3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Partijen zijn op 12 mei 1989 te [plaats 1] onder huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd.
Partijen zijn (alleen gezamenlijk vertegenwoordigingsbevoegd) bestuurders van [holding] Holding B.V. (hierna: de Holding). Partijen zijn ook werknemers van de Holding en ontvangen als zodanig maandelijks loon uit de Holding.
Alle geplaatste aandelen in de Holding worden gehouden door de Stichting Administratiekantoor [holding] Holding, statutair gevestigd te [plaats 2] (hierna: de STAK). Gezamenlijk bestuurders van de STAK zijn partijen. Door de STAK zijn certificaten van de aandelen in de Holding uitgegeven. [appellant] heeft 60,11% van de certificaten, [geïntimeerde] heeft 39,88% van de certificaten.
In het bestuur van de STAK en in de vergadering van certificaathouders wordt de stemverhouding bepaald door het aantal certificaten dat ieder van partijen bezit.
In 2014 is de werkmaatschappij waarvan de Holding alle aandelen hield, verkocht aan [de vennootschap] (hierna: [de vennootschap] ). Onderdeel van de koop is een huurovereenkomst, op grond waarvan [de vennootschap] van de Holding het bedrijfspand huurt tegen een huurprijs van € 48.000,= per jaar. Onderdeel van de koop is ook een managementovereenkomst op grond waarvan [appellant] door de Holding ter beschikking wordt gesteld aan [de vennootschap] voor advies en managementdiensten tegen een management fee van € 90.000,= (bij een vierdaagse werkweek), althans € 45.000,= (bij een twee daagse werkweek). Een laatste deel van de koopsom (€ 100.000,=) moest door [de vennootschap] uiterlijk op 31 december 2016 aan de Holding worden betaald.
Per 31 december 2015 had de Holding een eigen vermogen van ruim € 2.500.000,= en € 2.198.440,= aan liquide middelen.
Bij beschikking van 21 september 2016 van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 20 januari 2017. Bij genoemde beschikking is de alimentatie die [appellant] aan [geïntimeerde] moet betalen bepaald op € 2.535,= bruto per maand vanaf datum inschrijving.
Bij beschikking van dit hof van 5 oktober 2017 is voornoemde alimentatiebeslissing vernietigd en is de alimentatie bepaald op € 672,= per maand vanaf datum inschrijving echtscheidingsbeschikking.
Bij arrest van 2 november 2018 heeft de Hoge Raad de sub g) genoemde beschikking van dit hof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Arnhem ter verdere behandeling en beslissing.
Een door partijen, samen handelend als bestuurders van de Holding, ondertekende
“Volmacht en opdracht”gedateerd 24 februari 2017 aan de Rabobank (prod. 19 bij CvA eerste aanleg, hierna: de Betalingsopdracht) luidt onder meer:
“(…)
Overwegende:
- (…)
- Partijen hebben Rabobank laten weten, dat zij als bestuurders nog slechts opdracht kunnen geven om betalingen ten laste van deze rekeningen te verrichten indien zij daarvoor beide opdracht geven (en/en). Dit wensen zij ook niet te wijzigen.
- Partijen geven hierbij aan Rabobank een onherroepelijke opdracht tot het verrichten van een aantal (deels periodieke) betalingen waarmee zij beiden instemmen;
Opdracht en volmacht:
1. Bestuurders geven hierbij aan Rabobank opdracht om
Op rekeningnummer (….) [appellant] over te maken:
-Per omgaande eenmalig:(…)
-Maandelijks(…)
Op rekeningnummer (…) [geïntimeerde] over te maken:
-Per omgaande eenmalig:(…)
-Maandelijksvoor het eerstper 1 maart 2017 € 2.801(zijnde € 1.955 (maandelijkse alimentatie ad € 2.535 minus € 422 minus € 138) plus maandelijks loon vanaf maart 2017 ad € 846.)
3. Deze opdrachten en volmacht worden onvoorwaardelijk en onherroepelijk verstrekt. Hetgeen aldus inhoudt dat zij alleen kan worden ingetrokken met toestemming van beide bestuurders.
(…)”
[appellant] heeft als bestuurder van de STAK begin januari 2018 een vergadering van de STAK bijeengeroepen ter bespreking en besluitvorming over twee onderwerpen te weten het intrekken van de Betalingsopdracht en het verstrekken van een nieuwe opdracht aan de Rabobank waarbij:
a. de maandelijkse betaling aan [geïntimeerde] wordt teruggebracht tot € 92,= per maand. In de uitnodigingsbrief staat als reden vermeld dat door het hof op 5 oktober 2017 (zie hiervoor sub g)) de alimentatie voor [geïntimeerde] nader is vastgesteld op € 672,= per maand. Daarop strekken, aldus de brief, in mindering de hypotheeklasten van € 442,= en de verzekeringskosten groot € 138,00 zodat resteert € 92,00 per maand;
b. de maandelijkse betaling aan [geïntimeerde] van haar salaris van € 846,00 tot 1 maart 2018 doorloopt met als reden dat die betalingsplicht van de Holding na twee jaar ziekte eindigt;
c. de maandelijkse betaling aan [appellant] van zijn salaris groot € 2.017,08 wordt gecontinueerd.
Tijdens de vergadering van de STAK van 17 januari 2018 zijn beide voorgestelde besluiten met meerderheid van stemmen aangenomen.
Vervolgens heeft [appellant] , zonder toestemming van [geïntimeerde] , bewerkstelligd dat de Rabobank per februari 2018 niet langer uitvoering geeft aan de Betalingsopdracht voor zover die betreft de maandelijkse betalingen aan [geïntimeerde] . Ondanks sommatie weigert [appellant] de Rabobank mee te delen dat de betalingen aan [geïntimeerde] conform de Betalingsopdracht dienen te worden hervat.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 juli 2018 (zaaknummer C03/236515/HA ZA 17-309) is de verkoop van de echtelijke woning gelast onder de in dat vonnis genoemde voorwaarden. Bij kortgeding vonnis van 11 oktober 2018 (zaaknummer C/03/254808/KG ZA 18-500) van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht is [geïntimeerde] veroordeeld genoemd bodemvonnis na te leven.
Partijen hebben bij de Rechtbank Limburg (zaaknr C/03/236515 / HA ZA 17-309) geprocedeerd over o.a. een vordering van [geïntimeerde] tot verrekening van een beweerd recht van [geïntimeerde] op 10,12% van de aandelen in de Holding, welke vordering is afgewezen bij vonnis d.d. 11 juli 2018. Tegen dit vonnis heeft [geïntimeerde] hoger beroep ingesteld.