ECLI:NL:GHSHE:2019:2050

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
200.192.874_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en omgangsregeling tussen ouders na scheiding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een hoger beroep inzake de zorg- en omgangsregeling van een minderjarige, geboren in 2010. De vader, appellant in principaal appel, en de moeder, appellante in incidenteel appel, zijn verwikkeld in een geschil over de omgang van de vader met hun kind. De vader heeft verzocht om een uitbreiding van de omgangsregeling, waarbij hij wenst dat het kind eens in de veertien dagen van zaterdag tot zondag bij hem verblijft, inclusief de helft van de vakanties en feestdagen. De moeder daarentegen heeft ernstige zorgen over de veiligheid van het kind bij de vader, die in het verleden te maken heeft gehad met psychische problemen en alcoholmisbruik. De moeder heeft aangegeven dat zij alleen instemt met begeleid contact totdat de vader de benodigde hulp aanvaardt en zijn problemen oplost.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 april 2019 zijn beide ouders gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling (GI). De GI heeft geen zorgen over de opvoedsituatie bij de vader, maar maakt zich wel zorgen over de communicatie tussen de ouders en de impact daarvan op het kind. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende rapporten, waaronder een deskundigenbericht en raadsrapporten, die de zorgen van de moeder over de vader bevestigen, maar ook de positieve ervaringen van het kind tijdens de omgang met de vader benadrukken.

Het hof heeft uiteindelijk besloten om de omgangsregeling voorlopig uit te breiden, met de voorwaarde dat de vader meewerkt aan een traject bij de GGZ en dat zijn partner aanwezig is tijdens de omgangsmomenten. Het hof heeft de zaak pro forma aangehouden tot 12 september 2019, met het verzoek aan de GI om de voortgang van de situatie te rapporteren. De beslissing is genomen in het belang van het kind, waarbij de zorgen van de moeder serieus zijn genomen, maar ook de wens van het kind om contact met de vader te hebben is erkend.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 6 juni 2019
Zaaknummer: 200.192.874/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/281104 / FA RK 14-3699
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.A.A. Smits,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.E. Frenken.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- de stichting Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde instelling (hierna te noemen: de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking d.d. 16 februari 2017

Bij die beschikking heeft het hof, samengevat:
- een ouderschapsonderzoek, zijnde een deskundigenonderzoek gelast, zoals in die beschikking in rechtsoverweging 3.7.2 is overwogen;
- tot deskundigen benoemd mr. drs. I. Sandig en drs. D. Pront en tot raadsheer-commissaris mr. C.A.R.M. van Leuven;
- het verzoek van de moeder vervangende toestemming te verlenen voor het aanmelden van [minderjarige] voor hulpverlening, inhoudende het opstarten van GGZ hulpverlening ter verkrijging van handvatten om aan te sluiten bij zijn onderwijsbehoefte, afgewezen;
- in afwachting van het deskundigenonderzoek iedere verdere beslissing pro forma aangehouden tot 20 juli 2017.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 april 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Smits;
-de moeder, bijgestaan door mr. Frenken;
- de GI vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
De raad is niet ter zitting verschenen.
6.2.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het deskundigenbericht d.d. 11 december 2017;
- het journaalbericht met bijlagen van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op 30 januari 2018;
- het journaalbericht met bijlage van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 30 januari 2018;
- de brief van de GI, inkomen ter griffie op 3 juli 2018;
- het journaalbericht met bijlagen van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op 4 juli 2018;
- het journaalbericht met bijlage van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 5 juli 2018;
- het journaalbericht met bijlage van de advocaat van moeder, ingekomen ter griffie op 7 januari 2019;
- het journaalbericht met bijlage van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 9 januari 2019
- de brief van de GI, ingekomen ter griffie op 15 januari 2019;
- de ter zitting door de advocaat van de moeder overgelegde pleitaantekeningen.

7.De verdere beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
7.1.
Uit voormeld deskundigenbericht blijkt – samengevat – het navolgende.
In de ogen van de moeder is de band tussen de vader en [minderjarige] op zichzelf goed. De moeder is niet van mening dat de vader geen contact zou mogen hebben met [minderjarige] . Zij is in staat aan te geven wat de sterke kanten van de vader zijn en dat [minderjarige] gesteld is op het contact met hem.
Het centrale thema voor de moeder is de veiligheid van [minderjarige] bij de vader. De geschiedenis die zij met de vader heeft meegemaakt en waarbij volgens de moeder sprake was van ernstig drankmisbruik maakt onder andere dat zij zich zorgen maakt. De vader heeft meerdere suïcidepogingen gedaan en het verontrust haar dat zij bij een laatste poging niet is ingelicht. Dit heeft haar gestoord in het opbouwen van het vertrouwen in de vader. De moeder maakt zich ernstige zorgen dat de vader zichzelf iets aandoet en dat hij [minderjarige] daarin meeneemt. Tegen begeleid contact tussen de vader en [minderjarige] heeft de moeder geen bezwaar maar zij hoort regelmatig van [minderjarige] dat er geen begeleiding bij het contact aanwezig is. De moeder geeft aan dat wanneer de vader de volgens haar benodigde hulp aanvaardt en zij het bewijs krijgt, zij kan instemmen met normaal contact tussen de vader en [minderjarige] . Zolang dat niet het geval is kan zij enkel instemmen met begeleid contact. Zodra de vader feitelijke hulp zoekt en in staat is zijn boosheid in toom te houden, wil de moeder met de vader communiceren. De moeder maakt zich ook zorgen over de wijze waarop vader zijn gezag misbruikt door al meerdere malen de geïndiceerde zorg voor [minderjarige] te blokkeren.
De vader wil een volwaardige rol als vader vervullen in het leven van [minderjarige] . Hij heeft een zorgregeling voor ogen waarbij [minderjarige] eens in de veertien dagen van vrijdag tot zondag bij de vader verblijft en de helft van de vakanties en feestdagen. De ouders van de vader houden de begeleiding van de omgang niet lang meer vol en de vader zou graag zien dat de begeleiding door zijn vriendin [de partner van de vader] zou kunnen plaatsvinden. De vader doet er alles aan om het voor [minderjarige] goed te doen. De vader zegt dat hij al jaren bezig is om de moeder en anderen ervan te overtuigen dat hij een goede en betrouwbare vader is die niets anders wil dan een vader kunnen zijn voor [minderjarige] . Hij ontkent niet dat er ooit persoonlijke problemen zijn geweest maar dit is nu en in het recente verleden niet meer het geval geweest. De vader heeft er veel last van dat hij niet als ‘volwaardig’ wordt gezien door de moeder en dat hij alsmaar voor zijn voeten gegooid krijgt dat er iets met de ‘veiligheid’ mis zou zijn. De vader drinkt niet. Het gaat goed met [minderjarige] bij de vader en [minderjarige] zegt zelf dat hij wel wat vaker bij de vader zou willen zijn. De moeder ervaart de gedragingen van de vader ten onrechte als bedreiging. De vader is niet bang voor het onderwerp ‘de dood’, maar het maakt de moeder schijnbaar angstig. De vader zegt nadrukkelijk geen suïcidepoging(en) te hebben ondernomen en al helemaal niet van plan te zijn om [minderjarige] om te brengen.
Uit de gesprekken is gebleken dat de ouders elkaars rol als ouder van [minderjarige] niet ontkennen of wensen te minimaliseren. Beide ouders hebben uitgesproken dat zij elkaar niet alleen zien als een noodzakelijke verzorger van [minderjarige] , maar dat zij, wanneer het gaat om het belang van [minderjarige] , er alles aan te willen doen om dit belang veilig te stellen. Zij verschillen echter van mening en van inzicht hoe zij hieraan vorm moeten en kunnen geven. Zo maakt de moeder zich al jaren zorgen over de geestelijke toestand van de vader en maakt de vader zich zorgen over de blokkades die de moeder opwerpt om hem in de gelegenheid te stellen een normale band met [minderjarige] te hebben.
[minderjarige] is een vrolijk kind en hij praat vrijuit over zijn leven bij de vader en de moeder. Hij geeft zijn ouders voor hoe zij het doen als gescheiden ouders het cijfer 10. Hij zou wel wat vaker bij de vader willen zijn, bijvoorbeeld een keer na school en dan ’s avonds weer naar de moeder.
In het ouderschapsonderzoek vindt geen waarheidsvinding plaats. Het is van belang om te bepalen in hoeverre de zorgen van de moeder reëel zijn, met daarbij de aantekening dat zorgen die er bestaan over de uitvoering van de zorg voor kinderen nooit volledig weggenomen kunnen worden. Mocht het zo zijn dat de zorgen reëel zijn, dan moet dat consequenties hebben voor de uitvoering van de zorgregeling. Wat deze zal zijn zal dan nader bepaald moeten gaan worden. Mocht het zo zijn dat haar zorgen niet voldoende grondslag hebben, dan moet de consequentie zijn dat er geen beletselen zijn om toe te gaan werken naar een normale zorgverdelingsregeling waarbij [minderjarige] uiteindelijk onbegeleid en volgens een bepaalde verdelingsregeling bij zowel de vader als de moeder kan verblijven.
Nu de raad (wederom) een beschermingsonderzoek uitvoert, ligt het op die weg om verder uitsluitsel te geven met betrekking tot een mogelijke ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] die maakt dat dit consequenties moet hebben voor de zorg die de ouders uitvoeren. Uit de gesprekken blijkt dat naast de zorgen over de veiligheid van [minderjarige] niets in de weg staat om te komen tot werkbare afspraken over de verdeling van de zorg zodat de problematiek zich dus lijkt te concentreren rondom eerder benoemd thema. Uit het onderzoek is gebleken dat dit patroon nu al ruim zes jaar speelt en dat het vanuit het belang van [minderjarige] te hopen is dat dit patroon op afzienbare termijn wordt doorbroken.
7.2.
Uit het raadsrapport d.d. 5 januari 2018 blijkt – kort samengevat – het navolgende.
De communicatie tussen de ouders is ernstig verstoord. [minderjarige] heeft last van de spanningen tussen de ouders. Dit is een bedreiging voor zijn ontwikkeling omdat hij naarmate hij ouder wordt, steeds meer klem zal komen te zitten tussen de ouders en het risico loopt steeds meer in een loyaliteitsconflict te raken. Het is nodig voor [minderjarige] dat de ouders in staat zijn samen om de tafel te zitten en afspraken te maken in zijn belang.
[minderjarige] heeft een omgangsregeling met de vader en hij gaat in de regel graag naar de vader. Hij heeft inmiddels aangegeven zo ver te zijn dat hij ook bij de vader wil overnachten. De vader erkent dat de moeder een goede opvoeder is voor [minderjarige] en de moeder erkent dat de vader een lieve en betrokken vader kan zijn voor [minderjarige] .
De raad heeft zijn best gedaan uit te zoeken in hoeverre er sprake is van een dreiging voor [minderjarige] vanuit de vader als hij onbegeleid omgang met de vader heeft. Het is de raad niet gelukt om hierover duidelijkheid te verkrijgen en de raad is van mening dat die duidelijkheid er ook niet komt. Aan het langslepend meningsverschil van de ouders over de veiligheid van [minderjarige] tijdens de omgang met de vader moet zo snel mogelijk een einde komen in het belang van [minderjarige] . Hiervoor is een ondertoezichtstelling nodig, waarbij ook nadrukkelijk aandacht zal moeten zijn voor hoe de ouders qua communicatie met elkaar omgaan zonder daarbij [minderjarige] te belasten. Mocht blijken dat de zorgen van de moeder ongegrond zijn, dan is het raadzaam dat de moeder hiervoor hulpverlening accepteert. Mocht de zorg van de moeder terecht zijn, dan is het aan de gezinsvoogd om in het belang van [minderjarige] op te treden.
7.3.
[minderjarige] staat sinds 8 februari 2018 onder toezicht van de GI. Deze maatregel is laatstelijk verlengd tot 8 februari 2020.
7.4.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
Voor [minderjarige] is het goed om ook tijdens feestdagen, echte familiedagen, contact met de vader te hebben. Het gaat slechts om enkele dagen op jaarbasis, waardoor de vader niet inziet waarom dit niet veilig of in het belang van [minderjarige] zou zijn, zeker niet wanneer het begeleid plaatsvindt. Verder verlangt [minderjarige] ernaar bij de vader te overnachten en de vader zou dit ook graag willen. Uitgangspunt is om toe te werken naar een reguliere omgangsregeling voor [minderjarige] bij de vader van een weekend in de veertien dagen en de helft van de vakanties en feestdagen. De vader ziet overigens niet in waarom de omgangsmomenten weer volledig begeleid moeten worden, nu op dit moment alleen het eerste en laatste uur begeleid plaatsvindt. De partner van de vader is ieder omgangsweekend aanwezig.
De vader heeft ingestemd met een traject bij de GGZ waarbij er gesprekken tussen de ouders plaatsvinden om te bekijken of de ouders dichter tot elkaar kunnen komen. Omdat de vader geen hulpvraag heeft, heeft hij geen verwijzing gekregen voor een persoonlijkheidsonderzoek.
Het uitgangspunt is dat het halen en brengen tussen de ouders wordt verdeeld. Indien de moeder [minderjarige] naar de vader brengt geeft zij ook een positief signaal aan [minderjarige] dat het goed is als hij naar de vader gaat. De vader heeft geen rijbewijs en is afhankelijk van zijn ouders voor het halen en brengen. De moeder woont inmiddels ook dichterbij dan grootouders moederszijde. Voor [minderjarige] is het ook duidelijker als de vader hem terugbrengt naar de moeder. Doordat grootouders vaderszijde aanwezig zijn bij de overdracht is de angst van de moeder ongegrond.
7.5.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
Bij de vader is in ieder geval sinds 2005 sprake van psychische problematiek. Hij heeft meerdere suïcidepogingen gedaan. Daarnaast is sprake van overmatig alcoholgebruik waarbij de vader ook nog agressief wordt. De vader ontkent de problematiek, heeft geen ziekte inzicht en aanvaart geen hulpverlening. De moeder verwijst naar de raadsrapporten van 20 september 2011, 10 maart 2015 en 10 augustus 2015. Ten opzichte van 2011 is er niets gewijzigd. Alvorens de omgang kan worden uitgebreid dient eerst duidelijk te worden of de zorgen van de moeder terecht zijn. De vader dient hulpverlening te krijgen, er dient een
onderzoek te worden verricht naar zijn persoonlijk functioneren en hij dient inzicht te geven in zijn hulpverleningstraject, waarna gekeken kan worden of een uitbreiding in het belang van [minderjarige] is. Zicht op het persoonlijk functioneren van de vader is er echter nog altijd niet. De omgangsregeling dient weer geheel begeleid te worden. De moeder heeft bezwaar tegen een weekendregeling omdat zij zich dan nog meer zorgen gaat maken. Zij denkt dat de partner van de vader niet in staat is in te grijpen als het fout gaat.
Sinds de verbreking van de samenleving, al nagenoeg zes jaar, wordt [minderjarige] door de vader opgehaald bij grootouders moederszijde en er is geen aanleiding dit te wijzigen. [minderjarige] is gewend aan deze regeling. Vanwege het onvoorspelbare en agressieve gedrag van de vader is het niet in het belang van de moeder dat zij zonder aanwezigheid van haar ouders contact heeft met de vader. De moeder kan door haar dienstverband [minderjarige] niet halen en brengen.
7.6.
De GI brengt, kort samengevat, het volgende naar voren.
De GI heeft zorgen dat de moeder het contact tussen [minderjarige] en de vader niet kan toestaan. Over de opvoedsituatie bij de vader heeft de GI geen zorgen. [minderjarige] geniet van de omgang met de vader en is voldoende veilig. Hij heeft naar meerdere mensen uitgesproken dat hij graag meer naar de vader zou willen gaan en misschien ook bij hem slapen. De partner van de vader is altijd aanwezig bij de omgangsmomenten. Zij heeft een fijne band met [minderjarige] . De moeder heeft contact met haar over de invulling tijdens de omgangsweekenden.
De moeder stelt zich constructief op en start de dingen op die worden geadviseerd, maar de vader niet. De vader vertoont in plaats van medewerking weerstand tegen de door de GI voorgestelde stappen en heeft onvoldoende inzicht in wat nodig is om tot een uitbreiding van de omgang te komen. Hierdoor kunnen de ouders geen stap verder zetten. De ouders is geadviseerd een traject bij de GGZ op te starten om te leren samenwerken. De vader is wisselend of hij hieraan gaat meewerken, waardoor het moeilijk is aan te geven wat er nog bereikt kan worden.
Het is de GI niet gelukt te bekijken welke omgangsregeling er mogelijk is en de GI laat deze beslissing aan het hof over, maar dat wil niet zeggen dat een andere omgangsregeling niet meer passend zou zijn.
7.7.
Het hof overweegt het volgende.
7.7.1.
In het petitum van het beroepschrift verzoekt de vader om naast de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde weekendregeling een regeling vast te stellen voor contact tussen de vader en [minderjarige] tijdens de feestdagen. Bij bericht van 9 januari 2019 wijzigt de vader zijn verzoek voor het geval het hof een definitieve beslissing gaat geven op het hoger beroep. De vader verzoekt in dat geval een weekendregeling vast te stellen conform de wijze waarop daaraan thans uitvoering wordt gegeven. De advocaat van de moeder heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van het verzoek. Het hof overweegt hieromtrent dat de wijziging van het verzoek niet ziet op een uitbreiding van de duur van het contact tijdens de weekenden maar op een vermindering van de begeleiding van de regeling, in die zin dat niet het gehele contactmoment begeleid plaatsvindt maar enkel het eerste en het laatste uur. Voor zover deze wijziging al moet worden gezien als een vermeerdering van het verzoek, acht het hof die niet dusdanig dat deze in strijd is met de goede procesorde. De wijziging is schriftelijk en tijdig gedaan en slechts van geringe omvang.
7.7.2.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
7.7.3.
Tussen partijen is in geschil op welke wijze de verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige] dient te worden vastgesteld.
7.7.4.
De zorgen die de GI heeft zien op het bij [minderjarige] aanwezige loyaliteitsconflict en de onrust c.q. spanning die het verblijf van [minderjarige] bij de vader teweegbrengt doordat de moeder vanwege haar zorgen niet in staat is [minderjarige] emotioneel toestemming te geven voor contact met de vader. Over de thuissituatie bij de vader bestaan bij de GI geen zorgen. De huidige weekendregeling verloopt goed. Aan deze regeling wordt al geruime tijd uitvoering gegeven en sinds augustus 2018 vindt alleen nog het eerste en laatste uur begeleid plaats. Het voorgaande maakt dat het hof het in het belang van [minderjarige] acht dat de weekendregeling (tenminste voorlopig) wordt uitgebreid met een overnachting, temeer nu [minderjarige] zelf heeft aangegeven graag bij de vader te willen overnachten. Dit betekent dat er voortaan (eveneens voorlopig) eenmaal per twee weken contact plaatsvindt en derhalve niet langer ieder weekend, hetgeen naar verwachting voor meer rust zorgt. Het halen en brengen zal het hof op dit moment nog niet wijzigen. De beslissing ten aanzien van een regeling met betrekking tot de feestdagen zal het hof eveneens aanhouden.
Vanwege de zorgen die de moeder heeft over het verblijf van [minderjarige] bij de vader, acht het hof het van belang dat het vertrouwen van de moeder in de vader gaat groeien. Hiervoor zal het hof aan de uitbreiding van het contact de volgende voorwaarden verbinden. De vader dient zijn medewerking te verlenen aan het traject van de ouders bij de GGZ en aan de door de GI voor [minderjarige] noodzakelijk geachte hulpverlening. Verder dient de partner van de vader tijdens de omgangsweekenden aanwezig te zijn. Het hof gaat ervan uit dat de ouders toestemming zullen verlenen om de verslagen van de GGZ aan de GI te verstrekken, zodat de GI op de hoogte is van eventueel door de GGZ noodzakelijk gevonden vervolgstappen. Het hof verzoekt de GI erop toe te zien dat voormelde voorwaarden worden nagekomen en indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan het hof hierover per omgaande te berichten. Het hof zal de zaak pro forma aanhouden tot 12 september 2019 met het verzoek aan de GI om het hof schriftelijk te informeren omtrent de stand van zaken met betrekking tot de situatie tussen de ouders en het verloop van de contactregeling, waarna de advocaten van de ouders en de raad in de gelegenheid zullen worden gesteld hierop te reageren en het gewenste verdere verloop van de procedure kenbaar te maken.
7.8.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

8.De beslissing

Het hof:
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] een voorlopige regeling vast, inhoudende dat er contact plaatsvindt tussen de vader en [minderjarige] eenmaal per veertien dagen van zaterdag 11.30 uur tot zondag 18.00 uur, waarbij de vader zorgdraagt voor het halen en brengen, onder de volgende voorwaarden:
- de vader verleent medewerking aan het traject van de ouders bij de GGZ en aan de voor [minderjarige] door de GI noodzakelijk geachte hulpverlening;
- de partner van de vader, [de partner van de vader] , is aanwezig tijdens de contactmomenten;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de GI toe te zien op het nakomen van voormelde aan de contactregeling verbonden voorwaarden en in geval van niet nakoming van deze voorwaarden het hof hieromtrent per omgaande te berichten;
verzoekt de GI het hof vóór na te melden pro forma datum te berichten omtrent de stand van zaken met betrekking tot de situatie tussen de ouders en het verloop van de voorlopige contactregeling, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van dit bericht aan de advocaten van de ouders en de raad, waarna de advocaten van de ouders en de raad in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken te reageren op het bericht van de GI en het gewenste verdere verloop van de procedure kenbaar te maken;
houdt iedere verdere beslissing aan tot pro forma
12 september 2019in afwachting van voormeld bericht van de GI.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.N.M. Antens en J.C.E. Ackermans-Wijn en is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2019 door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.