ECLI:NL:GHSHE:2019:2354

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
4 juli 2019
Zaaknummer
200.256.525_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak gaat het om de bekrachtiging van een ondertoezichtstelling van een minderjarige, [minderjarige], die sinds 17 november 2017 onder toezicht staat van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI). De ouders, appellanten in deze zaak, hebben in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 januari 2019 te vernietigen, waarin de ondertoezichtstelling van hun kind werd verlengd. De ouders stellen dat zij in staat zijn om een veilig opvoedingsklimaat te bieden en dat er geen noodzaak is voor verdere ondertoezichtstelling. De GI daarentegen heeft verweer gevoerd en stelt dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedsituatie van [minderjarige], die in een omgeving opgroeit met veel spanningen en waar de ouders onvoldoende openheid van zaken geven.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 juni 2019 hebben de ouders hun standpunt toegelicht, waarbij zij benadrukken dat zij de hulpverlening in het vrijwillig kader willen voortzetten en dat de GI hen niet de kans geeft om zich te bewijzen. De GI heeft echter aangegeven dat de ouders niet voldoende meewerken en dat er grote zorgen zijn over de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige]. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft, gezien de complexiteit van de problematiek en de zorgen die er zijn over de opvoedsituatie.

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en benadrukt dat de ouders openheid van zaken moeten geven aan de GI om de situatie van [minderjarige] te verbeteren. De beslissing van het hof is in het belang van de minderjarige, waarbij de bescherming van haar ontwikkeling voorop staat. De ouders zijn aangespoord om samen te werken met de GI en de noodzakelijke stappen te zetten om de opvoedsituatie te verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 4 juli 2019
Zaaknummer : 200.256.525/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/340889 / JE RK 18-1785
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder] ,
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: de ouders, dan wel de moeder of de vader,
advocaat: mr. C.C. Sneper,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 januari 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 maart 2019, hebben de ouders verzocht:
I. te bepalen dat voormelde beschikking wordt vernietigd en de ondertoezichtstelling wordt afgewezen;
II. dan wel dat voormelde beschikking wordt vernietigd, inhoudende dat de ondertoezichtstelling voor een half jaar wordt afgegeven, waarbinnen wordt toegewerkt naar de overdracht van het vrijwilliger kader;
III. dan wel dat het hof een beslissing neemt die het hof juist acht in het belang van [minderjarige] .
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 april 2019, heeft de GI verzocht de ouders in het ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juni 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de ouders, bijgestaan door mr. R.F.P. Scheele (waarnemend advocaat);
  • de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI] .

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is – voor zover hier van belang – geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
Voor de volledigheid merkt het hof op dat de ouders nog twee kinderen hebben: [kind 1] (12 jaar oud) en [kind 2] (5 jaar oud). Deze kinderen zijn sinds oktober 2016 onafgebroken uithuisgeplaatst.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 17 november 2017 (aanvankelijk: voorlopig) onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de GI, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 22 januari 2019 tot 22 januari 2020.
3.4.1.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen. In hun beroepschrift, voeren zij – kort samengevat en voor zover thans relevant – het volgende aan.
Er is geen noodzaak voor een verdere ondertoezichtstelling. De ouders zijn voldoende in staat om [minderjarige] een stabiel en veilig opvoedingsklimaat te bieden. In het verleden hebben ouders een zware periode gekend, maar zij zijn hier helemaal bovenop gekomen. De boosheid, spanning en stress waar de rechtbank het over heeft, zijn er niet in zodanige mate dat dit een ontwikkelingsbedreiging vormt voor [minderjarige] . De ouders zijn inderdaad boos over de manier waarop de GI met hen omgaat. De ouders verdienen een tweede kans en deze krijgen zij niet. Uit het recente verslag van [instelling 1] blijkt dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt, dat de ouders empathisch zijn en dat zij aanvoelen wat [minderjarige] nodig heeft. De ouders weerspreken dat zij geen probleeminzicht hebben. Zij staan voldoende open voor hulp in het vrijwillig kader en zij geven openheid van zaken. De vader is bezig met agressieregulatie-therapie en heeft al een aantal sessies gehad. De sessies helpen om zijn hoofd leeg te maken. De ondertoezichtstelling werkt contraproductief, omdat de ouders juist spanningen krijgen van de GI. Een andere gezinsvoogd zou hier ook een oplossing in kunnen bieden. De rechtbank heeft een verkeerde belangenafweging gemaakt; artikel 8 EVRM bepaalt dat de overheid niet te ver en te lang in een gezinsleven mag ingrijpen.
3.4.2.
Ter zitting van het hof hebben de ouders hieraan – kort gezegd – het volgende toegevoegd.
De GI heeft sinds februari 2019 geen gezinsvoogd meer beschikbaar voor [minderjarige] . De ouders zijn zelfs een procedure bij de rechtbank gestart om de GI te bewegen een nieuwe gezinsvoogd aan te stellen. Er heeft vijf keer een wisseling van gezinsvoogd plaatsgevonden en dit is maar eenmalig op verzoek van de ouders zelf gebeurd. De ouders hebben vooral prettig samengewerkt met mevrouw [gezinsvoogd 1] . De moeder is goed bereikbaar per mail, maar zij heeft al geruime tijd geen e-mails meer ontvangen van GI (wel van [instelling 1] van [instelling 2] ). De hulp van [instelling 1] en [instelling 2] is afgebouwd omdat het goed gaat. [instelling 1] kwam wekelijks bij de ouders langs, maar sinds december 2018 nog maar eenmaal in de veertien dagen voor enkele uurtjes. De hulp van [instelling 2] (vanuit de gemeente) vindt nog maar eenmaal per vier weken plaats. [instelling 1] en [instelling 2] hanteren een meldcode. Zij zien echter niks bijzonders of vermeldenswaardigs, dus het gaat goed. De ouders willen graag verder met de hulpverlening in het vrijwillig kader en zij hebben deze hulp hard nodig. De ouders stellen vragen (bijvoorbeeld over slapen van [minderjarige] of over haar gedrag) en [instelling 1] geeft dan goede adviezen waar de ouders iets mee kunnen. [instelling 2] helpt de ouders vooral met praktische zaken (als ze bepaalde brieven niet begrijpen) en met rechtszaken.
De GGZ kan de vader niet verder helpen. De GGZ heeft de vader onderzocht en bevond hem niet ‘boosaardig’ genoeg om hem te laten deelnemen aan een hulpverleningsgroep. De GGZ heeft in een telefoongesprek met de moeder aangegeven dat individuele hulpverlening voor haar niet nodig is, omdat zij geen problemen heeft. De moeder heeft dit niet op papier. De ouders hebben de GI geen toestemming gegeven om contact met de GGZ op te nemen.
3.5.1.
De GI voert in het verweerschrift, kort samengevat en voor zover thans relevant, het volgende aan.
De GI blijft pogingen doen om met de ouders op een goede manier in gesprek te gaan. Op verzoek van de ouders is de afgelopen 2,5 jaar al vier keer een andere gezinsvoogd aangesteld. De ouders staan sinds 24 januari 2019 niet meer ingeschreven bij de huisartsenpraktijk en zij hebben de GI daarover niet geïnformeerd. Op 14 maart 2019 heeft de GI informatie opgevraagd bij het kinderdagverblijf. De ouders hebben de uitdrukkelijke wens uitgesproken om geen informatie te delen met de GI. Op 15 april 2019 krijgt de GI een zorgmelding van een buurtbewoner die anoniem wenst te blijven uit angst voor de reactie van de ouders. Deze bewoner doet melding van veel ruzies, schreeuwen, schelden, smijten met deuren en een krijsende [minderjarige] .
De ouders geven geen informatie (geen locatie, geen namen, geen telefoonnummers) over behandeling van de vader bij de GGZ. De agressieregulatie-problematiek is één van de gronden van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . In het raadsrapport van 21 september 2016 wordt meerdere malen de boosheid en de agressie van de ouders beschreven. Er zijn grote zorgen rondom de veiligheid en de ontwikkeling van [minderjarige] . De ouders laten geen positieve ontwikkeling zien als het gaat om agressieregulering, over inzicht in wat [minderjarige] nodig heeft, in wat agressie doet bij de kinderen, over opvoedhulp die de ouders nodig hebben. De agressie en defensieve houding van de ouders in negen gesprekken (in de periode van juni 2018 tot en met februari 2019) maakt dat zorgen, adviezen en tips niet met de ouders kunnen worden gesproken. Omdat de ouders hun boosheid en agressie meerdere malen hebben geuit naar de jeugdzorgwerker in het bijzijn van [minderjarige] , is [minderjarige] met een VOTS uit huis geplaatst op 13 juni 2018 en 24 juli 2018. Beide ouders hebben beperkte cognitieve vaardigheden. De GI maakt zich ernstige zorgen. [minderjarige] groeit op in een omgeving waar sprake is van veel spanningen en stress. [minderjarige] is nog erg jong en kan geen woorden geven aan wat zij ervaart en zij kan niet weglopen uit een situatie die onveilig is voor haar. De ouders kunnen de hulpverlening in het vrijwillig kader niet waarborgen. Zodra de hulpverlening de ouders moet aanspreken op hun gedrag en wat dit betekent voor [minderjarige] , zullen ook zij op weerstand en agressie stuiten.
3.5.2.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de GI hieraan – kort gezegd – het volgende toegevoegd.
De huidige gezinsvoogd ( [gezinsvoogd 2] ) is ziek sinds maart 2019. Het klopt dat er nu geen gezinsvoogd beschikbaar is, maar er is wel een waarnemend gezinsvoogd ( [waarnemend gezinsvoogd] ). [waarnemend gezinsvoogd] heeft de ouders een aantal e-mails gestuurd waarin getracht werd tot een afspraak met de ouders te komen voor een evaluatie. De ouders reageren niet op deze e-mails, waardoor samenwerking niet tot stand komt. De GI wil inzicht, maar blijft verstoken van informatie.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.6.2.
In het dossier bevindt zich het onderzoeksrapport opvoedvaardigheden van [centrum] Centrum van 21 november 2017 dat is opgesteld in het kader van de uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] . Weliswaar dateert dit rapport uit 2017 en ziet dit op [kind 1] en [kind 2] , maar toch is dit rapport bij de beoordeling van de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] nog steeds relevant. Uit dit rapport blijkt op bladzijde 8 en 9 namelijk het volgende:
“Waar nog geen inzet op is geweest en wat onvoldoende duidelijk wordt in het huidige onderzoek is in hoeverre ouders leerbaar zijn op het vlak van sensitief opvoeden (afstemmen op behoeftes van de kinderen) en het ontwikkelen van belangrijke pedagogische vaardigheden (consequent aansturen, structuur en voorspelbaarheid bieden etc.. “
En
“Voor beide ouders wordt een individueel traject geadviseerd. Voor moeder wordt aangeraden om te bekijken in hoeverre zij haar persoonlijke trauma kan verwerken, haar angsten kan verminderen en haar copingvaardigheden kan vergroten, zodat zij beter in staat is om haar (in de basis aanwezige) vermogens tot mentaliseren optimaal tot uiting te laten komen in het contact met de kinderen. (…) Voor vader is het de vraag of individuele begeleiding in de vorm van therapie helpend is, of dat hij zich beter kan ontwikkelen vanuit contact met een soort vertrouwenspersoon. (….) Het zou wel helpend zijn voor zijn functioneren als hij vaardigheden kan aanleren in zijn emotieregulatie en überhaupt het (h)erkennen van emoties bij zichzelf (en vervolgens zijn kinderen).”
Het hof is van oordeel dat de ouders sindsdien geen of onvoldoende stappen hebben gezet in het doorlopen van de individuele trajecten die [centrum] heeft geadviseerd. Beide ouders hebben weliswaar ter zitting van het hof verklaard dat de GGZ een individueel traject niet nodig vindt, maar zij hebben nagelaten dit te onderbouwen met concrete stukken waaruit dit blijkt. Hetzelfde geldt voor de door [centrum] gesignaleerde onduidelijkheden over de pedagogische vaardigheden van de ouders. Deze onduidelijkheid is tot op heden niet weggenomen. Het ligt op de weg van de ouders om hun standpunt te onderbouwen dat zij voldoende in staat zijn om [minderjarige] een stabiel en veilig opvoedingsklimaat te bieden. Dit hebben zij niet althans onvoldoende gedaan. Niet ter discussie staat dat er een verbetering is te zien in het accepteren van vrijwillige hulpverlening door [instelling 1] en [instelling 2] . Deze hulp ziet echter met name op praktische zaken. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen in de bestreden beschikking zit de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] juist in het gebrek aan duidelijkheid, stabiliteit en veiligheid in haar opvoedingssituatie als gevolg van de persoonlijke problematiek van de ouders: de ouders geven geen openheid en hun agressieregulatie is zorgelijk. Het hof onderschrijft dit en is van oordeel dat de opvoedingsomgeving van [minderjarige] , een jong en kwetsbaar kind, bedreigend en onveilig is geweest – en nog steeds is – en dat de ouders tot nog toe onvoldoende in staat zijn gebleken om de bedreigde opvoedsituatie onder controle te krijgen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het medio 2018 tot tweemaal toe noodzakelijk is geweest om [minderjarige] , zij het kort, uit huis te plaatsen. Verder baart de door de GI genoemde recente melding uit april 2019 het hof zorgen. Dat er geen enkele reden is tot zorg, zoals ouders stellen, volgt het hof niet. De ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] is nog altijd onverminderd aanwezig. Gezien de complexiteit van de problematiek, acht het hof de hulp van uitsluitend [instelling 1] en [instelling 2] ontoereikend om de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] weg te nemen: binnen het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling is verderstrekkende hulp noodzakelijk. Het hof wijst de ouders erop dat de ondertoezichtstelling een dwingende maatregel is en dat zij hieraan, in het belang van [minderjarige] ,
moetenmeewerken. Een eerste stap die de ouders hierin dienen te zetten, is openheid van zaken geven zodat zij de GI kunnen laten zien dat er – zoals zij zelf stellen – voldoende positieve ontwikkelingen zijn ontstaan in hun thuissituatie. Dit doen de ouders niet. Integendeel, de processtukken en de uitlatingen van de ouders ter zitting, geven er blijk van dat de ouders verhinderen dat de GI zicht krijgt op [minderjarige] en haar algehele opvoedsituatie. Zo heeft de GI de ouders op 1 maart 2019 een schriftelijke aanwijzing gegeven die er (ook) op ziet dat de ouders de jeugdzorgwerker binnen moeten laten en dat zij de jeugdzorgwerker de gelegenheid moeten geven om [minderjarige] te zien en te spreken. Verder heeft de GI onbetwist gesteld dat de ouders niet willen dat het kinderdagverblijf informatie over [minderjarige] geeft aan de GI en dat de ouders zich hebben laten uitschrijven bij de huisarts zonder de GI hierover te informeren. Tot slot, en dat rekent het hof de ouders aan, weigeren de ouders de GI te informeren over hun individuele behandeltrajecten bij de GGZ. Ter zitting van het hof hebben de ouders verklaard dat zij dit bewust niet hebben gedaan. Al met al is er sinds het verschijnen van het rapport van [centrum] bij de ouders geen voldoende waarneembare positieve ontwikkeling gebleken. Dit maakt dat het hof de bevindingen en adviezen van [centrum] nog steeds waardevol acht, ook al is dit rapport in het jaar 2017 opgesteld.
3.6.3.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden de ondertoezichtstelling van [minderjarige] heeft verlengd en dat de wettelijke gronden daarvoor nog steeds aanwezig zijn. Het hof acht hierbij de verlenging van een jaar noodzakelijk om te bereiken dat de GI zicht krijgt op de opvoedsituatie van [minderjarige] en, indien nodig, daartoe gerichte hulp in kan zetten. Het is het hof duidelijk dat de samenwerking tussen de GI en de ouders niet goed loopt, gesprekken niet tot stand komen en dat de ouders grote moeite hebben om de GI van informatie te voorzien. De omstandigheid dat er sinds maart 2019 geen gezinsvoogd meer beschikbaar is, vormt hierin een extra complicatie. Het ligt op de weg van de GI met meer voortvarendheid aan het werk te gaan in de uitvoering van deze ondertoezichtstelling; het aanstellen van een nieuwe vaste gezinsvoogd is daartoe een noodzakelijke eerste stap. Verder dient de GI voor de ouders duidelijk te maken – voor zover dit de ouders tot op heden al onvoldoende duidelijk was – welke doelen de ouders binnen de ondertoezichtstelling moeten halen.
3.6.4.
Het hof passeert het beroep van de ouders op artikel 8 EVRM. De verlenging van de ondertoezichtstelling vormt weliswaar een inbreuk op het door artikel 8 EVRM beschermde gezinsleven en/of privéleven, maar die inbreuk is op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden naar het oordeel van het hof gerechtvaardigd in het belang van [minderjarige] . Onder de gegeven omstandigheden verzet het EVRM zich dan ook niet tegen een dergelijke beslissing.
3.6.5.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel en H.J. Witkamp en is op 4 juli 2019 uitgesproken in het openbaar door mr. H. van Winkel in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.