ECLI:NL:GHSHE:2019:3284

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 september 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
200.241.875_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van jongmeerderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin haar verzoek om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van haar jongmeerderjarige dochter werd afgewezen. De vrouw is op 27 juni 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 maart 2018. De man heeft op 10 augustus 2018 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 april 2019 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De vrouw verzocht het hof om de man te verplichten een bijdrage van € 1.000,- per maand te betalen, maar heeft dit verzoek later gewijzigd naar € 56,- per maand. De man verzocht om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, maar het hof oordeelde dat de vrouw ontvankelijk was in haar hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de jongmeerderjarige ten minste een bijdrage van € 56,- per maand rechtvaardigt, maar dat de man beperkte draagkracht heeft. Uiteindelijk heeft het hof besloten dat de man vanaf de datum van meerderjarigheid van de jongmeerderjarige een bijdrage van € 25,- per maand moet betalen. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, gezien de familierechtelijke context van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.241.875/01
zaaknummer rechtbank : C/03/238872 / FA RK 17-3001
beschikking van de meervoudige kamer van 5 september 2019
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
hierna te noemen: de vrouw,
en
[jongmeerderjarige],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
hierna te noemen: [jongmeerderjarige] ,
advocaat van de vrouw en [jongmeerderjarige] : mr. S.C.H. Poelman
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.J.A. Snouckaert van Schauburg-Buchwaldt.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 29 maart 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 27 juni 2018 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2.
De man heeft op 10 augustus 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 1 maart 2018;
- het aanvullend beroepschrift van de advocaat van de vrouw van 4 september 2018, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V3-formulier van 24 september 2018 van de advocaat van de man, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, met bijlage;
- het V6-formulier van de advocaat van de vrouw van 18 maart 2019, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, met bijlage, waarin [jongmeerderjarige] een volmacht verleent aan haar moeder om voor haar op te treden nadat zij meerderjarig is geworden;
- de brief van de advocaat van de man van 20 maart 2019, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, met bijlagen;
- het V6-formulier van de advocaat van de vrouw van 4 april 2019, ingekomen ter griffie van het hof op 5 april 2019, met bijlagen;
- het V6-formulier van de advocaat van de vrouw van 5 april 2019, ingekomen ter griffie van het hof op 8 april 2019, met bijlagen;
- de pleitnota van de advocaat van de man van 10 april 2019, ingekomen ter griffie van het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van de advocaat van de vrouw van 15 april 2019, ingekomen ter griffie van het hof op diezelfde datum, met bijlagen;
- het V8-formulier van de advocaat van de vrouw van 13 mei 2019, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V5-formulier van de advocaat van de man van 27 mei 2019, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- de brief van de advocaat van de man van 24 juni 2019, ingekomen ter griffie van het hof op diezelfde datum, met bijlagen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 april 2019. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de vrouw en [jongmeerderjarige] , met hun advocaat;
- de man en zijn advocaat.
2.5.
De zaak is na de mondelinge behandeling aangehouden aangezien partijen in overleg wensten te gaan om een regeling te beproeven. Zowel de vrouw als de man hebben het hof laten weten dat dit niet is gelukt en hebben het hof verzocht alsnog beschikking te wijzen.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de vrouw en de man is geboren:
- [jongmeerderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [jongmeerderjarige] ).
3.3.
[jongmeerderjarige] is op [geboortedatum] 2018 meerderjarig geworden.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [jongmeerderjarige] vast te stellen, afgewezen.
4.2.
De vrouw verzoekt in hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [jongmeerderjarige] dient te voldoen een bedrag van € 1.000,- per maand met ingang van 1 mei 2017, subsidiair een zodanig bedrag met ingang van een zodanige datum als het hof in goede justitie zal menen te behoren.
4.2.1.
De vrouw heeft ter zitting bij het hof haar verzoek gewijzigd in die zin dat zij thans verzoekt dat de man een bijdrage levert in de kosten van verzorging en opvoeding van [jongmeerderjarige] van € 56,- per maand.
4.3.
De grieven van de vrouw zien op de behoefte van [jongmeerderjarige] en de draagkracht van de man.
4.4.
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoek af te wijzen en de vrouw te veroordelen in de proceskosten in eerste en tweede instantie, althans een zodanige beslissing als het hof in goede justitie vermeent te behoren, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1.
Volgens de man is de man in het hoger beroep niet-ontvankelijk omdat in het beroepschrift geen geïntimeerde is opgenomen als procespartij. Daarnaast is er geen volmacht overgelegd terwijl [jongmeerderjarige] meerderjarig is geworden voordat de procedure in hoger beroep is aangevangen. Dit is niet voor herstel vatbaar.
5.2.
De vrouw voert aan dat in het aanvullend beroepschrift alle procespartijen alsnog expliciet zijn benoemd. De vrouw heeft bovendien lopende de procedure alsnog een volmacht overgelegd. De man is hierdoor geenszins in zijn mogelijkheden verweer te voeren geschaad.
5.3.
Het hof overweegt als volgt. Het enkele feit dat de namen van [jongmeerderjarige] en de man niet in het beroepschrift zijn vermeld, heeft de man niet in de positie gebracht dat hij zich niet kon verweren. De man heeft zich immers gesteld en tijdig verweer gevoerd. Ook overigens zijn geen concrete feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan moet worden aangenomen dat de man in zijn processuele belangen is geschaad.
Hoewel de vrouw het beroepschrift heeft ingediend op het moment dat [jongmeerderjarige] al meerderjarig was geworden, was zij hiertoe in ieder geval bevoegd voor zover haar verzoek ziet op de periode van 1 september 2017 tot aan het meerderjarig worden van [jongmeerderjarige] . Doordat de vrouw daarna alsnog een volmacht in de procedure heeft gebracht is zij ook formeel bevoegd geworden op te treden ten behoeve van [jongmeerderjarige] over de periode nadat [jongmeerderjarige] meerderjarig is geworden.
Gelet op het voorgaande acht het hof de vrouw (en [jongmeerderjarige] ) ontvankelijk in haar hoger beroep.
Behoefte
5.4.
Ter zitting bij het hof is het verzoek door de vrouw aangepast. Zij verzoekt thans het hof vast te stellen dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [jongmeerderjarige] van € 56,- per maand dient te voldoen. Partijen zijn ter zitting overeen gekomen de discussie over de behoefte op dit moment niet verder te voeren, mede gelet op de geringe draagkracht van de man.
5.5.
Gelet op het voorgaande en de ingediende stukken acht het hof het aannemelijk dat de behoefte van [jongmeerderjarige] ten minste een bedrag beloopt dat een bijdrage van de man van € 56,- per maand rechtvaardigt.
Draagkracht
5.6.
De vrouw stelt - kort gezegd - dat de man ten behoeve van [jongmeerderjarige] een draagkracht heeft van € 56,- per maand. De vrouw heeft een maximale draagkracht van € 25,- per maand.
5.7.
De man voert aan niet in staat te zijn enige bijdrage te leveren in de kosten van [jongmeerderjarige] . Indien er een onderhoudsbijdrage zou worden vastgesteld komt het inkomen van de man bovendien onder de 90%-norm, reden waarom de man een beroep doet op de aanvaardbaarheidstoets. De vrouw zelf geeft onvoldoende inzage in haar draagkracht en die van [jongmeerderjarige] .
5.8.
Het hof stelt vast dat de draagkracht aan de kant van de man beperkt is gelet op hetgeen de man omtrent zijn inkomen aan gegevens heeft ingebracht. De man woont samen met zijn partner die geen inkomen heeft. Ook draagt hij de zorg voor de twee kinderen in dit gezin. Het hof veronderstelt evenwel dat de man, evenals de vrouw, in staat moet worden geacht om een bijdrage van € 25,- per maand te voldoen.
Ter zitting bij het hof is gebleken dat deze zaak een lange voorgeschiedenis kent en de procedure over de kinderalimentatie ook aanleiding vindt in het verloop van de feitelijke geschiedenis tussen [jongmeerderjarige] en vader, die, door beiden ongewild, verstoord is geraakt. Hiervan kan niet gezegd worden dat de man of [jongmeerderjarige] verwijten gemaakt kunnen worden.
Van de man mag verlangd worden dat hij verantwoordelijkheid voor het welzijn van [jongmeerderjarige] laat zien, ongeacht de verdere invulling van hun relatie.
Van een zorgkorting kan geen sprake zijn nu [jongmeerderjarige] inmiddels meerderjarig is.
Ingangsdatum
5.9.
De vrouw verzoekt de door het hof vast te stellen onderhoudsbijdrage in te laten gaan met ingang van 1 mei 2017.
5.10.
De man stelt dat de vrouw niet eerder om een bijdrage heeft verzocht en kennelijk in staat was zelf te voorzien in de kosten van [jongmeerderjarige] .
5.11.
Het hof overweegt dat [jongmeerderjarige] op [geboortedatum] 2018 meerderjarig is geworden. Het hof acht het in deze kwestie redelijk en billijk dat deze datum het moment is waarop de vader aan zijn dochter zelf gaat bijdragen. De moeder en de vader hebben ieder beperkte draagkracht. De moeder heeft er vele jaren niet op aangedrongen dat zij een bijdrage ten behoeve van de dochter zou ontvangen. Het verzoek zal derhalve worden toegewezen met ingang van [geboortedatum] 2018.
Kosten procedure
5.12.
Gelet op de aard van de procedure en het feit dat de man en de vrouw voormalig partners zijn zal het hof de kosten in hoger beroep en eerste aanleg compenseren.

6.De slotsom

In het hoger beroep:
6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, om pragmatische redenen geheel vernietigen en beslissen als volgt.
6.2.
Het hof bepaalt dat de man met ingang van [geboortedatum] 2018 aan [jongmeerderjarige] een bijdrage levert in de kosten van levensonderhoud en studie van € 25,- per maand, voor zover het de niet verschenen termijnen betreft maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen, voor het eerst aan te passen conform het wettelijk indexeringspercentage met ingang van 1 januari 2019.
6.3.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep en in eerste aanleg compenseren, nu de zaak voortvloeit uit familierechtelijke betrekkingen.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 maart 2018, en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan [jongmeerderjarige] met ingang van [geboortedatum] 2018 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie van € 25,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.N.M. Antens en
H.J.M. Van Arkel-van Gasselt, en is op 5 september 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.