ECLI:NL:GHSHE:2019:3758

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 oktober 2019
Publicatiedatum
10 oktober 2019
Zaaknummer
200.236.629_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en opvoedingstaken tussen vader en minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een eerdere beschikking inzake de zorgregeling voor zijn minderjarige kind, geboren in 2008. De vader, vertegenwoordigd door mr. E.E. Sprenkeling, heeft in hoger beroep verzocht om een wijziging van de zorg- en opvoedingstaken, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door mr. N.A. Boelhouwer, zich tegen deze wijziging heeft verzet. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in deze procedure een belangrijke rol gespeeld, waarbij zij een onderzoek heeft uitgevoerd en advies heeft gegeven over de zorgregeling. Het hof heeft op 10 oktober 2019 de beschikking gegeven, waarin het de vader en de minderjarige voorlopig gerechtigd heeft verklaard tot contact met elkaar, waarbij de minderjarige eenmaal per drie weken van vrijdagmiddag na school tot zondag 11:00 uur bij de vader verblijft. Het hof heeft de verdere beslissing omtrent de zorgregeling aangehouden tot een pro forma zitting op 10 juli 2020, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming is verzocht om tijdig rapport uit te brengen over het verloop van de voorlopige regeling. De zaak is van belang voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarige, die klem zit tussen de loyaliteit naar beide ouders. Het hof heeft benadrukt dat het niet bevoegd is om in hoger beroep een ondertoezichtstelling uit te spreken, maar heeft wel de noodzaak van een ondertoezichtstelling erkend in het rapport van de raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 10 oktober 2019
Zaaknummer: 200.236.629/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/299946 FA RK 15-3534
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.E. Sprenkeling,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.A. Boelhouwer.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak betreft de minderjarige:
- [minderjarige] (hierna ook wel te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .

5.De beschikking van 28 februari 2019

Bij die beschikking heeft het hof een onderzoek door de raad gelast teneinde een verantwoorde beslissing te kunnen nemen omtrent welke regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en [minderjarige] in het belang van [minderjarige] wenselijk is.
Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden tot 28 juni 2019 pro forma.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van de raad d.d. 9 juli 2019;
- het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de vader op 22 juli 2019;
- de brief van de advocaat van de moeder d.d. 13 augustus 2019;
- de brief van de advocaat van de vader d.d. 14 augustus 2019.

7.De verdere beoordeling

7.1.
De raad heeft in genoemd rapport d.d. 9 juli 2019 – samengevat – het hof, voor wat betreft de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, geadviseerd om de zaak negen maanden aan te houden en voor die periode een voorlopige regeling vast te stellen, waarbij [minderjarige] eenmaal per drie weken van vrijdagmiddag na school tot zondag 11:00 uur contact heeft met de vader. Op deze manier wordt de contactduur (voorlopig) uitgebreid, maar houdt [minderjarige] tevens op zondag de ruimte om bij de moeder thuis te acclimatiseren. Wanneer een weekend bij de vader aansluit of volgt op een schoolvakantie, ziet de raad geen bezwaar tegen een langer verblijf van [minderjarige] bij de vader. Gedacht kan worden aan een verlenging van twee dagen. Hoe de verlenging van het contact tijdens de (langere) zomervakantie moet worden vormgegeven, kan het beste op een later moment worden bepaald. Het onderzoek bij [instelling] en eventuele hulpverlening voor [minderjarige] moet nog worden opgestart en er moet meer duidelijkheid ontstaan over de oorzaak van de problemen rondom [minderjarige] . De raad acht het voor de sociaal-emotionele ontwikkeling en identiteits-ontwikkeling van [minderjarige] van belang dat er gekeken wordt naar de mogelijkheden om het contact tussen [minderjarige] en de vader uit te breiden, om daarmee tegemoet te komen aan de wens van [minderjarige] . [minderjarige] is inmiddels ruim tien jaar oud en zit in een ontwikkelingsfase waarin hij zelf keuzes maakt en daarin serieus moet worden genomen. De raad heeft de indruk dat de boosheid en de gedragsproblemen van [minderjarige] mogelijk zullen verminderen wanneer hij wordt gehoord in zijn wens om meer contact met de vader te hebben.
7.1.1.
De raad heeft verder in voornoemd rapport geconcludeerd dat een ondertoezicht-stelling voor [minderjarige] noodzakelijk is. Er bestaan grote zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling en het gedrag van [minderjarige] , waardoor hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] lijkt klem te zitten in zijn loyaliteit naar beide ouders en hij ervaart grote last van de communicatie- en relationele problemen tussen de ouders.
7.2.
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk op voornoemd rapport van de raad te reageren.
7.3.
Bij voornoemd V6-formulier met bijlage d.d. 22 juli 2019 en brief van 14 augustus 2019 heeft de vader het hof bericht dat hij zich kan verenigen met het advies van de raad om de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hem en [minderjarige] voorlopig voor een periode van negen maanden uit te breiden naar eenmaal per drie weken van vrijdagmiddag na school tot zondag 11:00 uur. De vader heeft het hof voorts bericht dat [minderjarige] onlangs twee weken met vader’s gezin op vakantie is geweest in Spanje. Deze vakantie heeft de band tussen vader en zoon enorm versterkt en het samenzijn is goed verlopen.
Na een eindeloze batterij aan hulpverleners ziet de vader, naast het diagnostisch onderzoek van [instelling] , geen directe noodzaak tot het opleggen van een ondertoezichtstelling.
7.4.
Bij voornoemde brief d.d. 13 augustus 2019 heeft de moeder het hof bericht dat zij zich kan verenigen met de door de raad geadviseerde voorlopige regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken; deze regeling loopt inmiddels ook.
De moeder kan zich echter niet verenigen met het verzoek van de raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming Brabant. Er loopt al een onderzoek bij [instelling] naar [minderjarige] en partijen accepteren alle hulp die voor [minderjarige] noodzakelijk is.
7.5.
Het hof overweegt het volgende.
7.5.1.
Het hof stelt voorop dat uit het rapport van de raad d.d. 9 juli 2019 volgt dat de raad ten tijde van het onderzoek naar welke regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en [minderjarige] in het belang van [minderjarige] wenselijk is, ambtshalve heeft besloten dit onderzoek uit te breiden naar een kinderbeschermingsonderzoek. Wat er echter ook zij van de vraag of er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] , het hof is niet bevoegd om voor het eerst in hoger beroep een ondertoezichtstelling uit te spreken. Het hof kan reeds op die grond geen gevolg geven aan het verzoek van de raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen.
7.5.2.
Het hof houdt overeenkomstig het advies van de raad in het rapport d.d. 9 juli 2019 iedere verdere beslissing omtrent een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en [minderjarige] voor een periode van negen maanden aan, derhalve tot
10 juli 2020, pro forma. Het hof zal verder, eveneens conform het advies van de raad – voor die desbetreffende periode – een voorlopige regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen, waarbij [minderjarige] eenmaal per drie weken van vrijdagmiddag na school tot zondag 11:00 uur contact heeft met de vader. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat partijen zich blijkens de bij het hof ingekomen reacties op het raadsrapport met deze voorlopige regeling kunnen verenigen en zij reeds uitvoering geven aan deze regeling. Het hof overweegt verder dat het partijen vrij staat om in onderling overleg de voorlopige regeling uit te breiden met enige tijd gedurende de vakanties van [minderjarige] , zoals partijen dat kennelijk ook tijdens de afgelopen zomervakantie hebben gedaan.
7.5.3.
De raad dient uiterlijk vóór deze pro forma datum aan het hof schriftelijk te rapporteren omtrent het verloop van de voorlopige regeling inzake de verdeling de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en [minderjarige] en het hof nader te adviseren omtrent een definitieve regeling. De raad dient daarbij eventuele verslagen en/of rapporten van [instelling] in het geding te brengen, onder verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen.
7.5.4.
Partijen worden door het hof in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken schriftelijk te reageren op het nadere rapport en advies van de raad omtrent [minderjarige] , waarna het hof een definitieve beslissing omtrent de door de vader verzochte regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken neemt.

8.De beslissing

Het hof:
bepaalt dat de vader en [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , tot hierop door het hof nader is beslist, voorlopig gerechtigd zijn tot contact met elkaar gedurende eenmaal per drie weken van vrijdagmiddag na school tot zondag 11:00 uur;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum aan het hof een nader rapport en advies uit te brengen omtrent het verloop van de voorlopige regeling inzake de verdeling de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en [minderjarige] en het hof nader te adviseren omtrent een definitieve regeling, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan alsmede de daaraan ten grondslag liggende verslagen en/of rapporten van [instelling] aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing omtrent de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en [minderjarige] aan tot PRO FORMA 10 juli 2020;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.N.M. Antens en H. van Winkel en is op 10 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.