïntimeerde] toeschrijft authentiek wordt geacht; voor de beoordeling van de vraag of de handtekening van [geïntimeerde] afkomstig is, ontbrak het vereiste referentiemateriaal.
3.6
De eerste grief van [appellant] betreft het bewijs van de door hem gestelde huurovereenkomst. Volgens hem is het door hem overgelegde exemplaar door [geïntimeerde] ondertekend. [geïntimeerde] heeft geweigerd mee te werken aan het handschriftonderzoek door het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau en dat wijst er volgens [appellant] op dat hij niet gerust is op de uitkomst daarvan. Volgens [appellant] is het vanwege deze weigering redelijk te bepalen dat hiermee voldoende bewijs is geleverd dan wel de bewijslast om te keren. Zijn tweede grief betreft de ongeloofwaardigheid van het relaas van [geïntimeerde] over de verlenging van de huur na het verstrijken van het eerste jaar.
3.7
[geïntimeerde] heeft deze vorderingen en beide grieven van [appellant] bestreden. Hij betwist de waarde van het handschriftonderzoek en blijft erbij dat hij geen schriftelijke huurovereenkomst met [appellant] heeft gesloten. Aan het bewijs kan een en ander niet bijdragen en voor omkering van de bewijslast is volgens [geïntimeerde] geen reden. Hij handhaaft zijn eerder ingenomen standpunten over de duur van de huurovereenkomst.
3.8
Het hof stelt vast dat in deze procedure de authenticiteit van de overgelegde huurovereenkomst centraal is komen te staan. Wanneer met voldoende mate van zekerheid zou komen vast te staan dat dit stuk door [geïntimeerde] is ondertekend, ontkracht dat gegeven diens verweer. Blijkt dit niet het geval te zijn, dan ontneemt dat de geloofwaardigheid aan de stellingen van [appellant] . Van het voorhanden zijn van enig ander concreet bewijs van de gestelde schriftelijke huurovereenkomst is niet gebleken. Het hof acht het daarom aangewezen de door [appellant] in eerste aanleg als productie 8 overgelegde huurovereenkomst te laten onderzoeken door een handschriftdeskundige.
3.9
Het hof is voornemens daartoe een deskundige te benoemen en deze de volgende vragen voor te leggen:
kunt u vaststellen of de tweede handtekening op de laatste bladzijde van huurovereenkomst daarop is geplaatst door de heer [geïntimeerde] ?
kunt u vaststellen of van de parafen die op de overige bladzijden zijn gesteld er telkens een is geplaatst door de heer [geïntimeerde] ?
wat acht u verder van belang om op te merken?
Nu het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau in deze zaak op verzoek van een van beide partijen is opgetreden, komt dit bureau niet in aanmerking. Het hof beoogt hiervoor de heer W.C. de Jong ( [forensisch schriftonderzoek] Forensisch Schriftonderzoek te [kantoorplaats] ) te benaderen. [appellant] zal het origineel van de huurovereenkomst aan de deskundige ter beschikking moeten stellen en [geïntimeerde] het door de deskundige gewenste vergelijkingsmateriaal. Uit de brief van zijn advocaat die is opgenomen in het rapport van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau blijkt dat [geïntimeerde] daartoe bereid is.
3.1
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte
gelijktijdigover dit voornemen en de voorgestelde vraagstelling uit te laten. Voor enige ander doel zijn de aktes niet bestemd. Het voorschot voor de kosten van de deskundige zal voorshands ten laste van [appellant] worden gebracht als de partij die zich op de echtheid van de handtekening beroept.
3.11
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 4 juni 2019 voor akte aan de zijde van beide partijen gelijktijdig met het hiervoor onder 3.10 vermelde doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en G.J.S. Bouwens en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 mei 2019.
griffier rolraadsheer