Stukken in het dossier voor zover deze van belang zijn voor de beoordeling van de zaak
Uit de inhoud van het dossier leidt het hof de navolgende feitelijke gang van zaken af.
Q-koorts is een infectieziekte die van dieren op mensen kan worden overgedragen, een zogenoemde zoönose. De verwekker van Q-koorts is het micro-organisme Coxiella burnetii (hierna: C. burnetii). Q-koorts bij de mens is in Nederland sinds 1978 aangifteplichtig op grond van de Infectieziektenwet respectievelijk de Wet Publieke Gezondheid (WPG). In 2007-2010 heeft zich in Nederland een Q-koorts-epidemie voorgedaan, waarbij veel mensen als gevolg van besmetting met C. burnetii ziek zijn geworden. In 2007 werden 168 humane besmettingen met C. burnetii (hierna: ziektegevallen) gemeld. Het aantal meldingen liep in 2008 op tot 1.000 en in 2009 tot 2.354. In 2010 daalde het aantal gemelde ziektegevallen naar 504. In de daaropvolgende jaren 2011 tot en met 2015 werden respectievelijk 81, 66, 19, 26 en 23 ziektegevallen gemeld. Er zijn als gevolg van de epidemie naar schatting 75 mensen overleden aan Q-koorts. C. burnetii is zeer besmettelijk en kan veel diersoorten infecteren. Het inademen van een besmet aerosol (vocht- of stofdeeltje) wordt beschouwd als de belangrijkste besmettingsroute. Bij dieren verloopt de infectie met deze bacterie veelal zonder symptomen. Wel kan Q-koorts bij kleine herkauwers, zoals geiten en schapen, leiden tot abortussen. Bij abortussen scheiden de besmette dieren zeer hoge concentraties C. burnetii uit. Daarnaast scheiden besmette dieren de bacterie met tussenpozen uit via urine, ontlasting en melk. Humane besmetting met Q-koorts manifesteert zich in verschillende vormen. In de meeste gevallen (zo’n 60%) verloopt de ziekte zonder klachten. In de rest van de gevallen vertonen geïnfecteerde personen wel ziekteverschijnselen, in de regel met een griepachtig ziektebeeld. In een kleine minderheid van de gevallen heeft de ziekte een ernstig beloop, zelfs met de dood tot gevolg. Bij één tot vijf procent van de geïnfecteerde personen ontwikkelt zich chronische Q-koorts.
Op 29 februari 2008 verspreidt de Gezondheidsdienst een circulaire onder geitenhouders. Hierin worden bij het optreden van abortus op een bedrijf algemene maatregelen geadviseerd. Een schapen- of geitenhouder moet de oorzaak van zijn abortusprobleem kennen om gericht te kunnen ingrijpen. Nog belangrijker is het om te weten of de ziektekiem die de problemen veroorzaakt risico’s heeft voor de mens. Heel veel abortusverwekkers bij kleine herkauwers zijn namelijk niet zonder risico voor de mens. Mensen met een verminderde weerstand, jonge kinderen, oude mensen maar vooral zwangere vrouwen lopen een verhoogd risico om zelf ziek te worden na contact met zo’n ziektekiem. Zolang geen onderzoek heeft plaatsgevonden en dus nog niet vaststaat of er sprake is van besmettelijk verwerpen, is voorzichtigheid geboden. Op bedrijven waar nog geen diagnose is gesteld, zouden bovengenoemde risicogroepen niet moeten helpen tijdens de aflamperiode. Ze zouden ook niet in de stal moeten komen en zelfs niet in contact mogen komen met de ongewassen kleren van de partner die geassisteerd heeft bij een verlossing. Ook zouden bezoekers moeten worden geweerd uit de stal.
Op 9 juni 2008 wordt Q-koorts als besmettelijke dierziekte aangewezen. In de aanwijzing wordt artikel 11a toegevoegd aan de regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten, zoönosen en TSE’s. Middels dit artikel is de verplichting tot kennisgeving opgenomen. De verplichting tot kennisgeving van verschijnselen van Q-koorts bij schapen en geiten die bestemd zijn voor de melkproductie geldt ten aanzien van bedrijven met 100 of meer volwassen schapen of geiten, waar zich in een periode van 30 dagen bij meer dan 5% van de drachtige schapen of geiten een geval van abortus voordoet. Voorts wordt omschreven dat het belangrijkste klinische verschijnsel van Q-koorts bij herkauwers abortus is. De dierenarts die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat er Q-koorts is uitgebroken bij een bedrijf moet dit melden bij de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (hierna: NVWA). Een van de maatregelen bij constatering van Q-koorts is een verbod op het betreden van de besmette bedrijven door bezoekers.
Op 12 juni 2008 wordt de regeling houdende maatregelen ter preventie van Q-koorts uitgebracht. De regeling tijdelijke maatregelen dierziekten wordt aangepast waarbij opgenomen wordt dat het voor bezoekers van een bedrijf waar verdachte dieren zijn of worden gehouden, gedurende 90 dagen gerekend vanaf het tijdstip waarop de verdenking van besmetting met Q-koorts is ontstaan, verboden is de stal waar deze dieren zijn of worden gehouden, te betreden. In het geval van Q-koorts geldt de meldplicht alleen ten aanzien van melkgeiten en melkschapen die klinische verschijnselen van Q-koorts vertonen. Naar aanleiding van een melding bezoekt de NVWA het desbetreffende bedrijf. Indien zich op het bedrijf in een beperkte periode meerdere gevallen van abortus (verhoogde verwerping) hebben voorgedaan, worden de dieren op dat bedrijf door de NVWA verdacht verklaard.
In het hygiëneplan voor melkgeiten- en schapenhouderijen van 6 februari 2009 is met de LTO een hygiëneprotocol overeengekomen dat geldt voor alle melkgeiten- en melkschapenhouderijen in Nederland ter verkleining van de kans op verspreiding van Q-koortsbacterie naar mensen.
Strafrechtelijk onderzoek
In het onderzoek naar beklaagde is ook door [aangever 1] en [aangever 2] aangifte gedaan van zware mishandeling door toedoen van beklaagde. Tevens heeft beklaagde zelf aangifte gedaan tegen [naam stagiair] ter zake van smaad en/of laster.
Proces-verbaal van aangifte klaagster d.d. 14 november 2016
Klaagster heeft aangifte gedaan van dood door schuld door beklaagde. De zoon van klaagster is op 19 maart 2009 samen met zijn school naar de zorgboerderij [naam boerderij] te [plaats] gegaan. Dit uitstapje was door de school geregeld. De zoon was op dat moment 16 jaar oud. Een paar dagen na de desbetreffende dag kreeg klaagster een brief van de school met de mededeling dat wanneer de kinderen ziek zouden worden, ze geprikt moesten worden op Q-koorts. Op dat moment vertoonde de zoon geen griepverschijnselen. Van 20 op 21 juni 2009 kreeg de zoon zijn eerste epileptische insult. Op het moment dat in het ziekenhuis in Heerlen een Q-koortspoli werd geopend, heeft klaagster de zoon hierop laten testen. Uit de test bleek dat de zoon besmet was met Q-koorts. Aan klaagster werd verteld dat de epileptische aanvallen een gevolg waren van de Q-koortsbesmetting. Bij de zoon is vastgesteld dat hij chronische Q-koorts had. In oktober 2013 werd de zoon in het ziekenhuis opgenomen vanwege een epileptisch insult waar hij niet meer uitkwam. Een aantal dagen later is de zoon overleden. Klaagster verwijt beklaagde dat hij zijn bedrijf ter beschikking heeft gesteld in de periode waarin bij hem op het bedrijf Q-koorts was geconstateerd. Volgens klaagster wist beklaagde al op 4 maart 2009 dat er Q-koorts heerste bij hem en toch heeft hij verschillende schoolklassen naar zijn bedrijf laten komen. Klaagster is zelf ook Q-koorts patiënt, is voortdurend vermoeid en kan niet meer optimaal functioneren. Klaagster heeft op 19 maart 2009 de zoon en verschillende klasgenoten gebracht en opgehaald bij [naam boerderij] . Samen met de zoon zijn verschillende andere klasgenoten en leerkrachten besmet geraakt met Q-koorts.
Proces-verbaal van aangifte [aangever 1] d.d. 14 november 2016
De zus van [aangever 1] , [naam] , was vanaf 2002 tot 2009 werkzaam op de zorgboerderij [naam boerderij] . Op 20 maart 2009 heeft [aangever 1] zijn zus opgehaald bij haar thuis en is ze een paar uur bij [aangever 1] gebleven. De zus van [aangever 1] had haar werkkleding meegenomen naar het huis van [aangever 1] . Omstreeks 24 maart 2009 kregen de ouders van aangever een brief thuis van [naam stichting] , waar [naam] cliënt is. In de brief stond dat op het bedrijf [naam boerderij] Q-koorts geconstateerd was. Op 13 april 2009 werd aangever [aangever 1] opeens ziek en had een week lang last van hoge koorts. Vanaf die tijd is [aangever 1] niet meer opgeknapt. Dit uitte zich in vermoeidheid en niet meer normaal kunnen functioneren. Bij de GGD is geconstateerd dat [aangever 1] besmet was met Q-koorts. Ook de zus van [aangever 1] was besmet met Q-koorts. In 2012 heeft [aangever 1] contact gezocht met een advocaat die slachtoffers van Q-koorts bijstaat. Hier kreeg hij te horen dat het bedrijf [naam boerderij] gedurende een lange tijd onder de loep lag in verband met Q-koorts. [aangever 1] kreeg ook te horen dat beklaagde op 4 maart 2009 tegen twee medewerkers had verteld dat op zijn bedrijf Q-koorts was geconstateerd. Pas op 24 maart 2009 kreeg [aangever 1] een brief van beklaagde waarin werd vermeld dat er op zijn bedrijf Q-koorts was geconstateerd.
Proces-verbaal van aangifte [aangever 2] d.d. 18 november 2016
Op 10 maart 2009 is [aangever 2] in verband met een werkbezoek naar [naam boerderij] gegaan. Beklaagde verzorgde een rondleiding door de boerderij en de stallen. [aangever 2] heeft over het gehele perceel en door de stal waar de geiten verbleven gelopen. Dit was een grote stal waar ongeveer 1.000 geiten stonden. In de stal waren verscheidene lammetjes en drachtige geiten aanwezig. In april 2009 is bij [aangever 2] Q-koorts vastgesteld.
Artikel “Q fever: Single-Point Source Outbreak With High Attack Rates and Massive Numbers of Undetected Infections Across an Entire Region” van Hackert e.a.
In het artikel wordt vermeld dat begin 2009 een melkgeitenhouderij en zorgboerderij in Limburg 220 Coxiella burnetii (Q-koorts) gerelateerde abortussen heeft gerapporteerd bij 450 zwangere geiten. Voorheen was deze regio Q-koortsvrij. Bij 92% van de bewoners/werknemers, 56% van de bezoekers en 50% van bekenden werd de bacterie vastgesteld. Op de boerderij vonden in de periode van week 5 tot week 13 in 2009 (van 26 januari tot en met 22 maart 2009) ongeveer 220 abortussen bij 450 zwangere geiten plaats. Dit is een percentage van 49%.
Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] d.d. 18 mei 2017
[getuige 1] is omstreeks maart 2008 begonnen met werken voor beklaagde. [getuige 1] moest in de lammerperiode de geiten verzorgen door het geven van melk en het omleggen van de geiten. [getuige 1] begon meestal om 23.00 uur met werken en was rond 01.30 uur klaar. In maart 2009 kwam beklaagde naar [getuige 1] toe en zei hij tegen hem: ‘Je moet je laten testen want ik denk dat er Q-koorts binnen het bedrijf is’. Beklaagde gaf toen aan dat [getuige 1] dit niet kenbaar mocht maken. [getuige 1] heeft zich toen vrij snel laten testen op Q-koorts. [getuige 1] denkt dat hij zich rond 21 of 22 maart 2009 heeft laten testen op Q-koorts. [getuige 1] vermoedt dat beklaagde een dag tevoren, dus rond 19 of 20 maart, heeft verteld over Q-koorts.
Proces-verbaal van bevindingen gesprek [naam dierenarts] d.d. 9 juni 2017
[naam dierenarts] heeft verklaard dat er in 2009 nog niet zo veel kennis van Q-koorts was als tegenwoordig. [naam dierenarts] was als dierenarts verbonden aan het bedrijf [naam boerderij] . Volgens [naam dierenarts] was begin maart 2009 nog geen sprake van een vermoeden van besmetting en een op handen zijnde epidemie. [naam dierenarts] was begin maart 2009 op het bedrijf geweest in verband met het onthoornen van enkele geiten. Op dat moment was er nog totaal geen sprake van een mogelijke Q-koorts besmetting. Pas op 18 maart 2009 werd [naam dierenarts] weer naar het bedrijf geroepen in verband met een verhoging van het aantal verwerpingen. [naam dierenarts] heeft direct monsters genomen en opgestuurd voor onderzoek. Hieruit bleek enkele dagen later dat er daadwerkelijk sprake was van een besmetting met Q-koorts. [naam dierenarts] is zelf ook besmet geraakt met Q-koorts. Uit een overzicht van uitgevoerde werkzaamheden blijkt dat [naam dierenarts] op 3, 4, en 5 maart 2009 op het bedrijf is geweest voor het uitvoeren van enkele werkzaamheden. Daarna is [naam dierenarts] pas op 18 maart 2009 weer op het bedrijf geweest in verband met het nemen van de monsters in verband met de verhoging van het aantal verwerpingen. Tot slot verklaarde [naam dierenarts] nooit enig vermoeden te hebben gehad dat beklaagde vóór 18 maart 2009 op de hoogte was geweest van een mogelijke Q-koortsbesmetting.
Proces-verbaal van bevindingen aanvullend telefonisch gesprek [naam dierenarts] d.d. 27 juni 2017
[Verbalisant] heeft [naam dierenarts] naar aanleiding van het niet noemen van het aantal verwerpingen teruggebeld met de vraag om hoeveel verwerpingen het daadwerkelijk ging. [naam dierenarts] deelde mede dat hij niet wist hoeveel het daadwerkelijke aantal verwerpingen was geweest. [naam dierenarts] was enkel verteld, dat het er meer dan gebruikelijk waren, waardoor beklaagde het noodzakelijk vond dat [naam dierenarts] ter plaatse kwam om monsters af te nemen.
Proces-verbaal van verhoor [naam stagiair] d.d. 22 juni 2017
In de tv-uitzending heeft [naam stagiair] gezegd dat hij op 4 maart 2009 te horen kreeg dat er Q-koorts heerste binnen het bedrijf van [naam boerderij] . [naam stagiair] heeft bij de politie verklaard dat als hij die datum in de uitzending heeft genoemd, dit ook zo is. De krant heeft [naam stagiair] vastgepind op 4 maart, maar [naam stagiair] heeft gezegd dat dit rond 4 maart 2009 was. In die tijd moesten de medewerkers wel de schoenen poetsen en speciale kleding dragen, maar [naam stagiair] heeft zich nooit afgevraagd waarvoor dit was. [naam stagiair] weet zeker dat hijzelf en collega [naam medewerker] op de hoogte zijn gebracht. [naam stagiair] weet bijna zeker dat het niet rond 20 maart 2009 verteld kan zijn zoals [getuige 1] verklaart. [naam stagiair] weet niet exact de datum maar weet wel dat het veel eerder dan 20 maart 2009 was; het was omstreeks 4 maart 2009.
[naam stagiair] is civielrechtelijk aansprakelijk gesteld door beklaagde, diens vrouw en [naam boerderij] . In de conclusie van antwoord is gesteld dat op 4 maart 2009 beklaagde aan medewerkers van de geitenhouderij (onder wie [naam stagiair] ) heeft gemeld dat er Q-koorts heerste op de geitenboerderij en dat dit moest worden stilgehouden. [naam stagiair] heeft in een uitzending van het nieuwsprogramma van 2016 melding gemaakt van deze mededeling. Beklaagde stelt dat een dergelijke mededeling niet eerder kan zijn gedaan dan op of na 19 maart 2009. Uit een artikel gepubliceerd in de krant zou blijken dat beklaagde in 2008 al bekend was met de Q-koorts besmetting. De Gezondheidsdienst voor Dieren heeft reeds aan het einde van de zomer in 2008 geconstateerd dat de tankmelk van beklaagde besmet was.In dit artikel zou beklaagde ook verklaard hebben dat hij in 2008 bekend was met de besmetting.
‘ [Naam beklaagde] : We wisten in 2008 nog niet precies wat de impact zou zijn van een besmetting. Daarmee is destijds dus niks gedaan. Maar toen begin dit jaar die geiten abortussen kregen, heb ik mijn dierenarts gebeld en de zorgstichting van hulpboeren geïnformeerd.’Een van de medewerkers van beklaagde heeft op 16 maart 2009 een miskraam gekregen als gevolg van de besmetting met Q-koorts.
In het vonnis van de rechtbank Limburg betreffende de civielrechtelijke kwestie tussen beklaagde en [naam stagiair] is geoordeeld dat de vorderingen van beklaagde moeten worden afgewezen. Door beklaagde is gesteld dat [naam stagiair] de geheimhoudingsverplichting uit de getekende praktijkovereenkomst heeft geschonden. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het feit dat er geen getekende versie van de praktijkovereenkomst met [naam stagiair] is, deze stelling innerlijk tegenstrijdig is waardoor de vordering wordt afgewezen. Met betrekking tot rectificatie van de uitspraak van [naam stagiair] is door beklaagde aangevoerd dat enige mededeling van een vermoeden van Q-koorts besmetting niet eerder kan zijn gedaan dan op of na 19 maart 2009. Naar het oordeel van de rechtbank is het aan [naam boerderij] om te stellen en te bewijzen dat sprake is geweest van een onjuiste of door onvolledigheid misleidende publicatie.
Proces-verbaal van bevindingen telefoongesprek van [naam medewerker] d.d. 20 februari 2018
[Verbalisant] heeft gerelateerd dat hij op 30 januari 2018 telefonisch contact heeft opgenomen met [naam medewerker] , die werkzaam is geweest op [naam boerderij] . [naam medewerker] verklaarde dat ze niet wilde meewerken aan het onderzoek. Dit had ze ook al meerdere malen aangegeven bij de advocaten. [naam medewerker] verklaarde dat ze zelf heel veel last heeft gehad van het hele gebeuren en dit nu een plaatsje heeft kunnen geven. Inmiddels is het 11 jaar geleden en om die reden kan zij geen betrouwbare verklaring meer afleggen als het gaat om data en wat er toentertijd precies door wie is gezegd.
Proces-verbaal van aangifte beklaagde d.d. 6 december 2016
Beklaagde heeft aangifte gedaan van laster dan wel smaad, gepleegd door [naam stagiair] . Beklaagde heeft verklaard dat hij in 2009 een geitenfokkerij had in [plaats] . Dit was tevens een dagbesteding voor mensen met een beperking. Veelal kwamen scholieren en kinderen van een school voor verstandelijk beperkten op de boerderij om zorg te geven aan de dieren. Er waren geen abnormale afwijkingen in bijvoorbeeld sterfte van lammeren of ziekte van medewerkers. In maart 2009 werden lammeren geboren. Het sterftecijfer was normaal tot maart 2009. Het was beklaagde opgevallen dat sinds 11 maart 2009 het aantal verwerpers was gestegen. Beklaagde heeft toen de dierenarts gevraagd om langs te komen voor onderzoek, want hij wist op dat moment niet wat het kon zijn. In de week voor 18 maart 2009 zag beklaagde dat er een aantal geiten dood geboren was. Dit waren er meer dan normaal en toen heeft hij de dierenarts verzocht om te komen kijken. Op 18 maart 2009 is de dierenarts langs gekomen en heeft deze monsters verzameld om onderzocht te worden naar de oorzaak van het verwerpen. Dit kan meerdere oorzaken hebben, zoals Chlamydia. Dit is vaak het eerste waaraan gedacht wordt bij een verwerpingspiek. Op 25 maart 2009 kwam de uitslag van de afgenomen monsters binnen. Bij 3 van de 5 monsters bleek dat er sprake was van een infectie met de Coxiella Burnetii (Q-koorts) bacterie. Op 25 maart 2009 werd na onderzoek bekend dat het bedrijf besmet was en toen is het bedrijf meteen gesloten. Volgens beklaagde was er in maart 2009 nog niet veel bekend over Q-koorts. Men wist toen dat Q-koorts onder vee kon voorkomen, maar men wist nog niet welke de eventuele gevolgen konden zijn. Er waren weinig beperkingen toentertijd. Beklaagde heeft verklaard dat hij toen als bedrijf zich heeft gehouden aan de geldende regels en protocollen. Op 18 maart 2009 had de dierenarts monsters verzameld en heeft deze ’s avonds verstuurd naar het onderzoekbureau waar zij op 19 maart 2009 zijn aangekomen voor onderzoek. Op 19 maart 2009 hebben de kinderen van de [naam school] (de school van de zoon, hof) zijn bedrijf bezocht. Er was op dat moment voor beklaagde geen reden om aan te nemen dat dit enig gevaar zou opleveren voor de gezondheid van de kinderen of zelfs de medewerkers.
In de tv-uitzending van 2016 heeft [naam stagiair] verteld dat hij op 4 maart 2009 op de hoogte is gesteld van een eventuele besmetting met de Q-koortsbacterie. Beklaagde heeft verklaard dat dit onjuist is. Vóór 25 maart 2009 wist hij niet dat de geiten op het bedrijf geïnfecteerd waren. Voorts was 4 maart 2009 een woensdag en was er geen personeel aanwezig op het bedrijf. Beklaagde heeft voorts verklaard dat hij met de medewerkers op 20 maart 2009 heeft gesproken. Ze hebben het toen gehad over welke de oorzaak zou kunnen zijn van het grotere aantal verwerpingen. Toen de uitslag bekend was op 25 maart 2009 heeft beklaagde deze besproken in het bedrijf. Ook heeft men kort hierna overleg gehad met de GGD en de stichting waar de ‘hulpboeren’ bij aangesloten waren. De deskundigen vertelden toen dat de ‘hulpboeren’ gewoon weer konden komen werken om de dieren te verzorgen. Omdat ze al langer met de bacterie in aanraking waren gekomen en als zij er niet ziek van waren geworden voordat het bekend was, ze nu ook niet ineens ziek zouden worden.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam stagiair] d.d. 2 februari 2017
[naam stagiair] is naar aanleiding van de aangifte van beklaagde gehoord als verdachte. Hij heeft verklaard dat hij in het programma de waarheid heeft verteld.