ECLI:NL:GHSHE:2019:2024

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
4 juni 2019
Zaaknummer
200.197.738_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over mestopslag en deskundigenonderzoek

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen een appellant en een maatschap over de inhoud van een mestopslagpunt. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.T.M. Zusterzeel, stelt dat de mestput een geringere inhoud heeft dan overeengekomen, wat volgens hem rechtvaardigt dat de huurprijs verlaagd wordt. De maatschap, vertegenwoordigd door mr. G.E.E.M. van der Heijden, betwist deze claim en stelt dat de mestput de overeengekomen inhoud heeft. Het hof heeft eerder een deskundigenonderzoek gelast om de exacte inhoud van de mestopslagput vast te stellen. Het deskundigenbericht, opgesteld door DLV Advies, concludeert dat de inhoud van de mestopslagput 1.001,76 m³ bedraagt, met een effectieve benuttingsruimte van 945,35 m³ na rekening te houden met een sliblaag. De appellant heeft kritiek geuit op de werkwijze van de deskundigen en de aanname van de sliblaag, maar het hof oordeelt dat het deskundigenbericht voldoet aan de eisen en volgt de conclusies van de deskundigen. Het hof concludeert dat de appellant de overeengekomen huurprijs heeft betaald voor de mestput met de overeengekomen inhoud, en dat er geen gebreken zijn die een huurprijsvermindering rechtvaardigen. De vordering van de appellant in reconventie tot betaling van een bedrag op basis van een afspraak over compostlevering wordt toegelaten, en het hof bepaalt dat bewijslevering door getuigen zal plaatsvinden. De zaak wordt aangehouden voor verdere beslissingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.197.738/01
arrest van 4 juni 2019
in de zaak van
[appellant] ,
handelend onder de naam
[de vennootschap],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
verder: [appellant] ,
advocaat: mr. M.T.M. Zusterzeel te Weert,
tegen
Maatschap [de maatschap] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
verder: de maatschap,
advocaat: mr. G.E.E.M. van der Heijden te Sittard,
als vervolg op de tussenarresten van dit hof van 12 december 2017 en 12 juni 2018 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer 4530949 \ CV EXPL 15-10599 gewezen vonnis van 11 mei 2016.

8.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 12 juni 2018;
  • het deskundigenbericht van 8 oktober 2018;
  • de beslissing van het hof van 12 december 2018 waarbij de schadeloosstelling en het loon van de deskundige zijn vastgesteld op € 2.613,60 inclusief btw;
  • de memorie na deskundigenbericht van [appellant] van 11 december 2018 met producties en (voorwaardelijke) eiswijziging;
  • de antwoordmemorie na deskundigenbericht van de maatschap van 22 januari 2019 met producties en eiswijziging.
Partijen hebben arrest gevraagd.

9.De verdere beoordeling

9.1
Bij tussenarrest van 12 juni 2018 heeft het hof bepaald dat een deskundigenonderzoek zal worden verricht ter beantwoording van de volgende vragen:
Wat is de exacte inhoud, gemeten in m3, van de mestopslagput op het perceel gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats] ?
Heeft de deskundige op grond van zijn bevindingen verder nog opmerkingen die van belang zijn voor de beoordeling van het onderhavige geschil tussen partijen?
en ter beantwoording van deze vragen DLV Advies te [kantoorplaats] tot deskundige benoemd.
9.2
Het deskundigenbericht van 8 oktober 2018 is voor DLV Advies opgesteld door ing. H.M.C. Mol en ing. A.H.J.C. van Es. In antwoord op vraag 1. hebben zij vermeld dat de inhoud van de mestopslagpunt 1.001,76 m³ bedraagt en de inhoud van de twee mixputten samen 11,11 m³, in totaal 1.012,87 m³. Bij vraag 2. hebben zij vermeld dat in de praktijk blijkt dat het niet mogelijk is een mestopslagpunt geheel leeg te zuigen en dat er een sliblaag van 0,15 meter mest in de mestput achterblijft. Als gevolg van deze sliblaag wordt de effectieve benuttingsruimte in dit geval in totaal 945,35 m³. In het deskundigenbericht is verder vermeld dat het conceptrapport naar beide partijen is gestuurd en dat alleen [appellant] daar op gereageerd heeft. De reactie van [appellant] is in het rapport opgenomen, met een commentaar daarop van de deskundigen.
9.3
In zijn memorie na deskundigenbericht heeft [appellant] kritiek op de werkwijze van de deskundigen en op hun aanname dat de sliblaag 0,15 meter bedraagt, terwijl dat volgens [appellant] 0,85 meter moet zijn. Uit zijn administratie blijkt dat de inhoud van de mestput hoogstens 700 m³ bedroeg. Hij blijft erbij dat de mestput die inhoud heeft. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat de huurprijs moet worden aangepast aan de effectieve benuttingsruimte van 945,35 m³ en dat deze dienovereenkomstig moet worden verminderd. Voor het geval het hof de bevindingen van de deskundigen volgt, wijzigt [appellant] (voorwaardelijk) zijn eis in reconventie in die zin dat hij in dat geval vordert, samengevat, betaling van € 579,30 aan volgens hem te veel betaalde huur over de periode van 1 september 2012 tot 1 september 2014 en een verklaring voor recht dat de vordering van de maatschap over de periode van 1 september 2014 tot 1 september 2015 verminderd moet worden met € 289,65 en over de periode van 1 september 2015 tot 1 februari 2016 met € 120,68, alle bedragen telkens inclusief btw.
9.4
De maatschap betwist een en ander. Volgens haar heeft de mestput de overeengekomen inhoud en biedt de mestadministratie die [appellant] heeft overgelegd geen onderbouwing voor diens stelling dat de mestput een inhoud van slechts 700 m³ heeft. Een sliblaag komt in mestputten voor en in dit geval heeft [appellant] de mestput na de bouw ervan in gebruik genomen zodat een eventuele sliblaag door hemzelf is veroorzaakt. Dat sprake zou zijn van een sliblaag van 0,85 meter is door [appellant] alleen gesteld en niet onderbouwd. De voorwaardelijk gewijzigde vordering betwist de maatschap. Haar eis in conventie vermeerdert de maatschap met een bedrag van € 2.208,35 uit hoofde van onbetaald gebleven huurpenningen over de periode van 1 september 2015 tot 1 februari 2016, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente.
9.5
Het hof stelt vast dat partijen geen bezwaren kenbaar hebben gemaakt over de totstandkoming van het rapport. Wat de door de deskundigen gevolgde werkwijze betreft heeft [appellant] aangevoerd dat deze niet in overeenstemming met de daarvoor geldende inzichten is uitgevoerd. Het hof deelt deze kritiek niet. De deskundigen hebben duidelijk vermeld op welke wijze en met welke hulpmiddelen zij de inhoud van de mestput met bijbehorende mixputten hebben vastgesteld. De kritiek van [appellant] op het conceptrapport hebben zij in het definitieve rapport overtuigend weerlegd. Het hof ziet in hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht geen reden om de bevindingen van het deskundigenbericht niet te volgen. Het hof is van oordeel dat het deskundigenbericht zowel naar werkwijze als naar inhoud voldoet aan de eisen die aan een deskundigenbericht kunnen en moeten worden gesteld. De deskundigen hebben hun bevindingen duidelijk weergegeven, de door het hof voorgelegde vragen volledig behandeld, partijen in de gelegenheid gesteld commentaar te leveren en het ontvangen commentaar op adequate wijze verwerkt. Het hof neemt de conclusies van het deskundigenbericht over.
9.6
De consequentie hiervan is dat thans vaststaat dat de inhoud van de door [appellant] gehuurde mestpunt overeenstemt met de tussen partijen gesloten huurovereenkomst. De opmerking van de deskundigen dat in mestputten meestal een sliblaag voorkomt van 0,15 meter doet daar niet aan af. [appellant] heeft een mestput met een inhoud van 1.000 m³ van de maatschap gehuurd voor een bedrag van € 5.300,= per jaar, niet een mestput met een effectieve benuttingsruimte van minimaal 1.000 m³ dan wel een mestput voor een huurprijs van € 5,30 per jaar per effectief te benutten ruimte. Voor een dergelijke onaannemelijke uitleg van de huurovereenkomst heeft [appellant] in ieder geval geen argumenten aangedragen. [appellant] heeft, kortom, van de maatschap gekregen wat partijen zijn overeengekomen, terwijl van gebreken die enige huurprijsvermindering zouden kunnen rechtvaardigen geen sprake is.
9.7
De voorwaarde waaronder [appellant] zijn eis in reconventie heeft gewijzigd is met het voorgaande vervuld, zodat die eiswijziging aan de orde zou kunnen komen. Het hof gaat ervan uit dat [appellant] met deze eiswijziging een (subsidaire) vermindering van eis beoogt. Deze is gebaseerd op het effect van de sliblaag op de inhoud van de mestput en strandt op hetgeen hierover in het voorgaande is geoordeeld.
9.8
Ten aanzien van de vermeerdering van eis van de maatschap in conventie geldt het volgende. Volgens vaste jurisprudentie is vanwege de in hoger beroep geldende twee-conclusieregel de bevoegdheid van de (oorspronkelijk) eiser om zijn eis te veranderen of te vermeerderen beperkt in die zin dat zulks in beginsel niet later kan dan bij memorie van grieven of memorie van antwoord. Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard. Dergelijke omstandigheden en/of instemming van de wederpartij zijn in dit geval evenwel niet gesteld of gebleken. De maatschap vermeldt in haar toelichting dat zij zich realiseert dat de eiswijziging in strijd met de goede procesorde kan zijn. Dat is volgens haar niet het geval omdat het om een eenvoudige wijziging is die samenhangt met het geschil en is ingegeven doordat [appellant] in dit stadium ook een (voorwaardelijke) eiswijziging indient. Deze argumenten gaan niet op aangezien de twee-conclusieregel ook voor eenvoudige eiswijzigingen geldt en de eiswijziging van [appellant] een eisvermindering betreft. Het hof acht de eiswijziging van de maatschap in strijd met de eisen van een goede procesorde en laat deze daarom buiten beschouwing.
9.9
Met het voorgaande is de kwestie van de inhoud van de mestput en de verschuldigdheid van de volledige huurprijs door [appellant] afgehandeld. Thans resteert de vordering van [appellant] in reconventie tot betaling van een bedrag van € 400,= op grond van een door hem gestelde afspraak tussen partijen ten aanzien van het uitrijden van 80 ton compost mest en de daarvoor door de maatschap te betalen vergoeding. In het tussenarrest van 12 december 2017 heeft het hof overwogen dat de bewijslast van deze afspraak op [appellant] rust en hem in de gelegenheid gesteld bij memorie na deskundigenbericht aan te geven op welke wijze hij dat bewijs wenst te leveren. In zijn memorie na deskundigenbericht heeft [appellant] vermeld dat hij bewijs door getuigen wenst te leveren. Het hof zal hem toelaten tot bewijslevering als in het dictum opgenomen.
9.1
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

10.De uitspraak

Het hof:
laat [appellant] toe te bewijzen dat hij in opdracht van de maatschap 80 ton compost heeft geleverd en over de landerijen van de maatschap heeft uitgereden en dat ten aanzien hiervan een prijs werd afgesproken van € 5,= inclusief btw per ton;
bepaalt, voor het geval [appellant] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. R.J.M. Cremers als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 18 juni 2019 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] ten minste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, I.B.N. Keizer en R.J.M. Cremers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 juni 2019.
griffier rolraadsheer