ECLI:NL:GHSHE:2019:3397

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 september 2019
Publicatiedatum
13 september 2019
Zaaknummer
20-001329-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in een strafzaak met meerdere tenlasteleggingen waaronder mishandeling en wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1978 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en tot hechtenis voor twee weken. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de feiten 1, 3 en 4, en heeft hem vrijgesproken van feit 2. De bewezenverklaring betreft mishandeling van de ex-vriendin van de verdachte, het voorhanden hebben van een vuurwapen, en het rijden zonder rijbewijs. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 15 dagen voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd met betrekking tot reclassering en behandeling. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij ook eerdere veroordelingen zijn meegewogen. Het hof heeft de op te leggen sanctie gematigd in vergelijking met de eis van de advocaat-generaal, maar heeft benadrukt dat de veiligheid van de samenleving voorop staat.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001329-18
Uitspraak : 5 september 2019
VERSTEK, DNIP

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 april 2018 in de strafzaak met parketnummer 03-227875-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
met als laatst bekend adres: [adres] ,
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Namens verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte onder 1, 2, 3 en 4 is ten laste gelegd en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de door de rechtbank in eerste aanleg bepaalde bijzondere voorwaarden (ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3) en tot hechtenis voor de duur van 2 weken (ten aanzien van feit 4).
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat, voor zover nodig, de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 oktober 2017 in de gemeente [gemeente 1] en/of [gemeente 2] , althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door
 haar te slaan en/of te stompen en/of
 haar bij de keel te pakken en/of haar keel dicht te knijpen;
2.
hij op of omstreeks 2 oktober 2017 in de gemeente [gemeente 2] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 150 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende tenamfetamine, MDMA, N-ethyl-MDA, amfetamine en/of brolamfetamine, zijnde tenamfetamine, MDMA, N-ethyl-MDA, amfetamine en/of brolamfetamine, (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 2 oktober 2017 in de gemeente [gemeente 2] een wapen van categorie III sub 1, te weten een pistool, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 2 oktober 2017 in de gemeente Heerlen, [gemeente 1] en/of [gemeente 2] , althans in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto) heeft gereden op ten minste de weg(en), de [locatie 1] en/of de [locatie 2] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 2
Het hof is, anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit nu als pleegplaats is opgenomen: de gemeente [gemeente 2] . Op basis van het dossier volgt echter dat verdachte op 2 oktober 2017 is aangehouden in
[gemeente 1]waarna de drugs onder verdachte zijn aangetroffen. Nu [gemeente 1] niet als pleegplaats is ten laste gelegd kan het feit niet wettig worden bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 2 oktober 2017 in de gemeente [gemeente 1] [slachtoffer] heeft mishandeld door haar te stompen;
3.
hij op 2 oktober 2017 in de gemeente [gemeente 2] een wapen van categorie III sub 1, te weten een pistool, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 2 oktober 2017 in de gemeenten [gemeente 1] als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto) heeft gereden op de weg, de [locatie 2] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

mishandeling.

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich op 2 oktober 2017 schuldig gemaakt aan een overtreding en twee misdrijven.
Verdachte is die dag, zonder over een rijbewijs te beschikken, in de auto gestapt en hij heeft zijn ex-vriendin (aangeefster [slachtoffer] ) vervolgens met die auto opgehaald bij het station. Tijdens de autorit heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn
ex-vriendin door haar met gebalde vuist in het gezicht te slaan. Hierdoor heeft zij pijn bekomen en letsel ondervonden. Verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de persoonlijke en fysieke integriteit van aangeefster.
Verdachte heeft tevens gehandeld in strijd met de Wet wapens en munitie door een vuurwapen voorhanden te hebben in zijn woning. Het ongecontroleerde bezit daarvan brengt grote risico’s mee: wapens worden vaak gebruikt bij het begaan van strafbare feiten, zoals gewapende overvallen, ripdeals en bedreigingen, en circuleren veelal in het criminele circuit. Het onbevoegd voorhanden hebben van een pistool maakt dan ook een ernstige inbreuk op de rechtsorde en brengt een onaanvaardbaar risico met zich voor de veiligheid van personen. De Wet wapens en munitie brengt dit tot uitdrukking in forse (maximum) straffen.
Naar het oordeel van het hof kan ten aanzien van de feiten 1 en 3 derhalve niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof heeft daarbij ook gelet op een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 mei 2019; hieruit volgt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Nu het hof komt tot een andere bewezenverklaring dan de politierechter en door de advocaat-generaal gevorderd, zal het een lagere straf opleggen. Alles overwegende zal het hof aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 90 dagen, waarvan 15 dagen voorwaardelijk, met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof kan zich vinden in de door de politierechter, ten aanzien van feit 4, opgelegde hechtenis voor de duur van 2 weken. Het hof overweegt daartoe dat uit voornoemd Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte volgt dat hij al herhaaldelijk onherroepelijk is veroordeeld dan wel een strafbeschikking heeft gekregen ter zake van het rijden zonder rijbewijs. Die eerdere veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden wederom een auto te besturen. Het hof acht de in eerste aanleg opgelegde straf derhalve passend en noodzakelijk.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 62, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 en 3 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
15 (vijftien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
 veroordeelde zich (uiterlijk) binnen 5 dagen na het onherroepelijk worden van dit arrest meldt bij SVG Reclassering Mondriaan op het telefoonnummer 088-5068888 en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht. Voorts dient veroordeelde zich te houden aan de afspraken en aanwijzingen van de reclassering;
 veroordeelde zich laat behandelen door Zorggroep Triade of een soortgelijke ambulante (forensische) instelling voor begeleiding, zulke ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht.
Geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte/veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:

Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 2 (twee) weken.

Aldus gewezen door:
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. E.G.M. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 5 september 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Smit is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.