ECLI:NL:GHSHE:2019:3174

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
27 augustus 2019
Zaaknummer
200.191.689_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijswaardering en contractspartij bij koopovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een hoger beroep in een civiele zaak met betrekking tot een koopovereenkomst. De appellanten, [appellant] en [appellante], stelden dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] naast Dutch Society B.V. ook als kopers partij waren bij de overeenkomst. Het hof had eerder een tussenarrest gewezen waarin de appellanten waren toegelaten om feiten en omstandigheden te bewijzen die deze conclusie zouden rechtvaardigen. Tijdens de procedure zijn getuigen gehoord, waaronder een makelaar, die betrokken was bij de onderhandelingen en de ondertekening van de koopovereenkomst. Het hof heeft de getuigenverklaringen beoordeeld en geconcludeerd dat de appellanten er niet in zijn geslaagd te bewijzen dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] ook als kopers partij waren. De getuigenverklaringen ondersteunden eerder de lezing van Dutch Society c.s. dat alleen Dutch Society als koper was opgetreden. Het hof heeft het bestreden vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover het betrekking had op de contractuele boete en heeft Dutch Society veroordeeld tot betaling van een lagere boete aan de appellanten. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof heeft de uitspraak op 27 augustus 2019 gedaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.191.689/01
arrest van 27 augustus 2019
in de zaak van

1.[appellant] ,

2.
[appellante] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten in principaal hoger beroep,
geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [appellanten c.s.] , en afzonderlijk als [appellant] en [appellante] ,
advocaat: mr. B.M.M. Hepkema te Maastricht,
tegen

1.Dutch Society B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] (België),
3.
[geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] (België),
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
hierna gezamenlijk aan te duiden als Dutch Society c.s., en afzonderlijk als Dutch Society, [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] ,
advocaat: mr. J.L.H. Holthuijsen te Maastricht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 4 december 2018 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer C/03/204795/HA ZA 15-214 gewezen vonnis van 23 maart 2016.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 4 december 2018;
  • het proces-verbaal van de enquête van 11 februari 2019;
  • de door de griffier van het hof opgemaakte depotakte ter zake een op 11 februari 2019 door mr. Holthuijsen ter griffie gedeponeerde USB-stick;
  • de akte van Dutch Society c.s. met producties 7 en 8;
  • het proces-verbaal van de contra-enquête van 9 mei 2019;
  • de memorie na enquête van [appellanten c.s.] ;
  • de antwoordmemorie na enquête van Dutch Society c.s.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof [appellanten c.s.] toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] (naast Dutch Society) als kopers partij zijn bij de koopovereenkomst.
6.2.
Ter uitvoering van deze bewijsopdracht hebben [appellanten c.s.] als getuige laten horen
[makelaar] , makelaar.
6.3.
In contra-enquête hebben Dutch Society c.s. als getuigen laten horen [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] .
6.4.
Tijdens het getuigenverhoor van [makelaar] heeft mr. Holthuijsen aan de raadsheer-commissaris en aan mr. Hepkema overhandigd:
  • een USB-stick waarop een opname staat van een telefoongesprek dat in een Limburgs dialect is gevoerd tussen [makelaar] en [geïntimeerde 2] ;
  • een door mr. Holthuijsen opgestelde transcriptie van het telefoongesprek in het Nederlands.
Het opgenomen telefoongesprek is tijdens de zitting beluisterd in het bijzijn van getuige [makelaar] . Naar aanleiding daarvan zijn er vragen gesteld aan deze getuige.
Direct na de zitting is de USB-stick (via de raadsheer-commissaris) ter griffie van het hof gedeponeerd en daarvan is een depotakte opgemaakt.
6.5.
Aan het eind van de zitting heeft de raadsheer-commissaris in overleg met de advocaten bepaald dat mr. Holthuijsen (namens Dutch Society c.s.) bij akte in het geding zal brengen:
  • een letterlijke transcriptie van het telefoongesprek in het gesproken Limburgse dialect;
  • een volledige vertaling daarvan in het Nederlands (omdat tijdens de zitting werd geconstateerd dat in de overgelegde transcriptie een enkele keer een woord ontbreekt), zonder dat daarin een interpretatie voorkomt zoals ‘instemmend’ (een dergelijke interpretatie staat wel in de ter zitting overgelegde transcriptie).
6.6.
Vervolgens hebben Dutch Society c.s. bij akte een transcriptie van het telefoongesprek in het Limburgse dialect overgelegd, en een (verbeterde) vertaling daarvan in het Nederlands. Het hof gaat ervan uit dat deze transcriptie en vertaling overeenstemmen met het opgenomen telefoongesprek, nu het tegendeel is gesteld noch gebleken.
6.7.
Bij hun antwoordmemorie na enquête hebben Dutch Society c.s. nog twee producties overgelegd en zij hebben daarover ook stellingen ingenomen. Het hof laat die stellingen en producties – waarop [appellanten c.s.] niet meer hebben kunnen reageren – verder buiten beschouwing omdat daarop niet meer is gereageerd en die bovendien niet relevant zijn voor de beoordeling van deze zaak.
6.8.
Het hof brengt in herinnering dat in 3.8 van het tussenarrest is overwogen dat het antwoord op de vraag of tussen [appellanten c.s.] enerzijds en Dutch Society én [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] anderzijds een koopovereenkomst tot stand is gekomen, afhankelijk is van wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars gedragingen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden. Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden; zij kunnen in elke vorm geschieden en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen (zie de artikelen 3:33, 3:35 en 3:37 lid 1 BW) (vgl. Hoge Raad 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2213, overweging 3.4).
6.9.
Voor [geïntimeerde 2] geldt meer in het bijzonder het volgende. Vaststaat dat hij met [appellanten c.s.] afspraken heeft gemaakt over de koop. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [geïntimeerde 2] bij het maken van die afspraken in ieder geval namens Dutch Society handelde. Partijen twisten erover of hij daarbij ook in eigen naam handelde. Het antwoord op de vraag of [geïntimeerde 2] bij het maken van de afspraken over de koop alleen namens Dutch Society handelde of ook in eigen naam is afhankelijk van wat [geïntimeerde 2] en [appellanten c.s.] daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (zie Hoge Raad 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877 en Hoge Raad 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2217).
In feite is er hier geen wezenlijk verschil met de hiervoor in 6.8 genoemde maatstaf.
6.10.
Met inachtneming van voorgaande maatstaven is het hof van oordeel dat [appellanten c.s.] er niet in zijn geslaagd te bewijzen dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] (naast Dutch Society) als kopers partij zijn bij de koopovereenkomst. Daartoe overweegt het hof als volgt.
6.11.
Zoals is overwogen in 3.10 van het tussenarrest, bevat de koopovereenkomst zowel aanknopingspunten voor de lezing van [appellanten c.s.] dat ook [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] als kopers partij zijn bij die overeenkomst, als voor de lezing van Dutch Society c.s. dat alleen Dutch Society daarbij als koper partij is.
6.12.1.
Dat de koopovereenkomst voor meerdere uitleg vatbaar is, blijkt onder meer uit het volgende. In de aanhef van de koopovereenkomst (op p. 2) staat vermeld wie de ondergetekenden van die overeenkomst zijn. Daarbij wordt in een kolom onder het kopje ‘Kopers’ alleen Dutch Society genoemd, met de toevoeging dat zij van rechtswege wordt vertegenwoordigd door [geïntimeerde 2] . In de kolom ernaast wordt [geïntimeerde 3] genoemd onder het kopje ‘Echtgenote’. Na deze kolommen (waarin ook persoonlijke gegevens van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] zijn opgenomen) staat vermeld: ‘hierna samen te noemen “koper” ’.
[appellant] wordt in de aanhef van de koopovereenkomst genoemd in een kolom onder het kopje ‘Verkopers’. In de kolom daarnaast wordt [appellante] (net als bij [geïntimeerde 3] het geval is) genoemd onder het kopje ‘Echtgenote’. Dit, terwijl niet ter discussie staat dat [appellante] net als [appellant] een van de verkopers is. Na deze kolommen (waarin ook persoonlijke gegevens van [appellant] en [appellante] zijn opgenomen) staat vermeld: ‘hierna samen te noemen “verkoper” ’.
6.12.2.
Aan het slot van de koopovereenkomst (op p. 9) hebben [appellant] , [appellante] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] hun handtekening gezet op de daartoe bestemde plaatsen, die als volgt zijn omschreven:
‘De verkoper De koper
De heer [appellant] De heer [geïntimeerde 2]
(en echtgenote) (en echtgenote)
Mevrouw [appellante] Mevrouw [verkeerd gespelde naam van geintimeerde 3] ’
[het hof leest: [geïntimeerde 3] ]
De naam van Dutch Society staat daarbij niet vermeld.
6.12.3.
Verder is in artikel 12 van de koopovereenkomst onder meer bepaald, samengevat, dat de koper verklaart voor zover nodig te handelen met toestemming van zijn echtgeno(o)t(e)/partner die, samengevat, als bewijs daarvan de overeenkomst mede ondertekent. Een dergelijke bepaling is ook in artikel 11 van de koopovereenkomst opgenomen voor de verkoper en zijn echtgeno(o)t(e)/partner.
6.13.
Bij de beoordeling van de getuigenverklaringen stelt het hof voorop dat, anders dan [appellanten c.s.] menen, voor de verklaring van [geïntimeerde 2] niet de in artikel 164 lid 2 Rv genoemde beperking geldt, omdat op [appellanten c.s.] de bewijslast rust. Hetzelfde geldt voor de verklaring van [geïntimeerde 3] . Bij de waardering van de getuigenverklaringen van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] – geen partijgetuigen in de zin van de wet – zal het hof wel rekening houden met het gegeven dat zij partij zijn in deze procedure en daarom belang hebben bij de uitkomst daarvan.
6.14.
Geen van de getuigenverklaringen houdt in dat voor of bij het sluiten van de koopovereenkomst (i) door [geïntimeerde 2] en/of [geïntimeerde 3] tegen [appellant] en/of [appellante] is gezegd dat (naast Dutch Society) ook [geïntimeerde 2] en/of [geïntimeerde 3] kopers zouden zijn, of (ii) dat makelaar [makelaar] dit in het bijzijn van partijen heeft gezegd.
6.15.
Integendeel, getuige [geïntimeerde 2] heeft verklaard dat hij bij de onderhandelingen tegen [appellant] heeft gezegd dat ‘de vennootschap’ het hotel zou gaan kopen, overigens zonder daarbij de naam van Dutch Society te noemen. Getuige [geïntimeerde 2] heeft verder verklaard dat bij de ondertekening van de koopovereenkomst in het hotel – waarbij [appellant] , [appellante] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [makelaar] aanwezig waren – door [makelaar] is gezegd dat Dutch Society de koper was. Voorts heeft [geïntimeerde 2] als getuige verklaard dat [appellant] en [appellante] niet aan [geïntimeerde 2] hebben gevraagd of hij en [geïntimeerde 3] ook in privé zouden kopen.
De getuigenverklaring van [geïntimeerde 3] houdt net als die van [geïntimeerde 2] in dat [makelaar] bij de ondertekening van de koopovereenkomst heeft gezegd dat Dutch Society de koper was. Verder heeft [geïntimeerde 3] verklaard dat [makelaar] bij de ondertekening heeft gezegd dat zij (ook) moest tekenen omdat ze met [geïntimeerde 2] getrouwd is.
De getuigenverklaring van [makelaar] houdt in dat vóór de ondertekening van de koopovereenkomst er in zijn bijzijn tussen partijen niet over is gesproken dat Dutch Society, [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] als kopende partij zouden hebben te gelden. Verder heeft getuige [makelaar] , overigens in tegenstelling tot [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] , verklaard dat bij de ondertekening van de koopovereenkomst niet is besproken wie de kopende partij was.
6.16.
De getuigenverklaringen houden niets in over andere verklaringen of gedragingen van [geïntimeerde 2] en/of [geïntimeerde 3] die de door [appellanten c.s.] voorgestane uitleg van de koopovereenkomst ondersteunen.
6.17.
Gezien het voorgaande valt aan de getuigenverklaringen geen bewijs in het voordeel van [appellanten c.s.] te ontlenen.
6.18.
Integendeel, de getuigenverklaringen ondersteunen juist de door Dutch Society c.s. voorgestane uitleg van de overeenkomst.
6.19.
Het hof merkt daarbij het volgende op. Tijdens het getuigenverhoor heeft de raadsheer-commissaris de eerste alinea van de brief van [makelaar] van 28 januari 2015 voorgelezen waarin hij onder meer heeft verklaard dat er tussen de kopende en verkopende partij over is gesproken dat Dutch Society, [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] als kopende partij zouden hebben te gelden en dat er bijgevolg drie partijen verantwoordelijk konden worden gehouden voor de nakoming van de koopovereenkomst. Getuige [makelaar] heeft daarop verklaard:
‘Ik zeg u nogmaals dat hierover voorafgaande aan het ondertekenen van de koopovereenkomst in mijn bijzijn niet over is gesproken met dhr. [geïntimeerde 2] en
mw. [geïntimeerde 3] . Met de door u voorgelezen alinea uit mijn brief bedoelde ik te zeggen dat er in feite is getekend door drie partijen, namelijk Dutch Society B.V., [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] en dat er dus drie partijen verantwoordelijk zijn. [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] hebben getekend in hun hoedanigheid van Dutch Society B.V. Ik bedoel met dit laatste dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] hebben getekend namens Dutch Society B.V. Er is destijds niet over gesproken of [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] in privé of zakelijk de koopovereenkomst ondertekenden.’
6.20.
Het hof kan niet volgen dat volgens getuige [makelaar] in feite is getekend door drie partijen, te weten Dutch Society, [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] , en dat er daarom drie partijen verantwoordelijk zijn, terwijl zijn verklaring tegelijkertijd inhoudt dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3]
namens Dutch Societyde koopovereenkomst hebben ondertekend. Dit maakt dat het hof twijfelt aan de juistheid van de verklaring die [makelaar] tijdens het getuigenverhoor heeft afgelegd.
6.21.
De schriftelijke verklaring van [makelaar] van 28 januari 2015 acht het hof niet overtuigend genoeg om daaraan voldoende bewijs in het voordeel van [appellanten c.s.] te kunnen afleiden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit die verklaring niet blijkt hoe [makelaar] weet dat tijdens de onderhandelingen voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst tussen de kopende en verkopende partij is besproken dat Dutch Society, [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] als kopende partij zouden hebben te gelden en dat er bijgevolg drie partijen verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de nakoming van de koopovereenkomst. Volgens de verklaring van [makelaar] tijdens het getuigenverhoor is hierover in zijn bijzijn niet gesproken met [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] . Bovendien volgt uit de getuigenverklaring van [geïntimeerde 2] dat [makelaar] niet betrokken is geweest bij de onderhandelingen over de prijs van het hotel; dit heeft [geïntimeerde 2] zelf met [appellant] gedaan. Gelet hierop en op het feit dat [makelaar] volgens zijn verklaring tijdens het getuigenverhoor ook niet aanwezig is geweest bij bezichtigingen van het hotel, gaat het hof ervan uit [makelaar] niet uit eigen wetenschap heeft kunnen verklaren over wat er tijdens de onderhandelingen is besproken.
Het hof acht de schriftelijke verklaring van [makelaar] ook onvoldoende overtuigend gelet op de inhoud van het telefoongesprek dat hij heeft gevoerd met [geïntimeerde 2] . Uit de vertaling van dit telefoongesprek in het Nederlands (zoals overgelegd bij akte) blijkt dat [makelaar] meerdere keren met ‘ja’ de uitlatingen van [geïntimeerde 2] heeft bevestigd die er in de kern op neerkomen dat alleen Dutch Society koper was. Het hof betwijfelt of [makelaar] dat, zoals hij tijdens het verhoor heeft verklaard, alleen maar heeft gedaan ‘om er van af te zijn’, temeer nu hij daarbij heeft verklaard dat het ook zo was dat Dutch Society de kopende partij was omdat er is getekend namens Dutch Society. In ieder geval heeft [makelaar] tijdens het telefoongesprek de uitlatingen van [geïntimeerde 2] ook niet tegengesproken.
Tenslotte weegt het hof mee dat [makelaar] als getuige heeft verklaard niet meer te weten hoe de brief van 28 januari 2015 tot stand gekomen is, en of hij de tekst van de brief zelf had opgesteld.
6.22.
Het hof heeft voorts geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de getuigenverklaringen van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] . Tegenover die verklaringen staan geen getuigenverklaringen van [appellant] en [appellante] . Zij hebben zichzelf immers niet als getuigen laten horen, hoewel zij wel waren betrokken bij het sluiten van de koopovereenkomst. Verder heeft [makelaar] tijdens het getuigenverhoor weliswaar verklaard, in tegenstelling tot [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] , dat bij de ondertekening niet is besproken wie de kopende partij is. Naar het oordeel van het hof kan er gezien het voorgaande echter onvoldoende geloof worden gehecht aan deze verklaring van [makelaar] . Het hof kan zich ook moeilijk voorstellen dat, zoals [makelaar] tijdens het verhoor heeft verklaard, hij enerzijds wel de koopovereenkomst heeft voorgelezen, maar dat anderzijds toen niet is besproken wie de kopende partij was/ c.q. de kopende partijen waren.
6.23.
Gelet op het voorgaande gaat het hof uit van de verklaringen van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] dat [makelaar] bij de ondertekening van de koopovereenkomst heeft gezegd dat Dutch Society de koper was. Het hof gaat er verder van uit dat, zoals [geïntimeerde 3] heeft verklaard, [makelaar] toen heeft gezegd dat zij moest tekenen omdat ze met [geïntimeerde 2] getrouwd is.
6.24.
Op grond van het bovenstaande komt het hof tot de conclusie dat [appellanten c.s.] er niet in zijn geslaagd te bewijzen dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] (naast Dutch Society) als kopers partij zijn bij de koopovereenkomst. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking. In de aanhef van de koopovereenkomst (op p. 2) staat vermeld wie de ondergetekenden van die overeenkomst zijn. Daarbij wordt onder het kopje ‘Kopers’ alleen Dutch Society genoemd, terwijl de naam van [geïntimeerde 2] daarbij slechts wordt genoemd als vertegenwoordiger van Dutch Society. Weliswaar is bij de ondertekening van de koopovereenkomst aan het slot (op p. 9) alleen [geïntimeerde 2] onder het kopje ‘De koper’ genoemd, en niet ook Dutch Society. [appellanten c.s.] mochten hieruit redelijkerwijze echter niet afleiden dat [geïntimeerde 2] bij het sluiten van de koopovereenkomst niet alleen namens Dutch Society handelde, maar ook in eigen naam. Hierbij is van belang dat uit de getuigenverklaringen geen verklaringen of gedragingen van [geïntimeerde 2] en/of [geïntimeerde 3] blijken op grond waarvan [appellanten c.s.] dit mochten verwachten, terwijl de schriftelijke verklaring van [makelaar] onvoldoende overtuigend is evenals zijn als getuige afgelegde verklaring. Bovendien blijkt uit de getuigenverklaringen van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] dat [makelaar] bij de ondertekening van de koopovereenkomst – waarbij ook [appellant] , [appellante] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] aanwezig waren – heeft gezegd dat Dutch Society de kopende partij was.
Het hof komt niet tot een ander oordeel over de hoedanigheid waarin [geïntimeerde 2] de koopovereenkomst heeft gesloten, vanwege het feit dat zijn echtgenote [geïntimeerde 3] de koopovereenkomst mede heeft ondertekend en de overeenkomst in artikel 12 een (standaard)bepaling bevat dat de echtgeno(o)t(e)/partner van koper de overeenkomst ten bewijze van haar toestemming mede ondertekent. Gezien het voorgaande mochten [appellanten c.s.] ook daaruit redelijkerwijze niet afleiden dat [geïntimeerde 2] bij het sluiten van de koopovereenkomst niet alleen namens Dutch Society handelde, maar ook in eigen naam.
Het hof is van oordeel dat [appellanten c.s.] gelet op het voorgaande redelijkerwijze ook niet mochten verwachten dat [geïntimeerde 3] , naast Dutch Society, als koper partij is bij de koopovereenkomst. Ook hier geldt dat het hof ervan uitgaat dat [makelaar] bij de ondertekening van de koopovereenkomst heeft gezegd dat Dutch Society de koper was. Verder gaat het hof ervan uit dat [makelaar] toen heeft gezegd dat [geïntimeerde 3] moest tekenen omdat ze met [geïntimeerde 2] getrouwd is. Het hof neemt voorts in ogenschouw dat de naam van [geïntimeerde 3] in de koopovereenkomst staat vermeld onder ‘Echtgenote’ (in de aanhef op p. 2) en onder ‘(en echtgenote)’ (aan het slot op p. 9). In artikel 12 is bepaald dat de echtgeno(o)t(e)/partner van koper als bewijs van (onder meer) de verleende toestemming voor de koop, de koopovereenkomst mede ondertekent. Dit artikel houdt niet in dat de echtgeno(o)t(e) als partij de overeenkomst ondertekent.
6.25.
Het hof komt niet tot een ander oordeel dan hiervoor is gegeven op grond van het bepaalde in artikel 8 van de koopovereenkomst. In dat artikel is onder meer bepaald dat indien meerdere personen als verkopers dan wel kopers betrokken zijn bij de koopovereenkomst, (ver)kopers slechts gezamenlijk de voor hen uit deze overeenkomst voortvloeiende rechten kunnen uitoefenen, respectievelijk de voor hen uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen kunnen nakomen. Dit artikel bevat een regeling voor het geval er meerdere verkopers en/of meerdere kopers zijn. Vaststaat dat er meerdere verkopers waren, te weten [appellant] en [appellante] . Gelet hierop hoefden er niet ook meerdere kopers te zijn, wil artikel 8 voor het onderhavige geval betekenis hebben. Reeds daarom is het hof van oordeel dat [appellanten c.s.] uit dit artikel redelijkerwijze niet mochten afleiden dat, naast Dutch Society, ook [geïntimeerde 2] en/of [geïntimeerde 3] als koper partij waren bij de koopovereenkomst.
6.26.
Evenmin komt het hof tot een ander oordeel op grond van het na het sluiten van de koopovereenkomst opgemaakte aanhangsel bij de koopovereenkomst, waarin de afspraak is neergelegd om de leveringsdatum te verschuiven naar 1 april 2014. De aanhef van dat aanhangsel luidt hetzelfde als die van de koopovereenkomst. Het slot van het aanhangsel is in zoverre anders dan het slot van de koopovereenkomst, dat daarin niet meer staat vermeld ‘(en echtgenote)’, maar dat zowel [appellante] als [geïntimeerde 3] hebben getekend onder de naam van hun echtgenoot en de bijbehorende vermelding van koper respectievelijk verkoper. Het aanhangsel is aldus ondertekend door [appellant] , [appellante] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] (zie tussenarrest overweging 3.1 onder h). Het feit dat [geïntimeerde 3] dit andersluidende slot van het aanhangsel heeft ondertekend, is in het licht van al het voorgaande onvoldoende om te kunnen concluderen dat [appellanten c.s.] redelijkerwijze mochten verwachten dat [geïntimeerde 3] ook koper was.
6.27.
Nu [appellanten c.s.] niet hebben bewezen dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] (naast Dutch Society) als kopers partij zijn bij de koopovereenkomst, falen de grieven I en II van [appellanten c.s.]
6.28.
Uit het tussenarrest blijkt dat de grieven III en IV van [appellanten c.s.] ook falen, en dat hun grief V in ieder geval deels faalt (zie de overwegingen 3.27, 3.42, 3.44, 3.51 en 3.52). Grief V van [appellanten c.s.] faalt ook voor zover die grief ziet op de van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] gevorderde beslagkosten. Het beslag dat [appellanten c.s.] ten laste van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] hebben gelegd was onrechtmatig, omdat [appellanten c.s.] gezien het voorgaande geen vordering op [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] hebben. Dat betekent dat [appellanten c.s.] de beslagkosten niet kunnen terugvorderen van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] (artikel 706 Rv).
6.29.
Verder blijkt uit het tussenarrest dat grief II van Dutch Society c.s. faalt, maar dat hun grief III slaagt (zie de overwegingen 3.31 en 3.40 tussenarrest). Verder heeft het hof in een overweging ten overvloede overwogen dat ook grief I van Dutch Society c.s. slaagt (zie overwegingen 3.45 en 3.47 tussenarrest).
6.30.
Op grond van het bovenstaande en van wat het hof in het tussenarrest heeft overwogen zal het hof het bestreden vonnis vernietigen, voor zover de rechtbank daarbij:
  • Dutch Society heeft veroordeeld om de contractuele boete van € 93.490,- vermeerderd met wettelijke rente aan [appellanten c.s.] te betalen, en;
  • Dutch Society c.s. heeft veroordeeld in de proceskosten.
Opnieuw rechtdoende zal het hof Dutch Society veroordelen om aan [appellanten c.s.] te betalen de contractuele boete van € 28.500,- ex artikel 10.3 van de koopovereenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 13 maart 2015 tot de dag van volledige betaling (zie overweging 3.43 tussenarrest).
Verder zal het hof de proceskosten van de procedure bij de rechtbank tussen [appellanten c.s.] en Dutch Society compenseren, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt, nu zij daarin over en weer in het ongelijk zijn gesteld.
Voor het overige zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen.
Voor de goede orde merkt het hof daarbij het volgende op. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten c.s.] volledig afgewezen jegens [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] . Desondanks heeft de rechtbank geen proceskostenveroordeling uitgesproken tegen gunste van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] . [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] hebben daartegen geen grief gericht. Zij hebben in incidenteel hoger beroep wel gevorderd om [appellanten c.s.] te veroordelen in de kosten van de procedures bij de rechtbank en bij het hof, maar zij hebben op dit punt geen (duidelijke) klacht geformuleerd tegen het vonnis van de rechtbank. [appellanten c.s.] hebben die vordering kennelijk ook niet opgevat als een grief met betrekking tot de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] . Het vonnis van de rechtbank dient daarom in zoverre bekrachtigd te worden.
6.31.
[appellanten c.s.] moeten zowel in principaal als in incidenteel hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij worden aangemerkt. Als zodanig zullen zij worden veroordeeld in de proceskosten van het principaal en incidenteel hoger beroep.
6.32.
De door Dutch Society c.s. gevorderde hoofdelijk veroordeling van [appellanten c.s.] in de proceskosten is niet toewijsbaar. Gesteld noch gebleken is dat [appellanten c.s.] hoofdelijk zijn verbonden (zie artikel 6:6 BW).

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 maart 2016, voor zover de rechtbank daarbij:
  • Dutch Society heeft veroordeeld om de contractuele boete van € 93.490,- vermeerderd met wettelijke rente aan [appellanten c.s.] te betalen, en,
  • Dutch Society c.s. heeft veroordeeld in de proceskosten;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Dutch Society om aan [appellanten c.s.] te betalen de contractuele boete van
€ 28.500,- ex artikel 10.3 van de koopovereenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 13 maart 2015 tot de dag van volledige betaling;
compenseert de proceskosten van de procedure in eerste aanleg tussen [appellanten c.s.] en Dutch Society, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellanten c.s.] in de proceskosten van het principaal en incidenteel hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Dutch Society c.s. op € 5.213,- aan griffierecht, en op € 11.063,50 aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders in hoger beroep gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, D.A.E.M. Hulskes en S.C.H. Molin en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 augustus 2019.
griffier rolraadsheer