ECLI:NL:GHSHE:2019:3030

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
14 augustus 2019
Zaaknummer
20-002110-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van veroordeling voor afpersing, vrijheidsberoving en bedreiging met dood

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar voor afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het hof heeft het vonnis grotendeels bevestigd, maar de straf verhoogd naar 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De zaak betreft meerdere feiten, waaronder afpersing in vereniging, medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling van de moeder van de verdachte en bedreiging met de dood van zijn ex-partner. De verdachte heeft zijn ex-vriendin gedwongen tot afgifte van haar autosleutel en -papieren, en haar gedurende enige tijd wederrechtelijk van haar vrijheid beroofd. Dit gebeurde onder bedreiging van geweld, wat leidde tot ernstige angstgevoelens bij het slachtoffer. Het hof heeft ook rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte en de ernst van de feiten. De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van enkele feiten, maar het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten. De uiteindelijke straf is bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, met als doel recidive te voorkomen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002110-18
Uitspraak : 14 augustus 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 19 juni 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 01-865141-16 en 01-860203-18, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf, parketnummer 01-845846-15, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Vught - Nieuw Vosseveld 2 HVB te Vught.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte veroordeeld ter zake van – kort gezegd –:
in de zaak met parketnummer 01-865141-16
- afpersing in vereniging (feit 1), medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2), mishandeling van zijn moeder (feit 3) en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 4);

in de zaak met parketnummer 01-860203-18

- bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de rechtbank beslist op het beslag, op bovengenoemde vordering tenuitvoerlegging en op een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met v.i.-zaaknummer 99/000174-24.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft:
  • bepleit dat verdachte zal worden vrijgesproken van feit 1, 2 en 3 in de zaak met parketnummer 01-865141-16;
  • zich gerefereerd aan het oordeel van het hof wat betreft feit 4 in de zaak met parketnummer 01-865141-16 en het ten laste gelegde onder parketnummer
01-860203-18;
  • indien het hof tot een bewezenverklaring gelijk de rechtbank komt, betoogd dat de straf aanzienlijk zal worden gematigd ten opzichte van de door de rechtbank opgelegde straf;
  • zich gerefereerd aan het oordeel van het hof wat betreft het beslag en de vordering tenuitvoerlegging;
  • verzocht, zo begrijpt het hof de raadsman, de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet geheel toe te wijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust:
met uitzondering van de bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder parketnummer 01-860203-18 (p. 3 van het vonnis);
onder verbetering en aanvulling van het bewijs;
met uitzondering van de overweging omtrent de strafbaarheid van feit 3 van parketnummer 01-865141-16 (p. 12 van het vonnis);
met uitzondering van de op te leggen straf en de strafmotivering;
met aanvulling van de wetsartikelen.
Ad A.
Tenlastelegging inzake parketnummer 01-860203-18
Aan de verdachte is onder parketnummer 01-860203-18 ten laste gelegd:
hij op of omstreeks 23 september 2017 te [plaats], gemeente [gemeente], [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door via de telefoon van [betrokkene], in elk geval via een telefoon, zulks terwijl die telefoon op de luidspreker stond en/of het telefoongesprek daardoor voor die in de onmiddellijke nabijheid van die telefoon aanwezige [slachtoffer 1] hoorbaar was, die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen “als je nog een keer aangifte doet, dan zweer ik op mijn kinderen, dan schiet ik je kapot. Ik zweer dat op mijn kinderen. Je gaat eraan”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer
01-860203-18 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
hij op 23 september 2017 te [plaats] [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door via de telefoon van [betrokkene], zulks terwijl die telefoon op de luidspreker stond en het telefoongesprek daardoor voor die in de onmiddellijke nabijheid van die telefoon aanwezige [slachtoffer 1] hoorbaar was, die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen “als je nog een keer aangifte doet, dan zweer ik op mijn kinderen, dan schiet ik je kapot. Ik zweer dat op mijn kinderen. Je gaat eraan”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Het hof verenigt zich ten aanzien van het bewezen verklaarde in de zaak met parketnummer 01-860203-18 met het vonnis van de rechtbank wat betreft de bewijsmiddelen (met daarbij de aanvulling zoals hierna onder Ad B., II is vermeld), de kwalificatie en het oordeel over de strafbaarheid van verdachte.
Ad B.
I.
In de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen en nadere bewijsoverwegingen worden een aantal verbeteringen aangebracht, te weten:
  • op p. 4, onder het kopje ‘Een proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] d.d. 10 oktober 2016 (p. 77-81)’, wordt in de derde regel de tekst ‘Ik hoorde dat zei’ vervangen door ‘Ik hoorde dat zij’;
  • op p. 8, onder het kopje ‘De door verdachte ter terechtzitting van 5 juni 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:’,
 wordt in de eerste regel de tekst ‘[slachtoffer 2] wilde gewoon mee, maar ze mocht niet van mijn moeder’ vervangen door de tekst ‘[slachtoffer 2] mocht niet mee van mijn moeder’;
 wordt in de laatste twee regels de tekst ‘maar het zijn haar eigen woorden’ geschrapt.
  • op p. 9, wordt de vijfde alinea (beginnend met de tekst ‘Naar het oordeel van de rechtbank (…) en eindigend met ‘(…) in bewaring genomen.’) geschrapt.
  • op p. 15, wordt in de vierde alinea bij de tweede zin na het woord ‘ook’ het woord ‘op’ toegevoegd.
II.
Aan de door rechtbank in het vonnis genoemde bewijsmiddelen t.a.v. het feit onder parketnummer 01-860203-18 (p. 10 van het vonnis), wordt als bewijsmiddel toegevoegd:
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] (hoofdagent) d.d. 27 september 2017 (p. 54).
III.
Met betrekking tot de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 van parketnummer 01-865141-16 (p. 4-7 van het vonnis) overweegt het hof nog als volgt.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben verklaard dat verdachte een klap heeft gegeven aan [slachtoffer 2] (feit 1) en dat hij [slachtoffer 3] ergens tegenaan heeft gegooid (feit 3). Het hof heeft vastgesteld dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (de moeder van verdachte) bij de politie anders hebben verklaard over:
  • de volgorde van die twee handelingen;
  • de vraag of de klap tegen het gezicht van [slachtoffer 2] met de vlakke hand ([slachtoffer 2]) of met de vuist heeft plaatsgevonden ([slachtoffer 3]);
  • het object waartegen [slachtoffer 3] aan is gegooid.
Het hof heeft vastgesteld dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris (zie hierna onder C.), wel gelijkluidend hebben verklaard over de volgorde van de handelingen, hetgeen erop neerkomt dat het slaan van [slachtoffer 2] heeft plaatsgevonden voor het gooien door verdachte van [slachtoffer 3]. Aangaande de wijze van slaan van [slachtoffer 2] baseert het hof zich op de verklaring van het slachtoffer zelf.
Ook met betrekking tot het gooien van [slachtoffer 3] gaat het hof uit van de verklaring van het slachtoffer zelf, welke verklaring erop neerkomt dat zij door verdachte met twee handen bij haar bovenarmen is gepakt, vervolgens tegen de muur is gegooid en daarna op de grond is gevallen. Dat laatste stemt overeen met de verklaring van [slachtoffer 2] die kennelijk – in alle hectiek – alleen heeft gezien dat [slachtoffer 3] na het gooien door verdachte op de grond terecht is gekomen.
Ad C.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken ten aanzien van
de mishandeling van zijn moeder omdat hij handelde uit noodweer.
Het hof overweegt te dien aanzien het volgende.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van – in dit geval – verdachtes eigen lijf en dat de verdediging tegen de aanranding voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het hof merkt voorts op dat, nu in het begrip ‘mishandeling’ de wederrechtelijkheid besloten ligt, bij een geslaagd beroep op noodweer het bestanddeel wederrechtelijkheid niet bewezen kan worden, zodat in een dergelijk geval vrijspraak moet volgen.
Het hof overweegt voorts als volgt.
De moeder van verdachte, [slachtoffer 3] , heeft op 5 december 2016 ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard (p. 2 van het proces-verbaal van dat verhoor, los opgenomen in het dossier):
U vraagt aan mij wat er op 10 oktober is gebeurd toen [verdachte] en [medeverdachte] in mijn woning kwamen. [verdachte] deed eerst lelijk tegen [slachtoffer 2]. Hij ging voor [slachtoffer 2] staan en hij stompte haar voor haar bakkes. Hij ging daarbij op zijn tenen staan. Het was een harde klap. Er werd gesteggeld.
Ik pakte het mes uit de la, omdat ik vond dat zij moesten vertrekken. Ik stond voor hem met het mes. Zij bleven gewoon staan. [verdachte] pakte het mes vooraan vast en draaide het twee keer. Ik had het mes bij het handvat vast, maar ik kon het niet langer vasthouden, want [verdachte] is sterker dan ik. Ik liet het mes los. Hij gaf het mes aan zijn wijf en zij nam het mes mee naar buiten. [verdachte] gooide mij tegen de muur. Ik kwam met mijn kop tegen de muur en ik ben toen op de grond gevallen.
[slachtoffer 2] heeft op 5 december 2016 bij de rechter-commissaris verklaard (p. 1-2 van het proces-verbaal van dat verhoor, los opgenomen in het dossier):
Het is juist dat [verdachte] en [medeverdachte] op 10 oktober de woning binnen kwamen. [verdachte] begon direct te roepen. Hij wilde geld van mij en (het hof begrijpt: voor) de auto. Ik liep wat naar achteren en [slachtoffer 3] kwam er tussen staan. Ik kreeg een klap van [verdachte] toen [slachtoffer 3] er al tussen stond. [slachtoffer 3] stond er op dat moment half tussen ons. U vraagt aan mij of [slachtoffer 3] toen al het mes vast had. Nee. U vraagt aan mij wanneer [slachtoffer 3] het mes heeft gepakt. Toen was de klap al gevallen. [slachtoffer 3] is omgedraaid om het mes te pakken. [slachtoffer 3] heeft het mes gepakt uit de keukenla.
U vraagt aan mij wat ik er gebeurde toen [slachtoffer 3] het mes pakte. [slachtoffer 3] riep “eruit” en “zij gaat nergens mee naar toe”. U vraagt aan mij of [slachtoffer 3] het mes vast had. Ja,
[slachtoffer 3] had het mes vast en [verdachte] liep op haar af en pakte het mes van haar af. [slachtoffer 3] hield het mes voor zich, ter hoogte van haar buik en riep “eruit”. [verdachte] pakte het mes af en gaf dat aan [medeverdachte]. Vervolgens gooide [verdachte] [slachtoffer 3] op de grond.
Uit de voornoemde verklaringen blijkt dat verdachte het mes van zijn moeder heeft afgepakt, dat hij dat mes vervolgens aan zijn toenmalige vriendin ([medeverdachte] ) heeft gegeven en pas daarna zijn moeder tegen de muur aan heeft gegooid (waarna zij op de grond terecht is gekomen). Gesteld noch gebleken is dat er, na het afpakken van het mes door verdachte, vanuit [slachtoffer 3] nog enige andere dreiging is uitgegaan. Hieruit volgt dat, zoals de rechtbank in het vonnis heeft overwogen, een einde was gekomen aan de op verdachte gerichte dreiging op het moment dat hij overging tot de bewezen verklaarde mishandeling van zijn moeder. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat er op dat moment geen sprake (meer) was van een noodweersituatie. Het beroep op noodweer slaagt niet.
Ad. D
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft ten aanzien van de op te leggen straf het volgende overwogen:
Verdachte heeft zijn ex-vriendin [slachtoffer 2] met geweld gedwongen tot afgifte van haar autosleutel en -papieren en tot het opstellen van een schuldbekentenis en haar daartoe gedurende enige tijd wederrechtelijk van haar vrijheid beroofd gehouden. Hij heeft haar geslagen, vastgepakt en in zijn auto geduwd om haar - tegen haar wil - over te brengen naar haar woning waar de autopapieren zich bevonden. Een en ander betreft een ernstige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer en heeft dan ook forse angstgevoelens bij haar teweeg
gebracht. De bewoordingen die verdachte en medeverdachte hierbij hebben gebezigd hebben dit alles versterkt, met name nu [slachtoffer 2] bekend was met verdachtes gewelddadige verleden. Verdachte heeft zich om dit alles niet bekommerd. Het voorval heeft zich deels in de woning van verdachtes moeder afgespeeld waarbij verdachte ook geweld tegen zijn moeder heeft gebruikt door haar vast te pakken en tegen een muur aan te gooien.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat dit alles heeft plaatsgevonden tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling van een jarenlange gevangenisstraf.
Daarnaast heeft verdachte zijn ex-partner [slachtoffer 1] - die bovendien de moeder is van twee van zijn kinderen - vanuit detentie meermalen telefonisch bedreigd met de dood. Dit heeft een keer plaatsgevonden via de telefoon van een derde waarbij verdachte wist dat hij via de speakerfunctie hoorbaar was voor [slachtoffer 1] en nog een andere keer op dezelfde manier via de telefoon van zijn dochter. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat deze bedreigingen hebben plaatsgevonden in aanwezigheid van - en via anderen, waaronder zijn eigen dochter. Het is algemeen bekend dat waarneming van bedreigingen, al helemaal als het de ouders onderling betreft, schadelijk kan zijn voor het welzijn en de ontwikkeling
van kinderen.’
Het hof schaart zich achter bovengenoemde overwegingen, Gelet daarop kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf waarbij de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren in beginsel passend is.
Bij de strafoplegging heeft het hof verder nog acht geslagen op:
  • de omstandigheid dat uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 24 april 2019 volgt dat verdachte eerder veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld en dat art. 63 Sr van toepassing is;
  • het tijdsverloop;
  • de omstandigheid dat alle bewezen verklaarde feiten zijn begaan tegen personen met wie verdachte een affectieve relatie heeft of had. Uit het dossier komt het beeld naar voren dat verdachte juist bij dergelijke personen zijn zin wil doordrijven en er niet voor terugdeinst om daarbij geweld toe te passen dan wel daarmee te dreigen. Het hof heeft uit de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep niet de indruk gekregen dat verdachte het kwalijke van dergelijk handelen inmiddels inziet. Om die reden acht het hof het aangewezen dat aan verdachte in ieder geval ook een fikse voorwaardelijke straf wordt opgelegd als stok achter de deur.
Alles overziende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Ad E.
Naast de door de rechtbank genoemde wetsartikelen is de beslissing mede gegrond op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder parketnummer 01-860203-18 en de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 01-860203-18 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 01-860203-18 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde in de zaak met parketnummer 01-860203-18 strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van de straf voor het bewezen verklaarde onder 1, 2, 3 en 4 in de zaak met parketnummer 01-865141-16 en het bewezen verklaarde in de zaak met parketnummer
01-860203-18
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. B. Stapert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Nieuwendijk, griffier,
en op 14 augustus 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.