In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van diefstal, maar was wel veroordeeld voor opzetheling van een fiets, waarvoor hij een gevangenisstraf van twee weken had gekregen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Tijdens de zitting heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis van de politierechter en een bewezenverklaring van de opzetheling. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, maar voerde een verweer over de strafmaat. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en kwam tot de conclusie dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan de diefstal van de fiets. De tijdspanne tussen de diefstal en het aantreffen van de fiets bij de verdachte was te groot om hem als dader aan te wijzen. Het hof heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling, omdat hij de fiets voorhanden had terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De verdachte is daarom veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen.